Het Duitslandbeeld van Menno ter Braak
(1999)–Peter Altink– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
6.1. Samenvatting en conclusie van de scriptieAan de hand van Ter Braaks uitlatingen kon in deze scriptie een duidelijk Duitslandbeeld van hem geschetst worden. Dit beeld was aanvankelijk zeer gunstig gestemd. Uit een gedicht van een vroeger Eibergens buurmeisje van hem valt af te leiden dat Ter Braak in die tijd zelfs ietwat koketteerde met zijn kennis van de vreemde talen Duits en Frans: Herinneringen aan M.
Hij draaide zijn wandelstokje rond
ter ere en vreugde van zijn hond.
Het was 't spel van de stok en de hond
Laelaps die hem als geen ander verstond.
Maar wij, wij zagen dit alles aan
en bleven met open monden staan,
want tegen ons sprak hij Frans en Duits,
en dan geven boerenkinderen niet thuis.
Stokje tot steun, hondje tot vrind,
zo liep Menno met de neus in de wind.Ga naar eind293
Na intensievere kennismaking met Nietzsche en met Du Perron (1930/1931) slaat het eind jaren twintig al wankelende Duitslandbeeld van Ter Braak door naar de andere kant. Ter Braak neemt voortaan een uitermate anti-Duitse houding aan, en rekent af met zijn verleden. De volgende uitspraak van H. van Galen Last, nota bene verantwoordelijk voor het verschijnen van Ter Braaks en Du Perrons Briefwisseling, wordt in paragraaf 2.2. middels talloze bewijsplaatsen uit de Briefwisseling en uit het Verzameld werk ontkracht: ‘Terwijl het probleem van het nationaal-socialisme aldus hecht in de context van de Duitse geschiedenis werd verankerd, is het opmerkelijk dat Ter Braak, ofschoon hij zijn kritiek op Duitsland niet spaarde en nog veel minder die op het nazisme, maar zelden een anti-Duitse indruk maakt.’Ga naar eind294 Het vervolg op deze zin stemt wel redelijk overeen met de bevindingen van mijn scriptie. Inderdaad waardeerde Ter Braak Duitse auteurs als Nietzsche, Thomas Mann, Goethe, Heine en Merz met name om hun ‘kerndeutschen Unpatriotismus’. Ze waren Duitsers in hart en nieren, maar tegelijkertijd waren ze vreemdelingen in hun eigen land. Duitsland en Frankrijk dienden volgens Ter Braak in het kader van een kosmopolitische Europeanisering tot een toenadering te komen. Tenslotte zegt Van Galen Last in dit citaat naar mijn idee terecht dat het ‘Duitse | |
[pagina 93]
| |
probleem’ in een Europees perspectief gezien moet worden. Het antisemitisme is bijvoorbeeld niet een specifiek Duitse aangelegenheid: ‘Hij [Ter Braak, P.A.] beschouwde zichzelf als Europeaan en hij besefte welk aandeel “Duitsland” in zijn Europese vorming had gehad, in de eerste plaats in de persoon van Nietzsche. En voor weinig schrijvers in deze eeuw heeft hij meer bewondering en sympathie opgebracht dan voor Thomas Mann en Kafka. Maar hij merkte wel op dat voor alle Duitse schrijvers die hij waardeerde - Goethe in zijn gesprekken met Eckermann, en ook zijn vriend Konrad Merz, de schrijver van Ein Mensch fällt aus Deutschland - hun eigen land een probleem vormde. Voor Ter Braak was het alsof Duitsland onmiskenbaar tot Europa behoorde en er tegelijk een vreemd element in vormde. Hij bewonderde het in Heine dat deze streefde naar een synthese van Duitse en Franse cultuur. Aan de andere kant besefte hij scherp dat aspecten van de geest waarin het nazisme tot ontwikkeling komen - men denke alleen al aan het antisemitisme - ook elders in Europa werden aangetroffen.’Ga naar eind295 Ter Braak heeft zich intensief beziggehouden met de vraag hoe Duitsland genazificeerd kon worden. Van Galen Last meent op mijns inziens gerede gronden dat Ter Braak dit weet aan het specialistische, universitaire klimaat dat in Duitsland heerste: ‘Voor zo iemand werd Hitler-Duitsland in de eerste plaats een cultureel probleem Hoe was het mogelijk dat een “ontwikkeld” volk zich zo veel onzin op de mouw kon laten spelden; hoe was het mogelijk dat een volk van “dichters en denkers” zoveel gebrek aan stijl en zoveel leugenachtigheid kon accepteren? Voor Ter Braak liepen deze vragen uit op een kritiek op wat hij een “monstrueuze universiteits “beschaving”” noemde, gekenmerkt door een ongeremde specialisatiedrift, door een slaafse eerbied voor kennis, door het verloren gaan van het besef dat alle weten “een bescheiden nuance is van het niet-weten”.’Ga naar eind296 Arthur Lehning daarentegen plaatst Ter Braaks interesse in de voorgeschiedenis van (nazi-)Duitsland in een breder kader; hij meent dat Ter Braak vooral oog had voor de teloorgang van de gehele Europese, christelijk geörienteerde beschaving, zoals dat met name in Van oude en nieuwe christenen werd uitgewerkt. Ik denk dat er voor beide standpunten wat valt te zeggen, al heeft Lehning duidelijk ongelijk wanneer hij beweert dat Ter Braak geen belangstelling toonde voor de historische, politieke en sociale oorzaken van het Duitse drama. Menno ter Braak plaatste, zoals we eerder zagen bij de behandeling van het artikel “Duitsche cultuur en Duitsche emigratie” (13 april 1934), een oorzaak ervoor zelfs al in de negende eeuw. Lehnings onjuiste oordeel luidt als volgt: ‘Nu was Menno ter Braak van huis uit geen politicus, zelfs geen politicus zonder partij maar wat er sinds 1933 in Duitsland gebeurd was had zijn politieke belangstelling sterk gestimuleerd. Wat hem interesseerde waren, geloof ik, niet zozeer de historische politieke en sociale oorzaken, die dit fenomeen konden verklaren; dat wil dus zeggen de ongelukkige duitse geschiedenis, de mislukte revoluties vanaf de boerenopstanden in de 16e eeuw, via 1848, tot de gefrustreerde revolutie in 1918; het herstel van het militarisme, de enorme werkloosheid, die noch | |
[pagina 94]
| |
het kapitalisme van die dagen, noch de machtige sociaal-democratie in de Republiek van Weimar hadden weten op te lossen. Een specifiek Duits kenmerk dat Ter Braak in zijn stukken aanviel, was de Duitse ‘diepe’, specialistische, universitaire geleerdheid. Duitse intellectuelen die zich hieraan schuldig maakten, waren volgens Ter Braak karakterloos, zo schrijft hij in Van oude en nieuwe christenen: ‘[...] Alles, wat ons sedert 1933 in Duitsland is gedemonstreerd, bewijst, dat een maximum aan universiteitsgeleerdheid geen beletsel is voor een maximum aan karakterloosheid. Geen beletsel alleen? Het probleem zo stellen betekent nog het vertroebelen. De karakterloosheid van de duitse intellectueel is immers de noodzakelijk keerzijde van zijn monstrueuze woordencultus! De Duitser acteert een geweldig karakter, hij wil door woorden persoonlijkheid suggereren, juist omdat hij niet weet wat karakter en persoonlijkheid is.’Ga naar eind298 F. van Vree publiceerde in 1989 een dissertatie waarin hij nagaat hoe de vorming van het Duitslandbeeld tussen 1930 en 1939 bij de publieke opinie werd beïnvloed door de Nederlandse pers: De Nederlandse pers en Duitsland 1930-1939: een studie over de vorming van de publieke opinie luidt de volledige titel. Als exemplarische specimina onderzocht hij vier landelijke dagbladen uit vier verschillende zuilen: de liberale NRC, de protestants-christelijke De Standaard, de katholieke De Maasbode en het socialistische Het Volk. Menno ter Braak vormt een duidelijke uitzondering op de slotsom die Van Vree in deze studie maakt; volgens Van Vree zorgden de kranten namelijk door hun beperkte berichtgeving over de situatie in Duitsland voor een verdonkeremaning van de werkelijke stand van zaken. Veel journalisten wilden de harde werkelijkheid niet onder ogen zien: ‘De conclusie, dat de beperkingen die de voorlichting over Duitsland en het nationaal-socialisme aankleefden belangrijk hebben bijgedragen tot een vertroebeling van het beeld, lijkt onontkoombaar.’Ga naar eind299 Dit is een verwijt dat men Ter Braak nooit kan maken. In hoofdstuk 3 zagen we dat Ter Braak bij zijn (latere) opvattingen vooral de invloed van Nietzsche onderging. In navolging van hem rekende Ter Braak af met zijn eigen verleden. Diens termenapparaat nam Ter Braak ook vrij gemakkelijk over. Aan de andere kant kwamen we erachter dat de hegeliaanse dialectische werkmethode, waarvan Ter Braak in zijn jongelingsjaren dankbaar gebruik maakte, in Ter Braaks tweede periode (ná Het carnaval der burgers, 1930) nog steeds opgeld deed. Menno ter Braak noemt zelf in het volgende citaat uit Politicus zonder partij alle bovengenoemde punten: ‘Al vergetend zoog ik Nietzsche in mij op, ieder “argument” voor zijn Umwertung aller Werte achteloos verliezend zoals ik het achteloos had ontvangen... om mijzelf | |
[pagina 95]
| |
tenslotte terug te vinden als iemand, die een nuance, een kleine, maar beslissende nuance veranderd was. Vóór Nietzsche: Het Carnaval der Burgers, ná Nietzsche: dit boek; de grote veranderingen in ons zijn wellicht bijna onzichtbaar....’Ga naar eind300 De veranderingen waren naar mijn mening bijna onzichtbaar, omdat Hegel na 1930 nog niet uit Ter Braaks horizon was verdwenen. Ter Braak onderkent zelf tevens de draagkracht die Schopenhauer op zijn denkbeelden heeft gehad, maar ik vermoed dat deze filosoof bij Ter Braak toch niet van doorslaggevende betekenis is geweest. Ter Braak vergeleek in zijn werk vaak auteurs met andere auteurs. Zo legt hij in Politicus zonder partij bijvoorbeeld de vinger op verwantschappen tussen enkele Duitse filosofen enerzijds en Duitse (roman)schrijvers anderzijds. Sommige Duitsers zagen tot grote vreugde van Ter Braak in dat het zogenaamd ‘oppervlakkige’ Frankrijk niet veronachtzaamd mocht worden. Hoofdstuk 3, dat drie Duitse filosofen behandelt, en hoofdstuk 4, waarin enige Duitse schrijvers nader onder het voetlicht geplaatst worden, vormen met andere woorden als het ware een aanvulling op elkaar: ‘Het is begrijpelijk, dat Nietzsche onder zijn landgenoten behalve Schopenhauer alleen de kosmopoliet Goethe en de “parijzenaar” Heine accepteerde; zij hadden niet bij voorbaat en met de stompzinnige trots van “diepe” Germanen Frankrijk verworpen of het uitsluitend als het land der vrijheidsphrasen gezien, zij waren meer “goede Europeanen” dan goede Duitsers en dat wel in de eerste plaats door hun ongeveinsde ontvankelijkheid voor de franse cultuur. Vooral dit ontdekken van Frankrijk heb ik met Nietzsche meegemaakt als een gebeurtenis in mijn persoonlijk leven. Voor de Germaan betekent Frankrijk, met zijn industrie van litteraire intelligentie en zijn door een coulante kerk begunstigd heidendom, aanvankelijk een verwarring; want nauwelijks heeft hij het intiemer leren kennen, of hij vindt hier de oppervlakte, waartoe hij zich met inspanning van alle krachten had opgewerkt, als een algemeen recept, waartegen zelfs de “dieperen” zich niet verzetten.’Ga naar eind301 Ook de emigrantenliteratuur wordt in verband gebracht met Goethe, Heine en Nietzsche. Sommige Duitsers hebben de tragische schifting tussen het nationalistische Duitsland en het kosmopolitische Europa moeten ondervinden. Een aantal daarvan moest om die reden, vaak noodgedwongen, hun vaderland verlaten. In ‘Duitsche cultuur en Duitsche emigratie’, de bespreking van het aan Holland gewijde nummer van Die Sammlung, staat er: ‘Ik heb al eens eerder opgemerkt dat de Duitsers met cosmopolitische ideeën (Goethe, Heine, Nietzsche) de tragiek van die breuk duidelijk hebben ervaren, de twee laatsten zelfs in de bitterheid van de ballingschap. En ook thans moeten zij die tot 1933 de Europese gedachte in Duitsland konden representeren buiten de grenzen van hun land leven; als zij, zoals Thomas Mann, nog in Duitsland mogen worden uitgegeven, dan geschiedt dat zo clandestien dat men het eigenlijk betreuren moet dat het nog geschiedt. Op dit ogenblik is het beter de tegenstelling scherp en principieel onder de ogen te zien.’Ga naar eind302 | |
[pagina 96]
| |
Hoofdstuk 5 over Ter Braaks Duitstalige dissertatie neemt een wat afzonderlijke plek in tussen Ter Braaks boeken en artikelen, al heb ik wel gewezen op de overeenkomsten tussen dit vroege specialistische geschrift, en Ter Braaks late(re) werken en opvattingen. De parallellen tussen dit hoofdstuk en de twee voorafgaande hoofdstukken zijn navenant weinig. Hoofdstuk 3, 4 (en 5) kunnen tenslotte gezien worden als een inkadering van hoofdstuk 2. Ter Braak had gedurende zijn literaire bloeitijd met name een voorkeur voor Duitse auteurs die naar zijn eigen maatstaven zo weinig mogelijk typisch-Duitse karaktertrekken vertoonden! In die zin zijn de laatste hoofdstukken een logisch uitvloeisel van het algemene Duitslandbeeld van Menno ter Braak. Deze scriptie levert hopelijk een bijdrage aan een hernieuwde belangstelling voor Menno ter Braak. M. Nord bericht dat er een biografie over de Forumiaan (geschreven door L. Hanssen), een hernieuwde, nu completere editie van het Verzameld werk en daarnaast ook nog een bundeling van Ter Braaks brieven in de maak is.Ga naar eind303 Wellicht zal dit alles nieuwe impulsen geven om aan Ter Braak de aandacht te geven, die nodig is om van hem een nog alomvattender beeld te krijgen. Dit alles verklaart echter nog niet de fascinatie die Ter Braak ondanks alles voor Duitsland had. Een afzonderlijke studie die op de psychologische aspecten van Ter Braaks houding tegenover Duitsland zou ingaan, is daarom aan te bevelen. Vanwege de speculatieve aard van zo'n studie wens ik daarvan in deze wetenschappelijke verhandeling echter af te zien. Ik wil nog wel vermelden dat de situatie naar mijn oordeel lijkt op de verhouding W.F. Hermans-Ter Braak. Hermans heeft Ter Braak bijzonder hard aangevallen, terwijl er in wezen toch behoorlijk veel onderlinge overeenkomsten bestonden. Ter Braaks moffenhaat valt gemakkelijk uit zijn oeuvre te herleiden, maar tussen de regels door is een minder negatief geluid op te vangen. Heeft daarmee Van Galen Last toch gelijk als hij beweert dat Ter Braak ondanks alles niet zo anti-Duits gezind is? In deze tekstimmanente studie moet daarop het antwoord ‘neen’ luiden, omdat Ter Braaks schriftuur enkel en alleen een goede basis vormt, waarop een constructieve en argumentatieve discussie gevoerd kan worden. |
|