Hondert geestelyke liederen
(1748)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtvrij
[pagina 155]
| |
LXVI.
| |
[pagina 156]
| |
4.
Wat voorregt'! eere! schoonheid! goede gaaven!
Ontfangt Gy dan, ô Zion van uw' Heer!
Om deese gunst roemt men Uw plaats, soo seer!
Hoe vloeien in U beekskens om te laven!
5.
Een Naam' gaat van U uyt by alle volken,
Uw' plaatz' is als een hoogverheven' stee'
Die, op een berg geleegen, is in Vree',
Die SALEM heet, beschaduwt van de wolken!
| |
I. Pause.6.
Uw KONING self begint nu klaar te toonen,
Dat Hy gedenkt aan 't woord van Synen mondGa naar voetnoot*,,
Dat niemand verr' sou blyven van 't verbond;
Om dat hy niet in Zion mogte wonen.
7.
O neen! Hy spreekt nu tot 't Egyptisch-suyden,
Dat droevig Land, daar Isr'el oudstyds sat;
Dat dienstbuys, daar het bitt're dagen had,
Daar hoort men nu het Euangelie luyden.
8.
Ook Babels Stad, geleegen in het Noorde,
Kan 't volk, in sig, niet langer houden in,
Dat daar gevangen was, is nu gewin,
Voor Hem, die 't arm vervoerd' geslacht verhoorde.
| |
[pagina 157]
| |
9.
Jae, dat nog meer is, daar syn naauw'lyks Volkên,
Of men begint een dageraad te sien;
Sy vangen aan de hulde aantebiên,
Aan Hem, die snellyk vaart op eene Wolke.
10.
Nog Tyrier, nog Moor, nog diergelyken,
Geen Onbesneedene, geen Philistyn,
Sal nu voortaen meer uytgeslooten syn:
Het ongeloof begint reetz weg te wyken.
11.
'T sal eerlang syn, dat yeder een sal hooren,
Dat, (eeven-als men dauw op d'Aerde siet,
Wanneer de Morgen-Son haar straalen schiet)
Een groot getal in ZION is gebooren.
12.
Dit nieuwe Volk sal sig niet weer verderven;
Gelyk voorheen het naem-volk schand'lyk deed:
Sy, die behooren tot dees' heil'ge Steed,
Die sullen nu het Aardryk gaen beërven.
13.
O van wat schoone monst'ring sal men hooren,
Als soo veel Volk'ren op de rolle staen,
Soo veel vrywilligen ten stryde gaen!
Wort ooyt een Volk op EENE Dag gebooren?
| |
[pagina 158]
| |
14.
O schoone DAG! de Dag van 't welbehagen,
De Hoogtyds Dag van Jesus, en syn BRUYD,
De Dag des beyls, waar op de Held trekt uyt,
Voorspoedig rydend' op een' seegen-wagen.
15.
Nu sal men haest op Zions hoogte singen,
Het Lied van MOSES, en het Lied van 't LAM;
Dat, na den druk, tot Uw' verlossing' kwam;
Nu sullen haast de Wateren ontspringen.
16.
Hoe veel Fonteinen sullen in U loopen!
Wanneer die LEVENS-BRON soo mild'lyk vloeit,
En door veel beekskens 't gantsche land besproeit!
Wel dien, die op dit Lot, met grond mag hoopen!
|
|