Het Duitslandbeeld van Menno ter Braak
(1999)–Peter Altink– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
1.1. Motivatie en belang van het gekozen onderwerpEen aantal redenen heeft er zorg voor gedragen dat ik het besluit heb genomen om aan het Duitslandbeeld van Menno ter Braak een wetenschappelijke studie te wijden.Ga naar eind1 Allereerst beslaat het gedeelte dat Ter Braak zelf aan de Duitse cultuur en letterkunde heeft besteed een aanzienlijk deel van zijn oeuvre, omgerekend maar liefst bijna éénvijfde. Zijn leven en een deel van zijn werk zijn, met name in de fase vóór Het Carnaval der burgers (1930), doordrenkt met Duitse elementen. Zo luidde bijvoorbeeld één van zijn vele pseudoniemen in de tijd dat hij voor het Amsterdamse studentenweekblad Propria Cures werkzaam was (de jaren 1924-1925): ‘Baron zur Wüste’, een Duitse variant op zijn eigen achternaam. Zijn dissertatie voor de Amsterdamse Universiteit, faculteit Letteren en Wijsbegeerte, met als hoofdvak geschiedenis, schreef hij geheel in het Duits: Kaiser Otto III, Ideal und Praxis im frühen Mittelalter (1928).Ga naar eind2 Tweemaal verbleef hij voor dit proefschrift tijdelijk in Berlijn. En rond het jaar 1930 verloofde hij zich met de achttienjarige Berlijnse Gerda Geissel (of Geisel), de dochter van zijn hospita. Vlak voor hun vastgestelde trouwdag, 9 april 1931, verbrak Ter Braak echter de verbintenis met haar. Ook later zou hij zich nog steeds intensief bezighouden met Duitsland, aloewel er dan wel een grote verandering is opgetreden in zijn beoordeling van onze oosterburen. Met de uit Duitsland verbannen emigranten correspondeerde hij in het Duits, en voor één van hun tijdschriften Das Neue Tagebuch schreef hij in 1934 een Duitstalig artikel, ‘Emigranten-Literatur’Ga naar eind3, en een ander stuk van hem, ‘Geest en vrijheid’, werd in datzelfde jaar voor een ander emigrantenorgaan, Die Sammlung, vertaald. Dit zijn slechts enkele losse, direct in het oog springende feiten die erop wijzen dat Ter Braak ‘tot over zijn oren dus verstrikt in het Duitse net [zat]’, zoals F. Bulhof in de inleiding bij De artikelen overemigrantenliteratuur 1933-1940 zegt.Ga naar eind4 In feite gaat de Duitse invloed nog veel verder. Zij heeft hem namelijk in zijn beginjaren gevormd, - hij werd vlakbij de Duitse grens geboren, hem werd het hegeliaanse ideeëngoed op de middelbare school in Tiel bijgebracht, later woonde hij tijdens zijn studie enthousiast Duitse expressionistische films en het Duitse theater bij, - maar die heeft hem ook, toen het nationaal-socialisme zijn schaduw vooruitwierp, tot een vrijwillig gekozen dood gevoerd.Ga naar eind5 Zijn hele leven werd met andere woorden voor een niet onaanzienlijk deel bepaald, om niet te zeggen omspand, door Duitse krachten: voldoende reden dus om dit onderwerp nader te belichten. Het paradoxale is nu dat er bij mijn weten desondanks weinig over Ter Braaks verhouding tot Duitsland is geschreven. Een volgende motivatie voor deze scriptie is het literair-wetenschappelijk belang dat zij heeft: zodoende wordt er namelijk een gat in het lopende onderzoek naar de schrijver Menno ter Braak opgevuld. | |
[pagina 4]
| |
Andere motieven voor dit onderzoek liggen meer op het persoonlijke vlak. De studieachtergrond van schrijver dezes bestaat uit de gevolgde studies Nederlandse en Duitse taal- en letterkunde te Utrecht. Deze scriptie is in feite een uitvloeisel van een eerder geschreven essay over M. ter Braak en de Duitse ‘Exilliteratur’, K. Merz in het bijzonder. Sindsdien heb ik altijd een grote bewondering en waardering gekoesterd voor de persoon en auteur Menno ter Braak. Ik kan veel begrip opbrengen voor zijn doorlopen ontwikkelingsgang, omdat deze op veel vlakken parallel met die van mij liep en dus herkenbaar bleek. Mijns inziens kan er niet genoeg aandacht geschonken worden aan zo'n fascinerende en belanghebbende persoonlijkheid als Ter Braak, al hoeft men het lang niet altijd met hem eens te zijn natuurlijk. Ik sluit mij graag aan bij Adriaan van der Veen, die over Ter Braak zei: ‘Hij werd voor mij geleidelijk aan een intellectueel geweten, iemand die me tussen al het andere altijd bleef bezighouden’ (BW 4, p. 526). | |
1.2. Opzet van het onderzoekDe studie kan feitelijk in twee delen gesplitst worden. Hoofdstuk 2, waarin het algemene, over de gehele linie nogal negatief getinte Duitslandbeeld van Ter Braak geschetst wordt, staat los van de volgende drie hoofdstukken, die zich telkens op een specifiek onderwerp concentreren. Zo behandelt hoofdstuk 3 enkele filosofen, die voor Ter Braaks ontwikkelingsgang belangrijk zijn geweest, te weten Hegel, (qua invloed in mindere mate) Schopenhauer en zeker Nietzsche. De cultuurfilosoof Oswald Spengler, wiens naam Ter Braak toch regelmatig in zijn werk laat vallen, laat ik achterwege, vanwege de al dan niet terechte, maar in ieder geval gangbare opvatting dat men hier niet met een rasfilosoof te maken heeft, maar ‘slechts’ met iemand die juiste dingen over een heersend tijdsbeeld weet te zeggen. In hoofdstuk 4 komt een aantal Duitstalige auteurs aan bod, waarmee Ter Braak zich ‘beschäftigt’ heeft: in volgorde naar hoeveelheid zijn dat Thomas Mann, Franz Kafka, Johann Wolfgang Goethe en Heinrich Heine. Dat er bij deze keuze sprake is van een grove schifting moge duidelijk zijn. De hoeveelheid Duitse schrijvers waaraan Ter Braak aandacht heeft besteed is vele malen groter. Ik noem enkele namen: Gottfried Benn, Alfred Döblin, Lion Feuchtwanger, Annette Kolb, Emil Ludwig, Erika Mann, Heinrich Mann, Klaus Mann, Joseph Roth, Ernst von Salomon, Ernst Toller, Jakob Wassermann, Arnold Zweig, Stephan Zweig. De achterliggende oorzaak voor deze schifting is gelegen in het feit dat ik wil aantonen dat Menno ter Braak Duitse schrijvers vooral kon waarderen wanneer zij zgn. ‘kerndeutsche Unpatrioten’ waren, d.w.z. dat ze hun wortels in Duitsland hadden, maar ‘Europees’ dachten, net als Ter Braak zelf. Idealiter moest de Duitse auteur dus boven zijn vaderland uitstijgen. Ter Braak had over het algemeen geen erg hoge pet op van de meeste (nazi)-Duitse literatuur die in zijn tijd verscheen. Hierop moet echter één grote uitzondering gemaakt worden: Ernst von Salomon, die door Ter Braak in de ‘Blut und Boden’-traditie geplaatst wordt, geniet daarentegen wel zijn voorkeur, vooral diens roman Die Geächteten. | |
[pagina 5]
| |
Daarnaast wijd ik in dit hoofdstuk een afzonderlijke paragraaf aan de ‘Exilliteratur’, en de rol die hierin Ter Braak gespeeld heeft. Hij heeft voor sommige verbannen, geëxileerde Duitse schrijvers, die wegens het naziregime hun geboortegrond uit noodzaak of uit voorkeur moesten verlaten, veel kunnen betekenen. Het onderzoeksgebied over de ‘Exilliteratur’ is reeds uitvoerig geëxploreerd, onder meer door H. Würzner en F. Bulhof. Ikzelf zal in deze scriptie erop wijzen dat bij de onderlinge discussie tussen de emigranten en Ter Braak beide partijen baat hebben gehad. De emigranten werden geconfronteerd met hun eigen ‘emigrantencomplex’ (zie voor uitleg van dit begrip aldaar), en Ter Braak zag in dat dé emigrantenliteratuur niet bestond, maar dat zij een amalgaam geheel was. Een ondergeschoven kindje bij de behandeling van Ter Braaks oeuvre is zijn dissertatie Kaiser Otto III. Dit is op zich heel begrijpelijk. Later heeft Ter Braak zich namelijk uitgesproken negatief uitgelaten over dit wetenschappelijke werk van hem. Toch wijst Ter Braak zelf ook op het nut ervan. In een reactie op Dr. Menno ter Braak, Reinaert uit EibergenGa naar eind6, een monografie geschreven door M.B. Teipe en J. van der Woude, vraagt hij zich af waarom zij deze specialistische boreling niet hebben behandeld: ‘Aan de andere kant zijn zij dan ineens ook weer veel te goedgelovig ten opzichte van Ter Braak, zo bijv. als zij verklaren zijn dissertatie over Keizer Otto III maar niet te hebben geraadpleegd, omdat zij zijn minachting voor zijn stadium als wetenschappelijk specialist willen respecteren; juist deze minachting geeft namelijk te denken, en allicht hadden T. en v.d. W. hiermee hun voordeel kunnen doen als ontmaskering van een Reinaert, die zich eens wetenschappelijk als collega van koning Nobel vermomde. Dat Ter Braak in een volgend boek (Van oude en nieuwe christenen) uit zijn wetenschappelijk onderzoek over de ‘augustinische’ psychologie de inspiratie zou puren voor zijn verwaten beschouwing over het Christendom, konden T. en v.d. W. overigens nog niet weten; misschien hadden zij het echter, met wat minder goed vertrouwen in de reinaerdie, kunnen raden?Ga naar eind7 Zijn proefschrift heeft dus wel degelijk invloed gehad op zijn schrijverscarrière. Het lijkt mij alleen al daarom nuttig om aan dit in het Duits geschreven specialistenwerk een afzonderlijk hoofdstuk te wijden. Tot slot vat ik in het laatste hoofdstuk mijn bevindingen samen, en trek hieruit vervolgens de conclusies. | |
1.3. Verantwoording van de gekozen literatuurAls uitgangs- en tevens beginpunt heb ik drie werken gekozen. De keuze uit de secundaire literatuur over Ter Braak in samenhang met Duitsland is sowieso zoals gezegd beperkt. Ten eerste ben ik voor mijn scriptie B. Müller verantwoording schuldig voor wat betreft het zeer globaal overnemen van diens indeling van zijn proefschrift, plus daarnaast enkele definities van hem. In zijn studie Sporen naar Duitsland. Het Duitslandbeeld in Nederlandse romans 1945-1990 behandelt hij de veranderingen die opgetreden zijn in het Duitslandbeeld van de Nederlandse roman tussen 1945-1990, | |
[pagina 6]
| |
met als twee exemplarische auteurs Harry Mulisch en Louis Ferron. Overtuigend weet Müller aan te tonen dat het Nederlandse naoorlogse beeld van Duitsland sterk beïnvloed werd door de Tweede Wereldoorlog. Het grote manco van deze dissertatie is echter de vooropgezette doelstelling: Müller tracht de verhouding tussen Duitsland en Nederland weer te stabiliseren door Duitsland los te koppelen van zijn naziverleden. De huidige inwoners hebben hiermee immers niets van doen. Door deze houding van Müller krijgt de lezer mijns inziens de impressie dat de auteur de behandelde romans door een gekleurde bril ziet: zodra Duitsland met nazi-Duitsland geafficheerd wordt, is er direct sprake van stereotypie, en wanneer dat niet gebeurt, is het een ‘genuanceerde roman’. Dit gaat ten koste van een objectieve, wetenschappelijke bewijsvoering, lijkt me. De tweede basis wordt gelegd door een artikel van H. Würzner in het Ter Braaknummer van TiradeGa naar eind8. Over dit essay zegt de auteur zelf: ‘Dit opstel poogt over dit onderwerp enige verheldering te verschaffen, maar kan niet meer dan een inventarisatie zijn’.Ga naar eind9 Deze opmerking lijkt me inderdaad op zijn plaats, maar desalniettemin valt er weinig op zijn stuk aan te merken, hooguit dat het gedeelte over de ‘emigrantenliteratuur’ veel te groot is uitgevallen. Würzner heeft zich gespecialiseerd op dit gebied, zodat dit een verklaring kan zijn, maar Ter Braak heeft zich met veel meer Duits-aanverwante zaken beziggehouden dan aan deze ‘Exilliteratur’, waaraan nu zoveel aandacht wordt geschonken. In dit opstel wordt Ter Braak naar mijn idee terecht in een Europese context geplaatst. En de vorm-ventdiscussie speelde m.i. inderdaad een rol van betekenis bij zijn beoordeling van de Duitse letterkunde. In het stuk wordt tevens vermeld hoe de nazi's Ter Braak, een politicus zonder partij, ‘dwongen’ een stellingname te kiezen, hoe hij in discussie ging met de geëxileerden, en dat hij zich in de laatste fase van zijn leven interesseerde voor de auteurs Thomas Mann en Franz Kafka. Het laatste boek waardoor ik mij heb laten inspireren is het al eerder aangehaalde werk van F. Bulhof: Menno ter Braak. De artikelen overemigrantenliteratuur 1933-1940. Hierin worden talrijke artikelen van Ter Braak bijeengebracht, die niet in het Verzameld werk zijn opgenomen. De redactiecommissie meende blijkbaar dat sommige artikelen over de Duitse cultuur niet van voldoende kwaliteit waren om opgenomen te worden, en zijn er daarom uitgefilterd. Bulhof veronderstelt dat er echter ook andere doeleinden bestonden, die ten grondslag aan deze weglatingen lagen: ‘Er is natuurlijk nog een andere, misschien belangrijkere, reden voor het wegselecteren van specifiek Duits-gerichte stukken geweest. Vlak na de oorlog, nog in de restauratieperiode die tegelijk een periode van heftig anti-Duitse gevoelens was, wilden velen liever vergeten dat er zoiets als Duitsland of een Duitse cultuur bestond, laat staan dat men daar genuanceerd over wilde denken. Bewust of onbewust moet de redactie op vijf jaar bezetting bij de keuzecommissie een rol hebben gespeeld. Tenslotte bestond er omstreeks 1950 weinig interesse voor artikelen waarin werd afgerekend met juist die Duitse schrijvers die als slachtoffers van de nazi-terreur destijds in Nederland in hoog aanzien stonden. Daardoor is echter de dialoog die Ter Braak met de Duitse cultuur onderhield in het Verzameld werk niet helemaal tot zijn recht gekomen. Daarentegen hebben zijn aanvallen op het nationaal-socialisme wel de nodige aandacht gekregen.’Ga naar eind10 | |
[pagina 7]
| |
Bulhof wilde met deze bundelGa naar eind11 onder meer ‘Ter Braak laten zien in zijn functie van middelaar tussen de Duitse en Nederlandse cultuur.’Ga naar eind12 Een nobel streven wellicht, maar ik denk dat de situatie dan toch iets te rooskleurig wordt voorgesteld. Zoals nog zal blijken stond Ter Braak overwegend zeer negatief tegenover Duitse aangelegenheden. Soms stelde hij Duitsland ook gelijk aan nazi-Duitsland, zonder daarmee gelijk een stereotiep beeld te schetsen, integendeel. Ik heb dan weliswaar onder meer Müllers proefschrift als uitgangspunt genomen, maar ik wil tegelijkertijd ook direct laten zien hoe nietszeggend zijn begrippen ‘stereotiep’ c.q. ‘genuanceerd’ zijn, ook al zijn ze bestemd voor de periode ná 1945, en dus misschien niet van toepassing op Ter Braaks tijdvak. Ondanks de gebruikmaking van deze drie werken zal de wijze van benaderen niettemin veeleer primair, tekstimmanent zijn. Vaak zal ik aan de hand van citaten uit het Verzameld werk en de Briefwisseling Ter Braak-Du Perron mijn hypotheses proberen te bewijzen, omdat ik meen dat deze methode het meest doeltreffend is, en de meeste zeggingskracht heeft. Deze dus meestal uit tekst-analytisch oogpunt opgestelde studie is in eerste instantie geschreven voor ingewijden, maar ik poog daarnaast de tekst ook zoveel mogelijk voor ‘leken’ toegankelijk te maken. |
|