Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland
(1628)–Samuel Ampzing– Auteursrechtvrij
[Folio ???(4r]
| |
'kWeet hy hoog voortuygde strack,
Dat hem magt om dank gebrack.
Tong en stem en pen te wennen,
Om dat naesten-nutte deugd,
Eeuwelijk sou sijn geheugd;
Iemands deugden wel t'erkennen,
En te rellen op een reek:
Is een dank-en lof-baer' streek.
Die weldoenders so verheffen,
Dat hun deugde blijft vermaerd,
Sijn veelvuldig' ere waerd;
Maer wat ere sal hem treffen?
Die noch so veel boven dat,
Loofd de ere van een Stad?
Is het nu en oyt gepresen,
Iemands wel-verdiende eer
Vyt te breyden meer en meer;
En indien noch boven desen
Word verheven steden-lof,
Als van uytgenomen stof:
Wat voor eer sal die bekomen,
Die dan sulken lover loofd?
En belauwerierd sijn hoofd?
Die de leegheyd so kan tomen,
Dat sijn sterveloose lof
Reykt aen 't hoogste lauwer-lof?
Gansch geen eer: want al sijn roemen
Is verplicht' erkentenis.
Dus elk die van Haerlem is,
Laet uw niet ondankbaer noemen;
Maer looft Ampzing, wat gy meugt,
Voor dees' sonderlinge deugd.
I.M. |
|