Hondert geestelyke liederen
(1748)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtvrij
[pagina 97]
| |
Och laat myn hert voor U syn, 't aller tyd!
En dat G' aan my de salving wildet geeven
Van Uwen geest, op dat myn gantsche leeven,
Aan U, en Uwen dienst sy toegewyd'!
2.
Och dat die selve stroomen immer vloeien!
Om nog veel and'ren meede te besproeien!
Dael in Uw' gunst op al Uw' Leeden nêer,
Waar dat s' ook syn! of waar se moeten swerven,
Sig vindend' sonder vaste stad, of erven!
Se syn aan U, te zaam bekent, ô Heer!
3.
'k Heb' alle lief in U, (haar HOOFD, en HEERE)
Die sig versaakend', soeken Uwe eere:
Hoe kost'lyk syn die Zions-kind'ren my!
Hoe meenigmaal was 't, dat het my verkwikte
Te sien een' Ziel', die sig opregtlyk schikte,
Dat all', wat in haer is, gantsch voor U sy!
4.
In die gemeinschap (kan ik ook betuygen)
Komt sig myn herte meenigmaal te buygen,
Met all' d' opregten voor Uw aangesigt:
Het wenscht aan Zions-burg'ren duysend zegen;
Dat ieder sterkte kryg', op syne wegen,
Op dat men staan mag in syn regten pligt!
| |
[pagina 98]
| |
5.
Help (trouwe HEYLAND) all' Uw' swakke leeden;
Doet 's Vyands magt, eerlang eens syn vertreeden,
En neêrgeworpen onder onsen voet!
Neem, door Uw' kracht, eens ganschelyk van binnen,
Wat onrein is, of ydel in de sinnen;
Soo worden wy, door Uwe goedheid, goed!
| |
Pause.6.
Laat sulke, die in kruys, en lyden, leeven,
Sig welgetroost in Uwen wille geeven!
Haar ziel' met weldoen leggend' in Uw hand:
Gy maakt den mensch door Uwe tucht wel kleiner,
Doch door die loutering, van vlekken reiner,
Tot dat men syn sal in een zael'gen stand!
7.
Syn 't Zielen, die vol vrees' nog 't heyl verbeiden,
Wilt naar Uw' goedheid die ter ruste leiden,
Maak die bedroefden van hun heyl gewis!
Op dat se dus getroost, geloovig, stille,
Sagtmoedig, en geboogen naar Uw wille,
Met blydschap doen, wat U behaaglyk is!
| |
[pagina 99]
| |
8.
Laat ik, ook nog, voor U, als neder-leggen
Desulke, die ik somtyds hoore seggen,
Dat ik voor hun het goede van U smeek'!
Ik breng se voor Uw' Voeten aller-wegen!
Schenk aan die, die oprecht syn, eenen zegen
Dat hun niets, van 't geen noodig is, ontbreek'.
9.
Is 't dat sy, door verwerring, mochten kwynen,
Wilt met Uw Licht eens aan hunn' Ziel verschynen
Verblydt die Zions-treur'gen in 't gemeen:
Is 't dat se traag syn, wilt se wêer opwekken!
En die nog verre syn, eens magtig trekken,
Op dat se met Uw erfdeel worden eên!
10.
ô JESUS! die se hebt so duur verworven,
Toen G'aan het hout des Kruyces syt gestorven,
Voeg meer en meer Uw volk, door liefd', tot een;
En houd' ons vast, soo lang' w' op aarde leeven,
En dus, als in een wildernisse, sweeven,
Dat niemand onser los sy, of alleen!
| |
[pagina 100]
| |
11.
Doet ons dan eind'lyk eens met alle vroomen,
Daar boven in de LuchtGa naar voetnoot*, te zaamen komen;
Op dat we rein, ja dat we vlekkeloos,
Eens moogen staen, voor Uwen throon bestendig!
En, door uw' Geest geheel vernieuwt inwendig,
Volmaakt vereenigt blyven voor altoos!
|