Hondert geestelyke liederen
(1748)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtvrij
[pagina 243]
| |
Overdenkinge van des Mensche reise naar de Eeuwigheid.Wyse Ps. 95.1.
HOe snelt de Mensch naar d' Eeuwigheid,
Als of sig yemand had bereidt,
Om, ylings, hier maar door te trekken!
Ach! dat de ziele 't wel bedacht'!
En gav' op all' haar gangen acht,
Om sig naar booven uyttestrekken!
2.
Rampsalig is de breede Weg:
Want, (volgens 't heilige geseg
Van JESUS) is 't een enge Deure,
En smalle Weg, om in te slaan!
Hoe weinig (moog'lyk) die ze gaan,
Och dat dit ons niet meê gebeure!
3.
Barmhert'ge JESUS! laat uw Oog,
Myn herte lokken naar om hoog!
En, soo my yetz van U wil trekken,
('T sy sond'ge wellust! of wat saak')
Ach dat het toch geen vatt en maak;
Om in myn Ziel een lust te wekken!
| |
[pagina 244]
| |
4.
Wend Gy dan haast myn oogen af;
Geef, dat ik walge, aen het draf
Van sonden, en begeerlykheeden:
Myn siel blyf' als een kuysche Maagd;
En, als Een, die Uw' vaaten draagt,
In woorden, werken, reine seeden!
5.
Ach JESUS prent my Uwen sin,
Toch dieper in myn herte in,
Dat men Uw BEELD aan my mag leesen,
In onvervalschte needrigheid,
In ootmoed, en sagtmoedigheid:
Geef my Uw sagt, en stille Weesen.
6.
Wat soud' ik selve brengen by,
Ik vind', wat opset, dat 'er sy
By menschen-kind'ren, in het tragten;
Dat alles haastig loopt te niet,
Wat Uw' genaede niet gebied;
Dus will' ik op Uw' goedheid wagten!
7.
Ik danke needrig voor dat goed;
Dat Uwe trouw my heeft behoed,
Dat my de stroom niet weg ging dryven:
ô JESUS, was niet uwe Geest
Myn LEIDSMAN op den weg geweest,
Ik hadde nimmer konnen, blyven!
| |
[pagina 245]
| |
8.
Leer Gy my verder waakend' staan;
Leer my, het oog op U te slaan.
Seg my, dat Gy myn' KRACHT sult weesen:
Soo wast Geloove, Liefde, Hoop,
En naa een weinig tyds-verloop,
Sal my Uw HEYL eens gantsch geneesen!
9.
En, moog'lyk is wel d' Avond daar
Myn's Leevens, waar in dat 't gevaar,
En schrik des Doods my kan bespringen;
Dies roept myn' Ziel, (als eertyds Zy,
Die tot U seiden) Blyft ons by;Ga naar voetnoot*
Wy laeten U niet uyt ons midden!
10.
Woon eeuwig in myn's herten-Huys!
En laat het toch van 't aerdsch gedruysch,
In ootmoed voor U stille weesen:
Op dat ik Uwe stemme hoor;
Geef my hier toe een oopen oor;
Dan sal ik U bestendig vreesen!
11.
Tot dat Gy, die my hebt gevatt,
Sult brengen in de Booven-stad!
Om daar, voor eeuwig, vry te leeven
Van moeyte, kommer, en gevaar,
Vereenigt met de heemel-schaar:
Och HEERE JESUS, wilt dit geeven!
|
|