Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland
(1628)–Samuel Ampzing– AuteursrechtvrijRegister van de Commandueren ende Preceptooren van de S. Jans Heren binnen Haerlem, van den eersten tot den laetsten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Monnicken voords al, die't al quanzuys verlaten,Ga naar margenoot+
En niets ter wereld meer dan quaede dagen haten,
Besaten hier al't best, naer hunnen vollen sin,
En hadden menig huys en magtig Klooster in.
Want waszer oyt een stad daer meerder Kloosters waren,
(Gelijk die Broeders liefst in goede steen vergaren)
Van alderleij fatzoen, van alderleije zoort?
Maer dit en roem ik niet: so ga ik dan al voord.
Adieu dan Kerk wel-eer en Klooster der Bagijnen,Ga naar margenoot+
Daer hier de Franzen nu voor hunnen God verschijnen:
Ga naar margenoot*En daer ik in het jaer van tien en tienmael acht
Der laetst voorlede een ben in het licht gebragt.
Wat mag ik mij so diep in dese dingen steken?
Wat tegens mijn besteck van mijn geboorte spreken?
Of waerom roer ik noch 'tBagijnen-klooster aen,
Daer 'thier met Paep, en Knaep, en Nonne is gedaen?
Of spreek ik al te breed? Het moste dan so wesen:
Men most de menschen niet, men most den Here vresen.
Nu voord dan niet een woord. Adieu en weg Michiel,Ga naar margenoot+
Dat onsen ouden schuts tot eenen Doelen viel.
En weg Sint Vrsel me met dijnen stenen Toren;Ga naar margenoot+
En Sijl ook, tot een Hof van groten uytverkoren,Ga naar margenoot+
Alwaer de Paltz-gravin by ons te wonen plag,
Hoe zierelijk dan noch dijn Toren wesen mag.
Amelia, door Gods genade Paltzgravinne by den Rijn, Churfurstinne, Hertoginne in Beijeren, weduwe, geborene Gravinne tot Nieuwenaer, ende Limburg, Vrouwe ende Douagiere van Bre- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
denroede, Vijanen, Ameyden, Bergen, ende Kalantsoge. etc.
Ga naar margenoot+Weg dan ook Minnebroers, daer't siek-volk is versonden,
Als Lijsbets Gasthuys was door swaeren brand verslonden.
Ga naar margenoot+En weg me Cellebroers, alwaer de jonge jeugd
Nu opgetrocken word in wetenschap, en deugd.
Ga naar margenoot+En weg ook Iakobijns, ten Prinzen-hof genomen,
Als enig Prinz of Vorst tot ons mag overkomen:
Een treffelijk gebou, vast tegen aen de wand
Van't Koninklijk Paleys van onse Stad geplant,
Met eenen schoonen Hof, en mits den rijken segen
Van sonne ende locht uytnemend welgelegen:
Ga naar margenoot*Daer ik mijn woning heb, mijn tuyn, en mijn vermaek,
So ik maer weer so breed mag gaen in dese saek:
Met hoog en wijd gebou van poorten afgescheyden,
Daer onse burgerij de vreemden dickwils leyden.
Hier plagt het Huys te staen, alwaer de harde steen
Werd tot het metzel-werk behouwen, en besneen:
Nu ist op Bakenes daer komt de steen met schepen,
En so behoefdmen die met paerden niet te slepen.
Ga naar margenoot+Hier is nu 'tVVapen-huys, alwaer het krijgs-gevaert
Alwaer het grof-geschut ten oorlog word bewaerd.
God wil het nimmermeer ons daer toe laten komen!
Geen vijand werde hier tot een'ger tijd vernomen!
Het ongeacht vergaet: Bartholomeus Veer
Heeft opsicht op den Hof, en houd het Huys in eer.
Ik moet ook van dit Hof die ere openbaren,
Ga naar margenoot+Dat hier de Predikers van't Synodus vergaren,
Als dat gehouden word op onse beurt alhier,
Het jaerlijksch Synodus van Hollands Noord-quartier.
Het welk dan eens geschied na ses verlope jaeren,
Ga naar margenoot*Gelijk sy so nu laest alhier vergaderd waren,
Den tienden vanden Oogst Hoe kan Gods kerk bestaen
Indien de Leraers haer niet vlijtig gade slaen?
Ga naar margenoot+De Commissarisen van alle kleyne saken
Die plegen twemael 'sweeks hier ook die af te maken.
Ga naar margenoot+So komt de Heymraed ook by wijlen hier by een,
En and'ren desgelijkx, tot besten van't gemeen.
Bartholomeus Veer, Hofmeester.
Ga naar margenoot+'Kmoet eynd'lijk me het Huys daer onse Klocken hangen,
Waer van't den naem ook draegt, in onse Kerk vervangen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En seggen dit hier by, dat selden eene stad
Of swaerder of van klank veel schoonder Klocken had.Ga naar margenoot+
Een diend alhier verhaeld die niemand heeft te wijken,
Voor wien selfs over al de klocken moeten strijken,
De Slag-klock van het uer, de brommer onser Stad, Ga naar margenoot+
Die ik van klaer en swaer geluyd uytnemend schat.
Het Klockhuys is in Meij 1479. van Gerrit van Vy volmaekt. Holl. Kron. Divis. xxxii. Kap. xxv. In't jaer ons Heren Miɔiii. opten xxvi. dag van December werd tot Haerlem gegoten een groote Vierklocke, ende was genoemd Roelant die Grote, ende werd in den toorn gehangen boven op der kerken, maer werd namaels afgebroken om der grooten swaerten willen als voorseyd is: ende de Klocke was xi. duysend pond swaer, ofte weynig Ga naar margenoot* min, ende was gegoten nader formen ende grote als de Vierklocke binnen Gent.
Roelant die groot is mijn naem,
Tot Goods dienst ben ic bequaem,
Ic luyde zomtijts ten brande,
Of alst faem is van vijanden.
Gerijt van Wou die mij goot
Mccccc ende drie na Goods geboort.
Ter eren van Marien ben ic gheghotenGa naar margenoot+
Doe MCCCCLXXI. werd ghesproken,
Mijn Heer Cristoffel Vyleyn halp mij besteden te dien tijen,
God wil sijn ziele verblijen.
Henric Waghenens heeft mij ghemaekt,
God heb lof, ende wel geraeckt.
5. Octob. 1527. is te Haerlem de Tonne ende het Voorslag op de Kerke gemaekt. 11. Decemb. 1572. is te Haerlem de Klocke geschort om 't Beleg tot Ga naar margenoot* S. Margrieten toe 1573. Oude Memorien. En komen ook alhier die Klockjes sijn verswegen,
Die wy van Damiaet tot een triump verkregen,
Van sonderling geluyd, van kostelijk metael?
Dus overtreffen sy de klocken altemael.
Op dat nu dese Kerk, een werk van sulker eren,
Een werk van sulken naem, niet quam vast uyt te teren,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet quam door weer en wind allenskens te vergaen,
Ga naar margenoot+So nemen vier des jaers de sorge hier van aen.
|
|