Hondert geestelyke liederen(1748)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XXXVII. Openb. XXI:3. Siet de Tabernakel Gods is by den menschen, enz. Wyse Ps. 143. 5. HOe seer verlang' ik, GOD, en Koning! Dat eens uw Geest in my syn' wooning Mag stigten, Uwen naam tot eer! En ik een' leevende vertooning Mag syn van CHRITUS, mynen Heer! 2. Ik hebb' Uw' goeden Geest van noden, Sal ik de heilige geboden Van mynen MEESTER gaede slaan: O laat Hy daag'lyks in my dooden, Al wat daar mee' niet kan bestaen! [pagina 101] [p. 101] 3. Wat Licht, wat Hulp, en nieuwe Krachten, Moet ik ontvangen, tot 't betrachten Van 't voetspoor, dat myn HERDER ging! Leer my geduurig op HEM wagten, 'k Vermag dog anders niet een ding! 4. Wat is 't een Dal van donkerheeden, Waar door ik nog moet heenen treeden, Eer ik de Booven-stad genaak! En, uyt het laage hier beneeden, Eens door de Poorte binnen raak! 5. O mocht' ik in myn' doodigheden, Of, als ik in den stryd moet treden, Ervaaren, dat HY in my woon'! En met onuytgesprooken reeden', Myn sugten brenge voor den Throon! 6. Om hier, gesterkt door die genaden, Te wand'len in de regte paden, Door 't rein Geloof naar d'eeuwigheid: En wilt ons namaals eens versaden, Met 't Licht der zael'ge Heerlykheid! 7. Schoon d' Aard' het Lichaam nog sal dekken, Sal 's Heeren Geest het eens opwekken! [pagina 102] [p. 102] En niet weêr tot verderfeniss'! Want dit moet ook ten teeken strekken, Dat GOD volmaakt in LIEFDE is! Vorige Volgende