Hondert geestelyke liederen(1748)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 164] [p. 164] LXX. Openb. III:4. Doch Gy hebt eenige weinige namen ook te Sardis, die haare kleederen niet bevlekt en hebben. Wyse Ps. 66. Ps. 98. Ps. 118. X. Geb. 1. HEeft niet een Christen te betragten, Den wandel die een' Christen past? En sig sorgvuldiglyk te wagten, Beswaart te worden met dien last, Der ydelheeden! die soo veelen Met list (jae onder schyn van goed) De sinnen, en het herte steelen, En weg doen vloeien door den vloed? 2. O dat wy met die wein'ge Naamen, Die steets bewaaren 't Witte kleed, Ons hoeden, dat wy niet beschaamen, Maar tot die Toekomst syn gereed! Wie weet, hoe naa die droevig' uure, Wanneer, uyt 't overgroot' getal, Beproeft sal worden,; Wie dan duure, Of valle met een grooten val! [pagina 165] [p. 165] 3. Komt', laaten wy met vaste schreeden, Ons haasten! immer voorwaertz, aan! Vergeetend' wat 'er is geleeden; Een weinig nog! soo is 't gedaan: Nu is 't van onse post, te waaken; Waakt, ende bidt, was 's Heilands raed Dat g' in versoeking' niet moogt raeken, En g' uwe broosheit siet te laet! 4. Het licht sal op syn tyd eens dagen, De KROONE hangt aan 't einde op; Siet eens het Palme-takken dragen. Van, die daar staan op Zions top! Hoort, wat men van hun gaet getuygen, ‘Siet daar die OVERWINNAERS staan, ‘Die voor den Throon sig nederbuygen, ‘En nu in 't Witte wand'len gaan! 5. Dat Licht, dat nu wel is verborgen, Is 't Saad, datheeden wort gesaeyt: Doch eerlang' komt die schoone morgen, Waar in men overvloedig maeyt! De Sielen-Vreugd, soo vaak gestooret, Door laster, leugen, yd'le praet, En door veel druks bynae gesmooret, Sal rysen als de daegeraed! [pagina 166] [p. 166] 6. Hoe sullen dan die swakke Tongen, Die hier, door 't wisselvallig Lot, Somtydt eens weenden, somtyds songen, Vol vroolyk roemend' syn, in GOD! En sig eens met die rei' der schaare, Die met het LAM daar boven is, Volmaaktelyk te zaamen paaren: O dierb're schat, en erfeniss'! Vorige Volgende