Proeve van liederen en gezangen voor den openbaaren godsdienst(1802)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XLIV. Triumfgezang. Wijze, Ps. XXXVI. Triumf! De Zoon des grooten Gods Staat, als een diep geveste rots, In 't midden van de golven. Hij wordt in dezen Oceaan, Hoe hoog haar baaren krullend gaan, Verbrijzeld noch bedolven. Triumf! Hij heeft zijn's Vaders naam, Voor zig en zijne broeders saam, Eerbiedig-hoog, beleden; Den heeten strijd, voor 't Joodsch gerigt, En voor Pilatus aangezigt, Kloekmoedig doorgestreden. [pagina 152] [p. 152] Hij beefde voor Cajáfas niet, Noch voor des Romers streng gebied; Maar sprak: ‘Ik ben een koning! Mijn dienaars strijden voor mijn' eer, Door stille deugd en reine leer; Ik wagt eerlang mijn kroning. Dan zult gij Hem, dien Gij benijdt, Onzinnig en vergeefsch bestrijdt, Zien komen op de wolken. Dan wordt, door God, mijn twistgeding, Waaraan 't behoud der waereld hing, Beslist voor 't oog der volken.’ Geloovig volk! dat Hem verwagt, Schoon Jood en Heiden Hem veragt, Eert Hem met zegezangen! Al draagt zijn hoofd een doornen-kroon; Al wordt een spotkleed, Hem, ten hoon, Wraakgierig omgehangen; Nog staat Hij, als de sterke held, Die, wat Hem aanvalt, nedervelt; Wien dood noch hel doet wijken. De rust en moed op 't stil gelaat; 't Geloof, dat immer hooger gaat, Spelt vallen noch bezwijken. [pagina 153] [p. 153] De vorst, dien gij veroordeeld ziet, Is boven Joodsch en Roomsch gebied; Zij zijn slegts d' offeraaren. Zij hebben 't altaar toebereid; Hij treedt daar heen; zijn majesteit Blinkt tusschen moordenaaren. Zing geen triumf, ontaarte Jood! Dien Gij veragt, blijft goed en groot: Zijn liefde nam dien beker. De vorst der hel, die U gebiedt, Heeft aan den vorst des levens niet. Zijn nederlaag is zeker. Wij vallen, Jesus! U te voet. Al stort ons oog een traanen-vloed, Bij 't klimmen van uw smarten; De hoop vermengt zig in 't geween; 't Geloof ziet door de nevels heen; Vervrolijkt onze harten. Dies zingen wij U, blij te moê, Een lied der overwinning toe, Dit weê is ook verdwenen. Schoon dan het derde weê genaakt, Waarin de smeltkroes 't hevigst blaakt; Gij gaat verwinnend heenen. Vorige Volgende