Proeve van stichtelijke mengel-poëzij. Derde Stukjen(1782)–Hieronymus van Alphen, Pieter Leonard van de Kasteele– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 304] [p. 304] 's Menschen lot. Hoe, mijn ziel! zo treurig, zo verslagen; Waarom tog bezweken voor 't verdriet? 't Graf alleen is de eindpaal van het klagen; Zuivre blijdschap geeft de weereld niet. Wangen, daar men roozen op zag bloeien Worden koud en bleek door vrees of smart. Heldere oogen doen ook tranen vloeien; Angst beklemt somtijds het moedigst hart. Zaalen, daar men onlangs zig vermaakte, Kleedt men kort daarop in rouwgewaad. 't Goed, waarna men 't allervuurigst haakte, Is 't wel eens, dat ons het eerst verlaat. [pagina 305] [p. 305] Leed omringt de beste stervelingen; 't Pad der deugd loopt dwars door dorens heen; Schreien mengt zig onder vrolijk zingen; 's Menschen lot is druk en vreugd door een. Mengelt God dus smart en blijdschap samen, Wagt op aard dan geen volmaakte vreugd. Zeg alleen op zijn beloften: Amen! Zoek uw troost in heiligheid en deugd. Zalig hij, die, in zijn bangste stonden, Moedig peinst op 't einde van zijn druk! Die in voorspoed blijft aan God verbonden, En zijn rust niet zoekt in aardsch geluk. Dit vooruitzigt hoedt voor morrend klagen; En bedwingt de vreugd die ras verleidt; Leer, mijn ziel, dan 't kruis in ootmoed dragen: Mijdt in voorspoed buitensporigheid. Vorige Volgende