Hondert geestelyke liederen(1748)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] VII. Rom. I:20, Want syne onsienlyke dingen, worden van scheppinge der wereld aan, uyt de Schepselen verstaan, en doorsien, enz. Wyse Ps. 1. 1. GOd heeft sig in syn werken soo geprent, Dat Hy seer klaar in alles wordt gekent. Zy dragen alle teekenen en merken, Want van hun' Maeker spreeken all' syn werken, Schoon 't niemand vat, al siet, al hoort men 't aan, Indien het God niet selve doet verstaan. 2. Een yder Schepsel synen Schepper pryst: Op syn Beweeger elk beweeging wyst; De Son, de Maan, elk' Sterr' preêkt synen Heere; All' haare straalen schryven van syn eere; Dog geen' (nog Aard, nog Zee) krygt regt gehoor, Ten sy dat GOD eerst oop'ne hert, en oor! 3 Der geesten Vaader in 't verborgen woont; Soo dat HY sig den mensch niet sigtbaar toont: Men mag sig daarom ook geen tekens bouwen, Als of de HEER sig daar in liet beschouwen; [pagina 16] [p. 16] Jaa 't is vergeefs, wat sig 't verstand verbeeldt, Wanneer God self sig voor den mensch verheelt. 4. Gelukkig is, (ô Heer) diens menschen geest, Die, als Hy soo veel Wonderwerken leest, Door uwen Geest uw' kennis regt mag leeren; En, door genade, Liefde voelt vermêeren. Gelukkig, in wiens hert een trek geschiedt, Dat hy van 't schepsel tot den Schepper siet! 5. O HEERE maak, maak ons geluk soo groot, Naar niets te sien in 's werelds kring en kloot, Dan 't geen uw' Grootheid voor ons oog' afmaale; Te booren niets, dat van U niet verhaele; Tot op den dag, dat met een beter oog, Wy U eens sien in heerlykheid! om hoog! Vorige Volgende