Proeve van stichtelijke mengel-poëzij. Derde Stukjen
(1782)–Hieronymus van Alphen, Pieter Leonard van de Kasteele– Auteursrechtvrij
[pagina 321]
| |
II.Wat eer! tot God te mogen spreken,
Den grooten Schepper van 't heelal!
Wat heil! dat zulk een God ons smeeken,
Ons schreien niet versmaden zal!
Zou ons het bidden niet betamen?
't Is ons de beste medicijn.
Die zig den pligt van 't bidden schamen,
Die schamen zig Gods vriend te zijn.
| |
[pagina 322]
| |
III.Dat we onzen wensch van God begeeren,
Is dit een werk, dat ons verdriet?
Ons in 't gebed tot God te keeren,
Verheft dat onze zielen niet?
Zig door 't gebed tot goede werken,
Tot eerbied voor Gods Majesteit,
En tot geloof in Hem te sterken,
Baart zulk een pligt droefgeestigheid?
| |
IV.Leer in 't gebed eenvoudig spreken;
God ziet uw hart, Hij is een geest:
Hoe kan 't aan woorden u ontbreken,
Als God in 't hart uw meening leest?
Geen klanken zijn 't, die God behagen,
Geen woorden door de kunst bereid;
God is geen mensch; 't geloovig klagen,
Dat is bij Hem welsprekendheid.
| |
[pagina 323]
| |
V.Die 't heil, waaruit wij troost ontfangen,
Geloovig zoeken, eeren God:
Die, 't geen zij bidden, niet verlangen,
Die drijven met Gods gunst den spot.
Die daaglijks God zijn trouw durft zweeren,
En straks vergeet, wat hij bezwoor,
Die durft de Alwetendheid onteeren,
En wagte nooit bij God gehoor.
| |
VI.Bid steeds, en smaak, als God u zegent,
Hoe God, uw Vader, u verblijdt:
Bid steeds, als rampspoed u bejegent,
En voel, hoe vriendlijk God kastijdt.
Als u de moed en hoop begeven,
Als ge in verzoeking wordt gebragt,
En 's vijands listen u doen beeven;
Bid strijdend; God geeft zwakken kragt.
| |
[pagina 324]
| |
VII.Bid steeds; herdenk de wondre wegen,
Waar langs uw God u heeft geleid;
Denk aan zijn straf, denk aan zijn zegen,
En denk aan zijn langmoedigheid.
Hij ziet het struiklen van de grijsheid;
Hij ziet het dwalen van de jeugd;
Zijn liefde draagt ons, en zijn wijsheid
Roept ons, door lief en leed, tot deugd.
| |
VIII.Bid steeds, en zie met blijder oogen
Het eeuwig heil, u toebereid:
Proef, door 't geloof u zelf onttoogen,
Den voorsmaak van de zaligheid.
Een heil van millioenen jaren,
Dat is bij 't heil,.... hoe stamel ik?
Bij 't geen ons God zal openbaaren,
Bij 't eeuwig heil, - geen oogenblik.
| |
[pagina 325]
| |
IX.Bid steeds; - maar wat zou 't bidden baten?
De zondaar moest van verre staan,
De zondaar moest het bidden laten,
Had Jesus niet aan God voldaan.
Bid steeds; er is genaê gevonden,
De schulden zijn voor ons geboet:
Schoon wij die liefde niet doorgronden,
Vertrouw op Jesus offerbloed.
| |
X.Bid steeds in stille en eenzaame oorden;
Ontdek vrijmoedig God uw smart;
Hij schat het hart niet naar de woorden,
Maar wel de woorden naar het hart.
Geen bange zugten, heete tranen,
Geen teder woord, geen droeve toon,
Niets kan den weg ten hemel banen,
't Geloof alleen in 's Vaders Zoon.
| |
[pagina 326]
| |
XI.Bid steeds; God woont in alle streeken;
Daar menschen zijn, leent God het oor.
Denk niet: ‘'k zal t' saam met andren smeeken,
Zo vind ik eer bij God gehoor.’
God zal u gaarn uw wensch verleenen,
Zoo ge iets begeert naar zijn gebod;
Zoo niet, dan baat u zelfs het weenen
Der gansche weereld niets bij God.
| |
XII.Maar paar ook plegtig hart en handen
Met Gods gemeinte, in Jesus naam,
En kom, tot geestlijke offeranden,
Gedurig met uw broedren t'saam;
Om zo uw godvrugt hun te ontdekken,
Gelijk uw broeder ze u ontdekt;
En door uw ijver hem te wekken,
Gelijk hij u tot ijver wekt.
| |
[pagina 327]
| |
XIII.Bid met uw magen, met uw vrienden;
Denk, dat men op uw voorbeeld let,
En vier, met uwe huisbedienden,
De daaglijksche uuren van 't gebed.
Nooit moetge u 't heil der zielen schamen,
Die God aan u heeft toebetrouwd;
Het zal uw heil veraangenamen,
Zoo ge in uw huis Gods tempel bouwt.
| |
XIV.Doe voor uw broedren uw gebeden,
Voor alle menschen, als hun vrind;
Denk, dat ge in hun uw medeleden,
In vijanden ook menschen vindt.
Bid steeds; zo zal uw liefde gloeien,
Zo vindt gij troost in ongeneugt,
Zo zal 't geloofs vertrouwen groeien,
Zo zult gij wijs zijn tot de deugd.
| |
[pagina 328]
| |
XVZiet ge in uw bidden veel gebreken;
Denk, dat uw borg gebeden heeft,
En dat Hij, om voor u te spreken,
Ook eeuwig als uw Priester leeft.
Bid steeds, bij dagen en bij nagten;
Geloof aan Gods onfeilbaar woord;
Gij moogt, gij moet verhooring wagten:
Uw Voorspraak bidt, en wordt verhoord.
|
|