Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland
(1628)–Samuel Ampzing– AuteursrechtvrijVan Kinheym, Kinheymer, Kinnemer, ende Kermerland.Holl. Kron. Divis. v. Kap. xx. Kunnen is een vloed of water, Ga naar margenoot+ gelegen tuschen Alkmaer ende dat Slot Middelburg, van welken vloed die plaetze oft hoeke lands sijnen naem heeft, ende is genoemd Kunnemaria, dat is 'tGraefschap van Kennemerland.
Regino, Abbas Prumiensis in Chron, suo ad annum iɔccclxxxiv. qui circà illa tempora vixit. Nortmanni, qui in Kinheym è Danamarcka venerant, adsentiente Godefrido, Rhenum navigio ascendunt. De Nortmannen, die uyt Denemerken in Kinheym gekomen waren, voeren te scheep den Rijm op met toelatinge van Godefridus.
Theofridus, Abbas Epternacensis, qui vixit sub Henrico iv. Imp & vitam S. VVillebrordi scripsit. In Chron. suo M.S. Carolus, Pipini filius, Major-domus, avus Caroli magni apud Treviros consistens iv. id. Maij. integram villam, Ga naar margenoot* Adrichaim in Ga naar margenoot†, Ga naar margenoot‡ Pago Kinheym, super fluvium Ga naar margenoot* Velisenam, ubi mare fluit in parte altera, sitam regio donavit testemento [Clero nimuum Trejectensi ad annum circiter 730.] | |
[pagina 24]
| |
Ga naar margenoot†Carolus, de Sone van Pipinus, Hofmeester, de grootvader van Carolus de Grote, te Trier sijnde, heeft den xxii Men de geheele Hofstede Adrichem, in Vriesland gelegen, inde Land-streke Kinheym, boven de ryvier van Velsen, daer de see aende andere sijde vloeijd, gegeven door een koninklijk testament. Ga naar margenoot+Had. Iun. Bat. Cap. iii. Ditionem hanc Kinheim dictam invenio ad annum salutis octingentesimum octogesimum quintum, quo tempore Nortmanni, qui è Cimbricâ Chersoneso sive Daniâ oram solverant, cum classe in Kinheimariam appulerunt. Ik vinde dat dese landstreek in't jaer 885. Kinheym geheten is, op welken tijd de Noormannen, die van Denemerken t'seyl gegaen waren, met hunne vloot in Kermerland sijn aengekomen.
Ga naar margenoot+Id. ibid. Cap. xiv. Hos [Caninefates] portum habuisse, alveum quo Kinhemus defluebat, non procul Crabbedamo existimo, quandoquidem Caninefatos appulisse Nortmannos Danosve cum classe ante annos fermè septingentos Regino Prumiensis testatur. Ik meyne dat dese [Kermers] niet wijd van Krabbendam eene haven gehad hebben ende eene groeve daer Kinheym in vloeijde, also Regino Prumiensis getuygd, dat de Nortmannen ofte Deenen met eene vlote by de Kermers sijn aengekomen ontrent seven honderd jaeren geleden. Het kan ook lichtlijk sijn, en 'tsou geen wonder wesen,
Dat Haerlem, een geslacht so oud, en so gepresen,
En van so hoogen naem, alhier wel-eer gevreesd,
En van een groot gebied en aensien sij geweest.
Ga naar margenoot+En so heeft Haerlem ook, in Kermerland gelegen,
By ouds den naem van't Hoofd van Kermerland gekregen:
En even als men dit uyt oude boeken weet,
So ist ook dat sy noch by onsen tijd so heet.
|
|