Stardi op den grond, maar deze kwam dadelijk weer boven, en wierp hem ter neer. Franti trommelde op den kleinen Stardi, alsof hij een deur voor zich had. Het scheelde niet veel of hij had zijn oog uitgestooten, hij gaf hem zoo 'n slag op den neus, dat het bloed er uit liep, maar Stardi hield vol en brulde: - ‘Je kunt me vermoorden, maar ik zal het je betaald zetten,’ - en Franti wierp hem op den grond, en schopte en sloeg, en Stardi lag onder, maar stootte en trapte. Een vrouw riep uit het venster: - ‘Flink zoo, kleine vent!’ - Anderen zeiden: - ‘Die jongen verdedigt zijn zusje.’ - ‘Geef hem maar goed!’ En tot Franti riepen zij: - ‘Valsche jongen, lafaard!’ - Maar ook Franti was razend geworden, hij lichtte Stardi een beentje, deze viel, en Franti wierp zich op hem. - ‘Geef je over!’ - ‘Neen!’ - ‘Geef je over!’ - ‘Neen!’ - en met een sprong stond Stardi weer op, omstrengelde Franti's lichaam, en wierp hem met woedende kracht op den grond, en plaatste de knie op zijn borst. - ‘O! die schooier heeft een mes!’ - riep een man, die toeschoot om Franti te ontwapenen. Maar reeds had Stardi, met een razenden drift, zijn arm gegrepen, en beet hem zóó in den pols, dat het mes viel en de hand bloedde. Andere menschen kwamen aanloopen, scheidden de jongens, en tilden hen op. Franti koos het hazenpad vol wonden. Stardi bleef midden in de straat staan, met een opengekrabd gelaat, en een blauw oog, - maar als overwinnaar, naast zijn schreiend zusje, terwijl verscheiden andere meisjes de boeken en schriften, die over de straat verspreid lagen, opraapten. - ‘Je hebt je goed gehouden, kleine man, je hebt je zusje moedig verdedigd!’ - Maar Stardi, die meer aan zijn tasch dacht dan aan zijn overwinning, begon dadelijk zijn boeken en schriften een voor een na te zien, keek of er niets verloren of beschadigd
was, wreef alles schoon en zei toen tegen zijn zusje, even bedaard en ernstig als altijd: - ‘Laten wij maar gauw naar huis gaan, want ik moet nog een som op vier manieren uitrekenen.’ -