Kleine gedichten voor kinderen
(1913)–Hieronymus van Alphen– Auteursrecht onbekend
[pagina 35]
| |
[pagina 36]
| |
In 't einde zei ons saartje:
Wel nu, mijn hartediefjes!
Gij kent de vier getijden,
Wat houdt gij voor de beste?
Toen zij mijn zusje mietje,
De tijd is mij de liefste,
Wanneer de boomen bloeien.
Dan krijgt men mooie bloempjes
Om tuiltjes van te vlechten.
Dan ziet men duizend vogels
Op groene takjes zingen.
Is dat niet in de lente?
De winter, lieve saartje!
Zei pietje, is de beste;
Dan hooren wij vertellen,
En drinken chocolade.
Of eten dikke wafels.
Neen, ik verkies den zomer,
Zei keesje, dan is 't kermis,
Dan hoef ik niet te leeren.
| |
[pagina 37]
| |
Maar ik zei, 't is het beste,
Als meest de vruchten rijp zijn
Dan valt er braaf te knappen.
Dan heeft men abrikozen,
En pruimen, en morellen,
En perziken, en peren;
Eu is dat niet in 't najaar?
Hoort kinders! zeide saartje.
De winter moet de velden
En tuinen vruchtbaar maken.
Men moet de hoornen snoeien;
Den akker moet men mesten;
Dat doet men in den winter.
De boomen moeten bloeien,
Om vruchten ons te geven;
| |
[pagina 38]
| |
Dat doen zij in de lente.
De vruchten moeten groeien,
Dat doen zij in den zomer.
Men moet de vruchten plukken;
Dat doet men in het najaar.
Dus moet gij, lieve kinders!
In alle jaargetijden,
Gods wijze goedheid loven
En weltevreden wezen.
|
|