Hondert geestelyke liederen(1748)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XV. Openb. IV:5. Ende van den throon gingen uyt blixsemen, ende donderslagen, ende stemmen. Wyse Ps. 104. 1. ONtsachelyk voorwaer is voor 't gesicht, Het vrees'lyk, en doordringend bliksem licht, En 't klaat'ren van den donder in de wolken! Wordt dat gehoort op d' Aarde by de Volkên, Dan denkt de mensch met eerbied aan syn' God; De sondaar vreest dan voor een droevig lot, Nu denkt hy, dat misschien een' van die slagen Hem eerlang voor 't gericht van God sal dagen. 2. En siet, op sulk een' wys' gaen uyt den Throon, Van GOD, den Richter, en van synen SOON, [pagina 32] [p. 32] Ook meenigwerf al donderende stemmen, Die 't herte van den sondaar regt beklemmen: Daar schiet somtyds een bliksem van syn woord Soo diep in 't hert, dat die 't geheel doorboort, Om het wel eerst met smerte te doorwonden, En dan te heelen ter bekwaamer stonden. 3. Och dat de glans van dit ontsach'lyk licht Ook nog aan veelen kwame voor 't gesicht! Och dat het als een pyl eens kwam gevloogen, Een pyl, die van den KONING uyt het hoogen Neer kwam'! op dat hy sig maak onderdaen, Een gantsche hoop, die voor de Sege-vaen Van Jesus, en syn Kruys, sig willen buygen, En van syn Macht, en Koningryk, getuygen! 4. Och dat ook nu die selve heil'ge gloed Doorlout'ren mogt, en suyv'ren ons gemoed! Och dat se toch eens gantsch'lyk doe verteeren, Wat nog niet goed is in het oog des Heeren! Se daale dan tot in het diepste neêr; S' ontdekk' ons aan ons selven meer en meer; S' ontbloot' in ons ook d'allerdiepste gronden; Se toon' ons aan all' d' yd'le herten-vonden! 5. Laat al uw Volk, ô HEERE, door dien schyn Van uwe Mogentheid geloutert syn! [pagina 33] [p. 33] Verteer in hun het dwaas, en sondig eigen, Op dat sig all', wat in hun is, mag neigen Tot Uwen Naam, tot Uwe heerlykheid, Te prysen nu, en tot in Eeuwigheid! Dit komt U toe, op Aarde, en hier boven; Mocht' al, wat Adem heeft, den HEERE loven! Vorige Volgende