Proeve van stigtelijke mengel-poëzij. Eerste stukjen(1783)–Hieronymus van Alphen, Pieter Leonard van de Kasteele– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] Zaligst genoegen in Jesus gemeenschap, na 't gebruik van 't H. Nagtmaal. I. Ja Jesus 'k heb genoeg. Ik deele in alle uw schatten: Wie kan mijn rijkdom vatten? 'k Heb meer, dan 'k immer vroeg; Ja Jesus! 'k heb genoeg. God heeft mij U gegeven, Den wellust van zijn leven; U stiet Hij in den dood; Mij draagt Hij in zijn schoot. Wie komt der Godheid nader? Zo lief heeft mij uw Vader; Hoe slegt ik me ook gedroeg. Ja, Jesus! 'k heb genoeg. [pagina 62] [p. 62] II. Gij zijt mijn eeuwig goed. 't Geen God mij wil bedeelen, Wie zal mij dat ontstelen? Hoe 't ongeloof ook woed; Gij zijt mijn eeuwig goed. Zou 'k U geene eer bewijzen? En dankende U niet prijzen? 'k Heb nog dees dag gesmaakt, Hoe rijk ge uw gasten maakt. Ja, 'k heb uw bloed gedronken, Mij door uw min geschonken: 'k Ben met uw vleesch gevoed; Gij zijt mijn eeuwig goed! III. Gij zijt Gods eigen Zoon. Uw Godheid doet haar stralen Ook in mijn boezem dalen; En siert mij met uw kroon. Gij zijt Gods eigen Zoon. 'k Mag in dat Zoonschap lezen, Ook 's Vaders kind te wezen: Wij, Jesus! zijn toch één; 'k Heb 't al met U gemeen! 'k Mag op uw vriendschap roemen, Ja U mijn broeder noemen; Dat strekt U tot geen hoon: Gij zijt Gods eigen Zoon. [pagina 63] [p. 63] IV. Zijt Gij mijn Bruigom niet? Ik mogt U ondertrouwen; Die keuze kent geen rouwen, Die liefde geen verdriet. Zijt Gij mijn Bruigom niet? Gij woudt mijn banden slaken, En zult mij zalig maken, Wijl Gij mijn Jesus zijt: Dat huwlijksgoed verblijdt! Genade siert uw wezen, En 'k mag er Trouw op lezen, Daar Gij uw hand mij biedt: Zijt Gij mijn Bruigom niet? V. Mijn Herder zult Gij zijn. Ik zal met U niet dwalen; Gij zet mijn doolzugt palen: Ja, goede Jesus! mijn, Mijn Herder zult Gij zijn, 'k Zal nooit in wildernissen, Uw zorg en liefde missen: Daar Gij mij henen leidt, Is 't voedsel mij bereid. Zoo 'k val, Gij zult mij dragen, En 't roofgediert verjagen: Ik vrees voor geen woestijn: Mijn Herder zult Gij zijn. [pagina 64] [p. 64] VI. Ik ben uw eigendom; En, met uw bloed geteekend, Zie ik de schuld verrekend Van mijner zonden som. Ik ben uw eigendom. U nimmer te begeven, Is 't leven van mijn leven, Terwijl ik al mijn kragt Van U, mijn Koning, wagt. Mijn God, mijn Vriend, mijn Rader! Bid voor mij bij uw Vader, Tot dat ik bij U kom! Ik ben uw eigendom. Vorige Volgende