Proeve van stichtelijke mengel-poëzij. Tweede Stukjen(1776)–Hieronymus van Alphen, Pieter Leonard van de Kasteele– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 254] [p. 254] De dankbaarheid van een christen. O God van hemel en van aarde, Wiens hand mij schiep, en mij bewaarde, Mij kroont met goedertierenheid; Die mij een Heiland hebt gegeven, Den Geest geschonken, om te leven, En uwen hemel toegezeid! Mijn God! tot wien ik veilig nader; Die daaglijks mij vergeeft als Vader, En met uw gunst mijn ziel verkwikt; Die al het kwaad, dat mij bejegent, Door uwe Vaderliefde zegent, En mij eene englenwagt beschikt! [pagina 255] [p. 255] Ik zie de blijde hemellingen, Die altijd danken, altijd zingen, Gedaald in deze rampwoestijn; En 'k hoor hen aan elkandren vragen: ‘Hoe zal die stervling zig gedragen, Om dankbaar aan Gods gunst te zijn?’ Mijn Vader! 'k zal U Vader noemen, En kinderlijk uw goedheid roemen; Op U vertrouwen in den nood; U, die de liefde zijt, beminnen, En elken morgen weêr beginnen Mijn hart te ontlasten in uw schoot. Ik zal (zo moet men dank bewijzen) Uw wil met hart en daden prijzen; Uw wil is, dat ik zalig zij: Ik zal uw trouwen bijstand wagten, En als uw kind uw wil betragten, Terwijl ik met mijn onwil strij. [pagina 256] [p. 256] Ik zal U straks vergifnis smeeken, Wanneer ik eens ben afgeweken; Ik zal, in 't aangebragt rantsoen, Uw Goddelijke deugden eeren; En als uw kind met U verkeeren: Wat zal ik meer, mijn Vader! doen? 'k Begin mijn dankbaarheid met vragen: Laat Jesus dankstem U behagen Voor mij, o Oppermajesteit! Laat mij en in, en door Hem leven! Het geen Gij geeft U weêr te geven, Is, Vader! al mijn dankbaarheid. Vorige Volgende