Kleine gedichten voor kinderen
(1913)–Hieronymus van Alphen– Auteursrecht onbekend
[pagina 47]
| |
[pagina 48]
| |
Lotje.
Zou 'k niet schreien, waarde keesje!
moederlief was niet voldaan
Met mijn naaiwerk; o! zij zag mij
met verdriet en droefheid aan.
Ja, zij wilde mij niet kussen,
zoo als ze anders altijd doet.
Foei mij! ach! dat zulk een moeder
om mijn stoutheid treuren moet.
Keesje.
Wat kan 't baten, dat gij eenzaam
in een hoekje zit, en klaagt.
Ga, zij zal het u vergeven,
als ge om verschooning vraagt.
Lotje.
Zult gij dan mijn voorspraak wezen
mij geleiden?
Keesje.
ja gewis,
Zow ik niet voor lotje spreken.
die mijn liefste zusje is.
| |
[pagina 49]
| |
Maar gij hebt geen voorspraak noodig;
als gij moeder valt te voet,
Zal zij 't zeker u vergeven,
moeder, weet ge, is zoo goed.
Gist'ren las zij voor ons beiden,
dat ook god de schuld vergeeft:
'k Weet zij zal u wis verschoonen,
daar zij zulk een voorbeeld heeft.
|
|