Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland
(1628)–Samuel Ampzing– AuteursrechtvrijHaerlem Soeten-dal.De Rijm-kronijk inde verhalinge der goederen waer mede Graef Diderick de ii. het Klooster van Egmond heeft verbeterd, seyd:
En Ga naar margenoot* meersede haer goed Ga naar margenoot† nochtan
In Schagen, en in Haregan,
Tot Egmonde, en in Kinnegem,
By Eemskerke, en te Sutherem.
'Tmoet Sutherlem wesen, als 'tblijkt uyt de oude geschreve Kronijk van Egmond op het jaer 977. Inter villam Elibentem Emerke, & Sutherlem mansus iiii. & dimidium. Tuschen de Hofstede Elibentem in Heemskerk, ende Sutherlem, vier woningen, ende eene halve. So verhaeld ook Heda in sijne oude geschreve Kronijk Sutherem, dat is Sutherlem, onder het inkomen vanden Dom Sinte Marten t'Vtrecht: welker register hy verhaeld in't leven van den Bischop Odilibaldus, die den 10. Dec. in't jaer 900 is gestorven. Hy maekt daer by ook gewag van Haralem, ende Velesan, ofte Velssan, dat is Velsen, die hy te samen voegd. Wil iemand daer uyt meynen, dat Sutherlem, niet van de Stad, maer van het Huys Haerlem, moet verstaen worden, so komt dat toch op een uyt: also beyde de Stad ende het Huys van't geslacht Haerlem naer het gevoelen van Had. Junius sijn gesticht: waerom ook 'tHuys veel-licht vande Stad also werde geheten. Het welke ook de oude Kronijk van Egmond schijnt te bevestigen: want die seyd inde voor-verhaelde woorden: Inter villam Elibentem Emerke, quae nominatur & Sutherlem &c. tuschen de hoeve Elibentem ende Heemskerk die ook Sutherlem genoemd word: daer hy Sutherlem ende Heemskerk voor een neemt, om dat de Kerk van't Dorp en 'tHuys Haerlem seer dicht op een liggen, en't Huys in het Dorp: so dat ook het Dorp wel schijnt van dit vermaerd Huys benaemd geweest te sijn, also het Huys van Haerlem wel-eer van veel meerder naem was als het geheele Dorp van Heemskerk selfs. Mijn Stad! gy hebtet al, van buyten, en van binnen,
Al wat een stad vereyscht, by dij ist al te vinnen,
En hebt so schoonen lust, daer by de lucht so soet,
Dat yder plaetz van't land dij ere geven moet,
| |
[pagina 96]
| |
Ja Ga naar margenoot* Tempe wijd berucht, en Ga naar margenoot† Daphne breed gemeten,
Lijd't dat gy verre sijt beneden ons geseten,
En schoon Italien, de wereld door vernaemd,
Toont ons ook eene plaetz die onse Stad beschaemd.
O puyk van alle steen, van die tot aller stonden,
Of huyden op den dag ook worden noch bevonden
In 'swerelds ruyme schoot! ô kostelijk juweel!
O aerdsche paradijs! ô zierelijk prieel!
Wel heeft Aurelius dit selfde me gedreven,
Ga naar margenoot+Wel heeft hy onse Stad haer rechte eer gegeven,
Wanneer hy ons gewest so magtig heeft geroemd,
Ja dat een Paradijs op aerden heeft genoemd.
Cornelius Aurelius Bat. Lib. ii. Plurima hîc olim visebantur castella, villae, pagique populosi, domus voluptuariae, quas à volucrum circumstrepentium garritu Avium concentus vocabant. Hîc nemorenses horti, deliciarumque monticuli, saltus innoxij, & omni ferarum genere offerti, fertiles agri & palustres, omnibus aucupiis, & leporum cuniculorumque venationibus aptissimi. Hîc lacus piscosi, & torrentes refrigeratorii: ita ut alterum terrestrem non desideres Paradisum. Hier waren eer-tijds veele kasteelen, hofsteden, ende volk-rijke dorpen, ende speel-hoven, de welke sy van het gesang der quelende vogelen den Vogelsang heten. Hier sijn boschachtige hoven, vermakelijke heuvelen, veylige boschen met allerleij wild vervuld, vruchtbaere ende broekachtige beemden, seer bequaem tot den vogelvangst, ende het jagen van hasen ende konijnen. Hier sijn vischrijke meyren, ende verkoelende beken; so dat gy geen ander aerdsch Paradijs en kont wenschen. |
|