Proeve van liederen en gezangen voor den openbaaren godsdienst(1802)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 100] [p. 100] XXVIII. Het amen. Slotzang. Wijze, De lofzang van Simeon. Verhoorder van 't gebed! Wij knielden onverlet Op uw gewijden drempel. Uw nederbuigend oor Gaf vaderlijk gehoor Uit uw verheven tempel. Gij, die ons bidden ziet! Verlangt ook, dat wij niet Slegts vragen, maar verwagten. Ons bidden is geen wensch, Die opgaat tot een mensch, Dien 't faalt aan wil of kragten. [pagina 101] [p. 101] Gij stelt wel eens uw eer, Om spoediger en meer Te geven, dan wij vragen: Maar wilt niet, dat gemis, Als 't ons weldadig is, Doe twijfelen of klagen. Gij geeft, wat gij belooft: Getuige zij ons Hoofd! Getuige zij ons leven! Maar ziet onz' eigenwaan Het kaf voor kooren aan; Dat kan geen Vader geven. Verlangt men eer of goed, Om slegts dien overvloed In wellust door te brengen: Geen Vader kan van 't kind, Dat Hij getrouw bemint, Dit bidden ooit gehengen. [pagina 102] [p. 102] Dies volgen w' uwen Zoon; Die, biddend, tot den troon, Als d' amen, ons wil leiden. Al wat ons hart begeert, Gelijk zijn voorschrift leert, Dat mag 't geloof verbeiden. Geeft hooge Christus-zin Ons reine wenschen in; Heeft die ons hart genezen; Dan moet de gandsche ziel, Die biddend nederviel, Bij 't opstaan, Amen! wezen, Dit, Amen! geeft U eer; Dit, Amen! vraagt niet meer, Zou God mijn bede schenken? Dit, Amen! stelt gewis, Dat Hij, die d' amen is, Zijn waarheid nooit zal krenken. Vorige Volgende