Proeve van stichtelijke mengel-poëzij. Tweede Stukjen(1776)–Hieronymus van Alphen, Pieter Leonard van de Kasteele– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 250] [p. 250] De blijdschap van een christen. De weereld mag zingen, En dartlen, en springen; Haar blijdschap is schijn: Wij Christenen mogen, Al schreien onze oogen, Veel vrolijker zijn. Een vliegend genoegen, Verkregen door zwoegen, Betaald met verdriet, Verloren in 't zwerven, Vervloekt bij het sterven, Verlangen wij niet. [pagina 251] [p. 251] Kom, lagchende weereld, Bestrikt, en bepeereld! Beschrijf eens uw lot! Of, wiltge 't verbloemen; 'k Zal 't mijne dan roemen: Mijn vreugd is in God! 'k Ben één van zijn kindren, Geen schuld kan het hindren, Ik vrees voor geen straf: Laat alles begeven! Mijn blijdschap blijft leven, En groeit uit het graf. Ja! God is genadig, Is rijk, en weldadig, Grootmagtig en wijs, Alöm mijn Beschermer, Mijn leidende Ontfermer, Dien 'k juichende prijs. [pagina 252] [p. 252] 'k Heb niemand mij nader; Die God is mijn Vader, Wiens Zoon Hem voldeed; Wiens liefde mij heiligt, Wiens trouw mij beveiligt, En nooit mij vergeet. Op Jesus te bouwen, Gods woord te vertrouwen Maakt vrolijk en vrij: De zonde te ontwijken, Naar God te gelijken Maakt zalig en blij. Mijn ziel moog verscheien, Mijn stof zig verspreien, Dat baart mij geen pijn: Ik wagt op mijn Koning, En 'k weet, dat mijn wooning De hemel zal zijn. Vorige Volgende