Proeve van liederen en gezangen voor den openbaaren godsdienst
(1802)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtvrij
[pagina 170]
| |
De weenend' oogen wagten tevens.
Op Jesus houdt de dood geen regt.
Hij blijft in 't graf de Vorst des levens;
En heeft den dood in 't stof gelegd.
Zijn geest, ten hemel opgenomen,
Terwijl zijn ligchaam rust in 't graf,
Zal eerlang weêr op aarde komen,
En haalt van daar dien vennootGa naar voetnoot(*) af.
Ons bloedend hart gevoelt de wonden,
Waar door zijn liefd' ons heeft verlost.
Betreurt bij 't stille graf de zonden.
Zij hebben Hem den dood gekost!
Den dood!.. Wie kan het denkbeeld dragen,
Dat hij dit ligchaam heeft vergruisd?
Wie zou niet weenen, wie niet klagen,
Dat hij de Liefde heeft gekruist?
| |
[pagina 171]
| |
Vloeit traanen! Zo gij rein kunt vloeien,
Dan moet het zijn bij Jesus graf.
Maar nimmer kunt gij 't zo besproeien,
Als Hij 't verdient, die schuld vergaf.
Gezegend graf! Bij u te weenen
Mengt traanen saam van smart en vreugd.
Nooit heeft de Zon een plaats beschenen,
Die zo bedroeft, en zo verheugt.
Gij, doode! hebt den kelk gedronken.
Hij ging, door U, van ons voorbij.
Al stond hij schuimend ingeschonken,
Gij naamt dien op, en stelt ons vrij.
Op 't eenig pad, ter redding open,
Stond armoê, laster, kruis en graf.
Gij hadt dien weg ten eind gelopen,
Toen zig uw geest den Vader gaf.
Uw zugt voor God, uw mededogen,
Zag ons geslagt veroordeeld staan.
Maar ach! 't vergruist ons in onz' oogen,
Dat U de mensch aan 't kruis kon slaan.
| |
[pagina 172]
| |
De mensch!.. Wat moet dan 't menschdom wezen!
Hoe hoog klimt uwe liefde niet?
Die uw verdrukkers wilt genezen;
En uwen moorder vriendschap biedt.
Ach! zouden wij U niet vereeren?
Niet schaamrood weenen om uw dood?
Niet op uw graf dien ootmoed leeren,
Die ons vernedert, U vergroot?..
Heb dank! Heb eeuwig dank, o Doode!
Dat ons uw trouw heeft opgezogt:
En dat Gij, aan het kruis, ons Gode,
In uwen dood, hebt vrij gekogt.
Dit hart wil ook der zonde sterven,
Door U, die eeuwig Gode leeft;
En, in uw kragt, dat leven erven,
Dat gij den trouwen dulder geeft.
Wij blijven weenen, blijven klagen,
Zo lang in ons de zonde woelt;
En 't onrein hart nog welbehagen
In iets, dat U mishaagt, gevoelt.
| |
[pagina 173]
| |
Dat weenen zal U niet onteeren.
't Zijn traanen, door uw graf verwekt.
Uw liefd' alleen kan klagen leeren,
Dat zuivert en tot heeling strekt.
Hoe sterker dan ons 't gif der zonden
Ontsiert en kwetst door smet en pijn;
Te meer zal ons, voor vlek en wonden,
Uw sterven wijn en olie zijn.
Leer ons opregter, reiner, klagen!
Ons meer verfoeien bij uw graf!
Dan sterven w' eens, aan 't eind der dagen,
Aan U gelijk, de zonden af.
Dan juicht ons hart, met reine galmen,
U eeuwig toe, gemarteld lam!
En meldt, in onbevlekte psalmen,
Uw dood, en onze liefdevlam.
o Graf! o rustplaats voor vermoeiden!
Door Hem een heilig oord op aard,
Weez' ons, wier traanen u besproeiden,
Wat g' eens voor onzen Heiland waart!
|
|