| |
| |
| |
Zeventiende hoofdstuk.
Het was bij elven toen Elisabeth die avond voor haar huisdeur uit Panatelli's
lichtgrijze wagen stapte, den chauffeur een fooi gaf en op de belknop drukte om
de reeds gesloten porte-cochère te doen openen. Ze zag het nieuwsgierige gezicht
van de concierge loeren naar de pronkende wagen: ‘Daar brouwt ze zich vast een
roman uit,’ dacht ze luchthartig, terwijl ze vlug de trappen naar haar
appartement begon te beklimmen.
Wonderlijk, dat ze heelemaal geen moeheid voelde, alleen de lichte verruimde
voldoening na een geweldig moeilijke taak, die buiten verwachting goed volbracht
was. Jaren geleden, na haar examens, had ze zich soms zoo gevoeld, zoo
wonderlijk helder, alsof in haar hoofd alleen de belangrijke gedachten waren
uitgekristalliseerd en al het andere, vage, onzekere, ondoorvorschte als een
nevel was opgetrokken.
Hoe jammer, dat ze Han nu niet thuis zou vinden. Hij had eenige weken geleden een
kamer in Argenteuil gehuurd en bleef daar twee of driemaal 's weeks om ook 's
avonds nog op de fabriek te kunnen werken. Terwijl ze haar sleutel in het slot
stak, zag haar verbeelding al met weerzin de trieste leegte van de kamers, in de
kleine hall omving haar de dompe zware stilte, die door niets te verjagen zou
zijn. Wat zou ze hem | |
| |
nu graag haar wedervaren vertellen! Wat had ze
een behoefte om over al het gebeurde te spreken, zelfs al zou hij maar met halve
aandacht luisteren. Daarmee hadden ze haar thuis, toen ze nog een kind was, vaak
genoeg geplaagd, met die behoefte om te vertellen, kleurig en breed-uit, wat
haar was wedervaren... O, maar hiervoor zou ze zijn belangstelling wel weten
vast te houden, wat zich vandaag in het Huis Panatelli had voltrokken was de
moeite van het luisteren waard! Terwijl ze het licht in de kamers opknipte en
haar goed aflegde, trokken de bonte beelden in een snelle stoet voorbij. De
prinsessen van Assisi, die goed gehumeurd waren weggegaan, de lastige Berthe
Bouvry, die zich blijkbaar door Panatelli's aanwezigheid had laten imponeeren en
tevreden was geweest en aan het einde van den dag de conferentie met de Lyonsche
fabrikanten, die met een overeenkomst geëindigd was. Gedurende het lunch-uur had
ze Panatelli kunnen voorbereiden. Het toeval wilde, dat zij de correspondentie
kende en twee vorige besprekingen had genotuleerd. Het ging om een aankoop van
zware damasten en satijnen stoffen van Lyonsche zijde, die de mode sinds jaren
had verwaarloosd en welker industrie bijgevolg droevig kwijnde. Het Lyonsche
syndicaat deed een aanlokkelijk voorstel, het bood een belangrijk bedrag wanneer
het Huis Panatelli in het volgend seizoen een aantal van die stoffen in zijn
modellen wou lanceeren. Madame Rose vergde het dubbele en reduceerde h et aantal
der verplichte modellen op twee derde van hun eisch. Het geval, waarover al
verscheidene malen was beraadslaagd, had Puck geïnteresseerd als een merkwaardig
achter-de-schermen van de Haute Couture; ze was daardoor in staat, om Panatelli
volkomen op de hoogte te brengen en om den heeren uit Lyon madame Rose's eisch
te | |
| |
stellen. Zij hadden gewonnen, na twee uur parlementeeren; naar
Puck's verzekering hield zij madame, die in haar woning aan de telefoon
luisterde, voortdurend van het verloop der vergadering op de hoogte. En
inderdaad had zij een aantal malen de conferentie verlaten om weer binnen te
komen met een beslissing, die haar kwasi door madame Rose was opgedragen.
Zou Han, peinsde ze, terwijl ze de gordijnen sloot, dat misschien ook een
minderwaardig soort koopmans-truc vinden, waarvoor men zich schamen moest in
plaats van trotsch op het resultaat te zijn? De Van Doeverens waren altijd
knappe koppen, maar slechte kooplui geweest. En in háár zat de geest van haar
vader, Steven, en meer nog van haar grootvader, Abram Coornvelt, kooplui in hart
en nieren, die elke gelegenheid welke zich bood, wisten te benutten. Wat zij
vandaag in het Huis Panatelli had gepresteerd kon van ontzaglijk belang zijn
voor haar naaste toekomst. Wanneer madame Rose werkelijk maanden lang afwezig
bleef, zou er iemand officieel als haar plaatsvervangster moeten worden
aarigesteld. Zou ze het kunnen? Van het ‘vak’ had ze nog slechts weinig
ervaring, maar ze bleek, als madamezelf, de gave te bezitten om te organiseeren
en met moeilijke, veeleischende menschen om te gaan. Panatelli moest de
beslissing stellig binnen enkele dagen nemen, want hij, de verwende
egocentrische artist, bezat geen spoor van leiderstalent. Puck glimlachte weer,
terwijl ze dacht aan zijn merkwaardig veranderde houding. Hij had een diner voor
haar laten komen uit een der fijne restaurants van de Champs Elysées, daar zij,
na het einde der conferentie, nog wilde blijven om de post te lezen. Hij had
haar ernstig geraadpleegd over de wijn en zelf het menu getelefoneerd aan den
gérant. En om tien uur had hij | |
| |
zijn eigen wagen met den chauffeur
gestuurd om haar naar huis te brengen. In de loop van den dag vroeg hij in wel
een dozijn aangelegenheden haar advies en al de ondergeschikten, die hem wilden
spreken, verwees hij onveranderlijk naar haar.
Eigenlijk, dacht ze, terwijl ze met haar hoofd in haar handen gesteund voor de
tafel in de leege kamer zat, was het maar goed dat Han vanavond niet thuis kwam.
Want vermoedelijk zou ze de lust niet kunnen weerstaan om een klein beetje te
geuren met wat zij deze dag gepresteerd had, met haar wilskracht en haar durf...
en Henri van Doeveren was in zijn diepste hart een ouderwetsche man, die in zijn
vrouw alleen waardeerde, wat hij ‘echt vrouwelijke’ eigenschappen vond.
Ze zou maar naar bed gaan - een slaapmiddel nemen en lezen tot het werkte. Ze
ging naar Han's bureau om de Hollandsche courant te krijgen, die de femme de
ménage daar als elke dag had neergelegd. Terwijl ze er het bandje aftrok, viel
haar oog op een papier, dat onder de bureaustoel lag, een ineengevouwen vel van
een schrijfbloc, het lag er of Han het vergeten of verloren had. Wellicht een
berekening, die uit zijn tasch met papieren was geslipt of een lijstje met
aanteekeningen, dat hij noode kon missen? Ze nam het op en vouwde het open. Het
scheen haar niet meer dan een seconde waarin ze de zes korte regels las en in
zich opnam, daarna pas realiseerde ze... als iemand, die zonder aandacht is
voortgeloopen en opeens bemerkt, dat hij aan de rand van een afgrond staat:
‘Liefste Han, vergeef het me. Ik kan niet verdragen, dat je boos op me bent. Het
is mijn schuld, alleen mijn schuld, dat wij zoo uit elkaar zijn gegaan. Toe,
schrijf of telefoneer me, of liever nog, kom terug, kom zoo gauw je maar kunt
bij je ongelukkige Lily.’
| |
| |
De brief viel uit haar handen en lag argeloos en onaanzienlijk op de leeren
vloeier. Ze nam hem opnieuw op om naar een datum te zien, er stond alleen:
Maandag. Wanneer was Han de laatste maal in Holland geweest? Zeker acht of tien
weken geleden. Daarna stellig niet meer. Voor veertien dagen had hij een
zakenreis naar Londen gemaakt. Zou dat een leugen zijn geweest? Och, waarom
niet! Mannen, die iets voor hun vrouw wilden verbergen, moesten immers
voortdurend uitvluchten verzinnen en liegen. Dàt was het dus, wat hem zoo
verstrooid en gesloten deed zijn. Ze zag een reeks beelden van hen beiden, avond
na avond in deze kamer samen. Avond na avond tegenover elkaar aan hun tafeltje
in de Griffon. Tevergeefs had ze getracht hem af te leiden, op te vroolijken,
zijn aandacht te wekken voor wat ze hem vertelde, elke dag had hij dit voor haar
verborgen en waren zijn gedachten ervan vervuld.
Lily en Han! Naruurlijk! Stomme dwaas die zij geweest was! Naruurlijk waren al
die bezoeken aan zijn zieke moe-der de heele winter door niets dan voorwendsels
geweest! Zijn ongelukkige Lily... die geld van hem aannam liever dan zichzelf
door haar moeilijkheden heen te slaan. Lily met haar preutsche
jonge-meisjes-gezicht, die ze eens, ze wist zelf nòg niet waarom, in een
satanisch plezier vergeleken had met een bleekblauwe geurlooze hortensia. Hoe
kon een man, háár man, met zijn helder verstand, met zijn behoefte aan een sterk
geestelijk contact... Nonsens - dáár kwam het niet op aan. Dat andere -
sex-appeal. Zij had immers altijd gerealiseerd, beter dan hij zelf, hoe gevoelig
hij was voor de charmes van een mooie vrouw. Lily's type, zacht en teer,
zwaarmoedig en afhankelijkj oefende groote bekoring op de meeste mannen.
Hoe vaak had zij vroeger gespeeld met de gedachte | |
| |
dat dit, wat zij
nu ontdekt had, in hun huwelijk gebeuren zou. En zich stellig, heilig beloofd,
dat ze het waardig en wijs zou dragen en niet door jaloezie, twisten of
verwijten de goede kameraadschap verspelen, die in al die jaren zoo hecht en
sterk was geworden. Het zou - dat kòn niet anders - iets tijdelijks zijn, als
een ziekte die zijn beloop en zijn genezing moest hebben. Want wat gegroeid was
tusschen Han en haar, dat sterke en vaste in hun huwelijksleven - hun
saamhoorigheid - och kòm, wat beteekende daarnaast een vlaag, een roes van
verliefdheid voor een ander?
Opeens zag ze zich weer staan op het balcon van de villa Serbelloni... ze hoorde
weer het bootje ploffen over het meer en het geluid van Han's scheermes zoeven
over de leeren riem. En ze voelde weer het machtige, wijde geluk en herinnerde
zich haar gedachte, ernstig als een profetie: als dit misgaat is het mijn
schuld... Met een triest gebaar trok ze haar armen tegen het lijf en huiverde.
Opeens realiseerde ze haar eenzaamheid in deze leege kamer, die geen thuis was
en geen omveiliging. En plotseling voelde ze zich mateloos, niet te dragen
vermoeid, met een walgende weerzin tegen de dag die voorbij was. Waarom had ze
zich zoo uitgesloofd, daarginds in dat modehuis? Wat deerde het haar of bij
Panatelli de boel in het honderd liep en de chef ruzie had gemaakt met zijn
gewezen maîtresse? Of een aantal verwende luxe vrouwen haar kleeren wel op tijd
kregen? De triomfante voldoening waarmee ze daareven was thuisgekomen en de
balans van de dag had opgemaakt - wat was het anders geweest dan verwaandheid,
eigendunk en ijdelheid?
‘Ik denk idiote dingen,’ betrapte ze zich; ‘ik ben overmoe en ik heb me uit mijn
evenwicht laten brengen door die brief. Morgen... o goddank dat ik morgen werk
heb, | |
| |
dat mijn gedachten afleidt. Wanneer ik hier werkeloos thuis
moest zitten, zou ik mezelf rampzalig maken door er aldoor en aldoor aan te
denken. Ik zal zoo hard werken, dat mij geen tijd blijft om te piekeren - dàt
alleen zal me helpen om er door heen te komen, het te dragen tot het voorbij
is.’
‘Want Han zàl bij mij terugkomen;’ Ze zei het plotseling hardop voor zich heen
terwijl ze terugdacht aan de wonderbaarlijke kracht-van-willen waarover ze deze
gansche dag beschikt had. Ze hoorde het zich zeggen als met de stem van een
ander en verschrikt keek zij rond naar de doode dingen in de kamer alsof ze zich
voor hen schaamde.
Ze legde het briefje zóó op Han's vloeier, dat hij het onmiddellijk moest zien
wanneer hij de volgende avond thuis kwam. Hij zou er door begrijpen, dat zij
wist. Het zou hem dwingen er met haar over te spreken. Verstandig en openhartig
als twee kameraden, die de moed hebben eerlijk te zijn. Ze zette het
wekkerklokje bij haar bed op half zeven. Ze wou om acht uur in de Rue de Vignet
zijn om met den boekhouder te werken. In de korte onrustige nacht droomde zij,
dat haar kamer met het Huis Panatelli verbonden was door een gang als een hooge
brug - het geleek de Brug der Zuchten in Venetië. Het was er vol verradelijke
trappen en slipperige treedjes. Iemand, die zijn arm in een verband droeg kwam
haar tegemoet. Hij zei: ‘U weet nog niet hoe u hier loopen moet. Ik zal het u
leeren. U hebt gelukkig geen vergroeide voeten als de meeste vrouwen.’
De volgende avond reed haar taxi juist voor toen Han de deur van hun huis wou
binnengaan. Hij wenkte verrast, hielp haar uitstappen en betaalde den chauffeur.
Arm in arm liep en ze de drie trappen naar boven.
| |
| |
Toen hij haar die middag uit Argenteuil opbelde om te zeggen, dat hij niet voor
negen uur thuis kon komen, had ze hem in een paar woorden de groote verandering
bij Panatelli verteld; hij vroeg er nu dadelijk vol belangstelling naar, zou het
werkelijk een langdurige toestand worden, werkte ze niet veel te hard en veel te
lang? Hij vond dat ze er héél moe uitzag...
In de kleine hall, in het licht, keek hij haar opnieuw onderzoekend aan, met zijn
beide handen op haar schouders. ‘Veel te moe,’ herhaalde hij nog eens, terwijl
hij zijn hoofd schudde; ze wist het en de spiegel bevestigde het. Zoo makkelijk
en goed als alles gisteren was gegaan, zoo moeilijk en zwaar was het haar
vandaag gevallen. Gevolg van de ontdekking van gisteren avond, de nacht van
onrustige slaap, de hoofdpijn waarmee ze was opgestaan?
Rustig, met warme bezorgde genegenheid keken Han's oogen in de hare. Had ze tòch
spoken gezien? Was het briefje, dat zij gevonden had, veel onschuldiger dan ze
had willen gelooven? Was ze, haars ondanks, geïnfecteerd door de achterdocht en
de jaloezie waarmee ze madame Rose maandenlang naar Panatelli's ontrouw had zien
zoeken?
‘De ergste moeilijkheden zijn wel overwonnen,’ zei ze terwijl ze haar goed
ophing. ‘En het is een reusachtige voldoening voor me dat alles zoo prachtig
loopt. Straks zal ik het je vertellen. Ik heb Yvonne getelefoneerd, dat ze voor
koud vleesch, sla en vruchten moest zorgen, want ik voorzag dat het te laat zou
worden om naar de Griffon te gaan.’
‘Fijn,’ zei hij, ‘Souper à deux... dat is ons in lange tijd niet gebeurd, kind!’
Als ze nu voor hem naar binnen glipte? De brief wegnam van de vloeier, waar ze
hem zoo duidelijk | |
| |
zichtbaar had neergelegd en over haar ontdekking
zweeg, totdat hijzelf - veel later - het haar zou vertellen?
Maar Han had zijn tasch al opgetild en ging de kamer in, hij floot zachtjes
tusschen zijn tanden en knipte het licht van zijn studeerlamp aan. Nu boog hij
zich over zijn bureau... nu moest hij de brief ontdekken. In de kapstokspiegel
waarvoor zij stond, kon ze hem zien, terwijl haar rug naar de kamer bleef
toegewend, ze zag het bloed donker òpgolven in zijn gezicht, even keek hij om,
schichtig en ontsteld als een dief die betrapt wordt; dan het hij het papier in
de zak van zijn jas glijden en hij nam het stapeltje van de post in zijn hand.
Puck ging haastig het keukentje binnen en sloot de deur achter zich. Even stond
ze er in het donker, met haar hand gedrukt op haar borst om wat plotseling een
niet-te-dragen pijn gaf, als de stoot van een wreed, bot wapen. Dan knipte ze
ook daar het licht aan en liep door naar de kleine smalle salle-à-manger, die
zij bijna nooit gebruikten maar waar de femme de ménage nu een groot blad met
borden en schaaltjes op de gedekte tafel had geplaatst. Werktuigelijk deden haar
handen het werk; aldoor stond zijn gezicht met die onwaardige,
schuldig-schichtige blik voor haar gedachten. Hoe zou ze erover beginnen? O - ze
kòn het niet, ze had opeens het redelooze verlangen, dat hij het zou loochenen,
dat hij koud en effen erom zou liegen. Ze riep; ‘Kom je Han, alles is klaar
hier!’ en hij riep terug: ‘Een oogenblikje nog, ik moet nog even m'n handen
wasschen!’ Wat klonken allebei hunstemmen natuurlijk. ‘Wat spelen we allebei
voortreffelijk comedie,’ dacht ze met een huivering.
‘Han... waarom kunnen we er niet over praten als twee goede kameraden?’
| |
| |
‘Waarover?’ Ze zag de schok van schrik en van verweer, die door hem heen ging;
weer bloosde hij diep en weer had zijn gezicht die schichtig-schuldige
uitdrukking, die haar een pijn van schaamte gaf.
‘Je weet wat ik bedoel. Ik had al zoo lang een vermoeden... ook voor ik die brief
vond. Toe Han, wees niet zoo schuw en gesloten. Praat er met me over...’
In de kleine salle-à-manger viel een triest koud licht door de ballon van wit
melkglas over de te groote plompe tafel, het uitgesleten linoleum en de
ignoble-leelijke meubels. Weer, als gisterenavond voelde Puck de muren om zich
heen als een vijandigheid, het was hier geen thuis, het was geen veilige
omslotenheid...
Zij hadden allebei gedaan of ze hongerig waren en allebei druk gesproken; Puck
over de belangrijke gebeurtenissen bij Panatelli, hij over het bezoek van twee
Engelsche luchtvaartdirecteuren bij Lagrange. En toen - opeens ging het niet
langer -
Eerst trachtte hij te ontkomen. ‘Maar er is niets, lieve kind, niets waarover ik
met jou... Je haalt je stellig dingen in je hoofd die niet bestaan.’
Over de tafel heen greep ze zijn hand, voelde, scherp registreerend, zijn
intuïtief verweer vóór hij haar liet begaan.
‘Han, we hebben immers altijd over alles kunnen praten? Daar zijn we allebei zoo
trotsch op geweest.’
Zijn wenkbrauwen trokken omhoog, zijn oogen ontweken hardnekkig de hare en toen
hij sprak, met een kleurlooze stem, voelde ze, dat het zinnen waren, die hij
tevoren had overdacht - een bij voorbaat opgeworpen verschansing.
‘Ik heb verschrikkelijk medelijden met Lily. Ze staat absoluut alleen met al haar
moeilijkheden en ze kan nu eenmaal niet buiten hulp, raad en bescherming. Uit al
| |
| |
die gesprekken en conferenties is natuurlijk een groote
vertrouwelijkheid ontstaan - dat kon wel niet anders. Maar er is niets gebeurd -
niet wat jij schijnt te denken. Dat zou Lily nooit... dan ken je Lily slecht als
je dat gelooft...’
Waarom voelde ze nu geen spoor van blijdschap? Kwetste haar deze schijnbare
openhartigheid bijna als een beleediging? De muur was niet neergehaald, de muur
bleef tusschen hen...
Wou zij iets onmogelijks? Kòn een man niet oprecht zijn, wanneer hij met zijn
vrouw sprak over zijn gevoelens voor een ander? Behoorde het tot de wonderlijke
code van mannen-‘eer’ om dan te liegen?
‘Lily's scheiding zal binnenkort voor elkaar komen en nu moeder zooveel beter is,
vervalt voor mij de aanleiding om telkens naar Holland te gaan.’
Hij voegde het er kortaf en zakelijk bij, als een inlichting waarop ze recht had.
Hij maakte zijn hand los uit de hare, trok zijn pijp uit zijn zak en stond op om
zijn tabakspot uit de andere kamer te halen. Ze bleef roerloos voor zich uit
staren, haar hand lag nog tusschen de borden en schalen als een nutteloos
vergeten ding.
Het was fout geweest, dat willen forceeren van vertrouwelijkheid. Ze had er niet
over moeten beginnen. Ze had de brief in een la van het bureau of in zijn
vloeier moeten leggen, zoodat hij niet veronderstellen kon, dat ze de inhoud
kende. En dan had ze moeten wachten... geduldig, tot het voorbij was, tot hij
uit zichzelf naar haar toekwam en het haar als iets, dat hij overwonnen had,
vertelde. Haar oude, ellendige gebrek. De fout van haar sterke wil. Niet kunnen
wachten en de dingen forceeren uit ongeduld.
Hij kwam de kamer weer binnen en plotseling, met twee van zijn groote stappen
trad hij achter haar stoel, | |
| |
legde zijn twee handen op haar
schouders en boog zijn hoofd naar haar toe, zoodat ze zijn haar tegen haar
slapen voelde. Haar hart begon wild te bonzen. Zóó - wist ze uit lange ervaring
- zocht hij vertrouwelijkheid, zoo kon hij dingen zeggen, die hem moeilijk
vielen. Ze vocht tegen de tranen, die in haar oogen drongen.
‘Puck, er is méér dan ik daarnet zei. Maar denk nu alsjeblieft niet... dáár is
geen sprake van... ik zweer het je. Hoe het zoo gekomen is? Ik heb eens, een
paar maanden geleden, gegeten bij haar en de kinderen. Er was zoo'n sfeer van
intimiteit, van huiselijkheid... en daarna, toen zij en ik alleen bleven... toen
hebben we opeens allebei gevoeld... Hoe het zoo kwam, bij God ik weet het niet,
het was teederheid, medelijden, maar toch ook wat anders nog. Het is wat jij
zegt - wat iedere man, al houdt hij van zijn eigen vrouw - wel eens in zijn
leven ondervindt: dat zijn gedachten vervuld zijn van een andere. Het sleept je
mee, je kunt er niet aan ontkomen.’
Hij zag haar glimlach niet. Het klonk haar zoo kinderlijk, een naïeve uitvlucht.
‘En jij,’ verweet ze voorzichtig, half als een grapje en vol vrees het broos
contact te breken, ‘werd boos wanneer ik dat voorspelde en noemde mij cynisch en
verweet me mijn gebrek aan idealen.’
Waarom trok hij nu plotseling zijn handen terug? Had ze dit niet moeten zeggen?
Waren ze zoo hopeloos de weg verloren, die hun vroeger altijd over de distels
van woorden héén, naar veilig, goed verstaan had gebracht? Hij kwam naast haar
staan, leunend met zijn rug tegen de tafel zoodat hij haar in het gezicht kon
zien.
‘Ik wil dat je goed begrijpt, Puck - tusschen Lily en mij bestaat geen
“verhouding”, dat zal nooit, dat hebben zij en ik elkaar heel stellig beloofd.
We zullen dit | |
| |
overwinnen en alleen maar goede vrienden blijven.’
Ze had bijna hardop gelachen. Hoe naïef was hij en hoe wereldwijs zat ze
tegenover hem. Zij, met haar illusielooze, naakte gedachten aan wat ver terug
lag in eigen herinnering, het daverende geweld van hartstocht en de
machteloosheid van een mensch tegen de drang van zijn zinnen.
‘Ik wil jou niet bedriegen, Puck, ik wil niet zoo'n slappeling, zoo'n kerel
zonder moraal zijn, waarvoor ik altijd zoo'n minachting heb gehad.’
‘Maar -’ zei Puck glimlachend met strakke lippen en ze wist niet waarom ze dit
zeggen ging, of het was in een dolle lust om die naïeve woorden van hem te
vertrappen, die goed gemeende woorden, die haar zoo'n razende pijn deden omdat
ze er geen oogenblik aan gelooven kon. ‘Maar je bedriegt me toch niet, wanneer
we er, zooals nu, openlijk over praten?’
Ze zag het driftige bloed golven naar zijn hooge, pijnlijk gefronste voorhoofd en
wegvloeientotdat zijn gezicht vaalbleek werd. Ze zag hoe zijn eene hand zich
balde in zijn zak en hoe zijn andere kneep om de steel van de pijp alsof hij die
wou breken. En ze voelde dat hij haar een oogenblik bijna haatte, machteloos
haatte om de macht van haar geest, die sterker was dan de zijne, die in koude
woorden vatte, wat hij voor zichzelf niet durfde bekennen.
‘Dacht je soms,’ viel hij opeens hard en boos uit, moeilijk zoekend naar zijn
zinnen, ‘dat ik je op de hoogte zou houden, telkens zoo'n soort biecht zou
afleggen? Voel je dan zelf niet dat dat iets afschuwlijks zou zijn - iets
onmogelijks! Voel je zelf niet dat er al veel te veel is gevraagd en gezegd?’
Zij zag hem aan, ontzet en verward om zijn booze heftigheid. Was hij dan
heelemaal vergeten hoe stellig | |
| |
ze elkaar dit vroeger hadden
beloofd, eerlijkheid, openhartigheid. Maar ook persoonlijke vrijheid. Die
eischte hij dus nu - ad absurdum. En zij moest wijs en moedig zijn en hem die
vrijheid geven.
|
|