Dispereert niet. Deel 4
(1956)–H. Algra, A. Algra– Auteursrechtelijk beschermdTwintig eeuwen historie van de Nederlanden
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||
5. Daar can in Indiën wat groots verricht......‘Een gedebaucheerde quant’.Coens opvolgers Spex en Brouwer, die we in verband met de kerkelijke zaken in het vorige hoofdstuk noemden, hebben als Gouverneur-Generaal weinig betekenis gehad. De man, die als de eigenlijke voortzetter van Coens werk is te beschouwen, was Antonie van Diemen. In 1618 kwam hij in Indië, als een ziel, die bedrukt was, vanwege schuldeisers. Hij was van goede familie. Zijn vader was burgemeester van Kuilenburg. De zoon was koopman in Amsterdam, maar speculaties, waartoe een ‘vriend’ hem verleidde, voerden tot zijn financiële ondergang. Van Diemen ging failliet. In het vaderland was hij nu onmogelijk geworden, want een bankroetier werd in die dagen als een schelm beschouwd. Geen wonder dan ook, dat hij zijn geluk in Indië wilde zoeken. Maar de Heren XVII waren daar niet voor te vinden. Wat zij uitzonden, was niet altijd van de beste kwaliteit, maar voor drie categorieën mensen was volgens hun besluiten geen plaats in de koloniën: ‘Om in enige ampten na Indiën te senden mogen niet aengenomen worden die gefailleert, van de paepsche religie ofte van eenige delicten en van infamie genotieert sijn’. Maar Van Diemen liet zich door de weigering niet ontmoedigen. Hij liet zich als soldaat aanmonsteren onder de naam Thonis Meeuwszoon. Geen bedrog, want zijn vader heette werkelijk Meeuwis en Anthonie en Thonis is ook hetzelfde. Toch lekte het uit en de Heren XVII zonden Coen een brief, waarin zij hem waarschuwden tegen ‘gedebaucheerde quanten, die ofte alhier gefailleert syn, ofte hun andersints groflijck hebben verloopen’. Zulke schelmen mochten hoogstens als soldaat worden gebruikt, maar nimmer in de handel, opdat zij met de compagniesgelden niet zouden doen als met hun eigen. ‘Van deser soort is eenen Anthony van Diemen, onlangs binnen Amsterdam gefailleert, die hem, soo wy verstaen, onder den naem van Thonisz. Meeuwsen van Utrecht onder de soldaten van het schip Mauritius heeft doen opschrijven, ......daeromme ghylieden tegens syne practycken goede ordre dient te stellen.’ De brief kwam in handen van ...... Antonie van Diemen. Nog maar nauwelijks in Indië aangekomen (aug. 1618), had Coen hem | |||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||
het musket tegen de pen doen verwisselen. Valentijn vertelt: omdat hij getroffen was door de stijl en het nette schrift van de rekwesten, die Thonis voor de soldaten schreef. En toen de waarschuwingsbrief van de Heren XVII arriveerde, werkte Van Diemen reeds op Coens secretarie met ‘bequaemheydt’. De Gouverneur-Generaal dacht er dan ook niet aan, zijn klerk te ontslaan. Integendeel, hij bevorderde hem tot koopman en later tot opperkoopman en gaf hem het recht, zijn eigen naam weer te gebruiken. Van Diemen las op de secretarie de boze brief van de Heren in het vaderland en schreef hun verontwaardigd terug, dat hij zijn schuldeisers niet ontliep, maar juist in Indië zich wilde opwerken, om zijn misslag te kunnen herstellen. En dit is hem volkomen gelukt. De ‘gedebaucheerde quant’ bracht het tot Gouverneur-Generaal en werd een der bekwaamste, die Indië ooit heeft gehad. Coen, Van Diemen en Maetsuycker, het trio in de 17de eeuw, dat het grote rijk heeft gesticht en geconsolideerd. | |||||||||||||||||||||||
De ladder op.In 1625 werd de opperkoopman Van Diemen tot lid van de Raad van Indië benoemd en twee jaar later volgde de bevordering tot Directeur-Generaal van de handel. Tijdens Coens tweede bewind stond hij direct onder de Gouverneur-Generaal, die hij zeer vereerde, zonder nochtans hem naar de ogen te zien. Hij was b.v. de enige, die zich verzette tegen het harde vonnis van Pieter Cortenhoef en Sara Spex en weigerde zijn handtekening er onder te plaatsen. In 1631 vertrok hij naar het vaderland. Als soldaat was hij in 1618 vertrokken, als admiraal keerde hij er terug. ‘Weer staat hij tegenover de bewindhebbers, die hem als gedebaucheerde quant hebben betiteld. Zij betalen hem van November 1627 af een salaris van ƒ 400.- per maand en vereren hem voor desselfs goede en getrouwe diensten een goude ketting ter waerde van 1000 realen van achten. Zijn huisvrouw bieden zij hoffelijk een maand gage aan, 't sy contant of in andere frayigheden’ (Stapel). Maar nog groter eer was hem beschoren. De Heren XVII verzochten hem beleefd naar Indië terug te keren en Brouwer, die hun als Gouverneur-Generaal maar matig beviel, te vervangen. Op Nieuwjaarsdag 1636 aanvaardde hij te Batavia zijn hoge post, die hij meer dan 9 jaren heeft bekleed. | |||||||||||||||||||||||
[pagina *17]
| |||||||||||||||||||||||
28. Cornelis de Houtman, naar een sapverftekening die zich in het Gemeentemuseum te Gouda bevindt.
29 Frederik de Houtman, naar een anoniem schilderij (Rijksmuseum, A'dam).
| |||||||||||||||||||||||
[pagina *18]
| |||||||||||||||||||||||
30. Titelblad van het Maleis-Nederlands woordenboek van Frederik de Houtman (Kon. Bibliotheek, 's-Gravenhage).
31. Pasar te Bantam. Detail van een prent uit deel 1 van ‘De Eerste Schipvaert’, door Willem Lodewijckz.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina *19]
| |||||||||||||||||||||||
32. Jaques Specks (Spex), gouv.-gen. -1629-'36, naar een anoniem schilderij (Rijksmuseum, Amsterdam).
33. Antonie van Diemen, gouv.-gen. 1636-'45, naar een anoniem schilderij (Rijksmuseum, A'dam).
| |||||||||||||||||||||||
[pagina *20]
| |||||||||||||||||||||||
34. Plattegrond van Batavia, gemaakt in 1681 (Repr. Kon. Inst. v.d. Tropen).
| |||||||||||||||||||||||
[pagina *21]
| |||||||||||||||||||||||
35. Het kasteel ‘Zeelandia’ op Taiwan (Formosa) onder Hollandse vlag. Steendruk naar een tekening op perkament, eigendom van het Zeeuws Genootschap van Wetenschappen (Repr. Algemeen Rijksarchief. 's-Gravenhage).
| |||||||||||||||||||||||
[pagina *22]
| |||||||||||||||||||||||
36. Abel Tasman (?), naar een anoniem schilderij. Er bestaat geen authentiek portret van deze beroemde zeevaarder. Dit schilderij, waarvan men aanneemt dat het Tasman voorstelt, bevindt zich in een museum te Hobart, Tasmanië.
37. Op 15 juni 1643 besloot Tasman het logboek van zijn grote tocht van Mauritius via Nieuw-Zeeland naar Batavia met de woorden: ‘'s morgens met den dach bin ick met de chaloup (= sloep) nae Batavia gevaren Godt zij geloft ende gedanckt voor behouden reijse Amen’ (zie de onderste pericoop). Het origineel bevindt zich in het Ned. Hist. Scheepvaartmuseum te A'dam.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina *23]
| |||||||||||||||||||||||
38. Tekeningen ontleend aan Tasmans journaal van zijn tocht ter ontdekking van ‘rijke Zuider- en Oosterlanden’ (1641-1643). Boven: Een beeld van de situatie in ‘Moordenaarsbaai’ - de Cookstraat bij Nieuw-Zeeland - waar één van Tasma schepen door de prauwen der inboorlingen werd overvallen. Verder is een prauw n inboorlingen afgebeeld ter ‘vertooningh van het fatzon vant volck’. Beneden: Tasrr geankerd voor de Tonga-eilanden, waar de inboorlingen kwamen aanzwemmen kokosnoten in te ruilen voor snuisterijen.
38. Tekeningen ontleend aan Tasmans journaal van zijn tocht ter ontdekking van ‘rijke Zuider- en Oosterlanden’ (1641-1643). Boven: Een beeld van de situatie in ‘Moordenaarsbaai’ - de Cookstraat bij Nieuw-Zeeland - waar één van Tasma schepen door de prauwen der inboorlingen werd overvallen. Verder is een prauw n inboorlingen afgebeeld ter ‘vertooningh van het fatzon vant volck’. Beneden: Tasrr geankerd voor de Tonga-eilanden, waar de inboorlingen kwamen aanzwemmen kokosnoten in te ruilen voor snuisterijen.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina *24]
| |||||||||||||||||||||||
39. Malakka onder Hollandse vlag (17e eeuw). In het kerkje rechts op de heuvel ligt Maria de Queillerie, echtgenote van Jan van Riebeeck, begraven. Zowel links aan de zeeoever als binnen het kasteel (aan de voet van de heuvel, met Hollandse vlag) en op de brug zijn woningen gebouwd. (Repr. Algemeen Rijksarchief, 's-Gravenhage).
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||
Een pijler verbroken.Singapore werd de sleutel van het verre Oosten. Militair en economisch beheerste het Zuid-Oost-Azië. In de 17de eeuw vervulde de stad Malaka die rol. Zij was in handen van de Portugezen, die haar in 1511 hadden veroverd. Met Goa, Sokotra en Ormuz vormde het de pijlers van het Portugese koloniale rijk. Deze vier factorijen bevestigden de positie der Portugezen in de Rode zee, de Perzische golf, de zeeën langs de kust van Voor-Indië en Straat Malaka. De Nederlanders beseften zeer goed het grote belang van Malaka en hadden reeds in 1606 een poging gedaan, de stad te veroveren. Echter tevergeefs. Zolang Malaka in handen der Portugezen was, kon het monopolie van de specerijhandel nimmer afdoende worden gehandhaafd. De soenan van Mataram, met wie de Compagnie sedert 1628 onafgebroken op voet van oorlog leefde, zou economisch afhankelijk worden van de Nederlanders, als zij zich van Malaka meester wisten te maken. Maar de grote concurrent van Batavia was niet zo gemakkelijk te veroveren. Een zegswijze uit die dagen luidde: Malaka is
Machtig van muren,
Aanzienlijk van gebouwen,
Lustig van landouwen,
Aangenaam van tuinen,
Kaal door plundering,
Koortsig door besmetting,
Arm door de oorlog.Ga naar voetnoot1)
Geregeld blokkeerden compagniesschepen de haven, maar afdoende was het niet en bovendien was die maatregel duur. Van Diemen besloot daarom de stad, het kostte wat het kostte, te veroveren. In 1640 landden onze troepen en begon het beleg. De Portugezen verdedigden zich met ware heldenmoed, maar honger en ziekte dunden hun gelederen. Ook de belegeraars hadden echter van allerlei ziekten zeer te lijden en wanhoopten meermalen aan het slagen van hun poging. Maar Van Diemen hield vol. Stierf een aanvoerder, een nieuwe werd benoemd en kreeg de opdracht, door te zetten. In 1641 deed de sergeant-majoor Johannes Lamotius een heftige stormaanval en het gelukte hem binnen de wallen te komen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||
De vesting gaf zich nu over. Van de prachtige stad was weinig meer dan een puinhoop over. Eens had zij 20.000 inwoners gehad. Nu waren er niet meer dan 1400 over. Een deel had de veste bijtijds verlaten, maar duizenden waren gesneuveld of door ziekte en gebrek gestorven. De lijken lagen onbegraven op de straten. Aan Nederlandse zijde waren meer dan 1200 soldaten aan de kwade koortsen ten offer gevallen. ‘Het kostte veel mensenvleesch’, schreef een tijdgenoot, maar het doel was bereikt. ‘God Almachtigh, door wiens sonderlinghe genade sulcx uytgewrocht is, sy daerover in der eeuwigheyt gelooft ende gepresen, Amen.’ ‘Mataram moet nu onze vriend worden’, schreef Van Diemen. En hij had goed gezien. Wel beleefde hij het zelf niet meer, maar een jaar na zijn dood sloot de soenan vrede met de Compagnie en gaf de gevangen Nederlanders de vrijheid terug. Sedertdien had de Compagnie praktisch Java onder haar beheer. | |||||||||||||||||||||||
Het venster naar het Westen.Maar nog meer bereikte Van Diemen. Onder hem kregen de Nederlanders het recht van alleenhandel op Japan. De Portugezen hadden lange tijd een druk verkeer met dit rijk onderhouden. Het waren niet alleen handelsbetrekkingen geweest, die hen er heen voerden. De ijver voor de uitbreiding van het Christendom leidde tal van Jezuïeten naar Japan. Omstreeks 1540 kwam het eerste ‘zwarte schip’ met ‘Zuiderwilden’. Zuiderwilden was de algemene naam voor Europeanen, die immers Japan van het Zuiden uit bereikten. De zendingsijver van de Jezuïeten had succes. Vooral Franciscus Xaverius muntte uit door vurige ijver, al was het aanpassingsvermogen van hem en zijn medemissionarissen soms al te groot. In 1580 was het aantal Christenen reeds tot 150.000 geklommen. En onder hen waren personen van hoge stand, zelfs stadhouders. Eenmaal had zelfs een rijksbestierder het kruis aangenomen. Jonge Japanners bezochten Rome en kwamen met de zegen van de Paus en een bijna grenzeloze geestdrift voor de heerlijkheid en schittering van Italië in Japan terug. Maar de reactie bleef niet uit. De keizer begon de vreemdelingen te wantrouwen; hier en daar hadden reeds botsingen plaats tussen Christenen en heidenen. Een Spaanse loods vertelde van de macht van Philips, koning van Spanje en Portugal, heer van een groot deel der wereld. In zijn onnozelheid verklaarde hij die grote uit- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||
breiding van gebied met de woorden: Eerst komen de monniken, dan de soldaten! In de jaren, die nu volgden, brak een hevige vervolging van de Christenen uit. In 1597 stierven reeds 9 missionarissen aan het kruis. Het Christendom werd verboden en Japanners mochten hun geboortegrond niet meer verlaten, op straffe des doods. In deze jaren van reactie kwam het eerste Nederlandse schip in Japan. Het was de ‘Liefde’, dat de reis langs de zuidpunt van Amerika had gemaakt. De 19de april 1600 arriveerde de bemanning in Japan. We zagen dit in het eerste hoofdstuk. De schepelingen bleven jaren in het vreemde land, waar zij uitstekend werden behandeld. Na 5 jaren kregen ze de vrijheid terug en tevens schonk de rijksbestierder, de Shogun (de werkelijke keizer leefde geïsoleerd en had praktisch niets te zeggen), de Nederlanders een verlofbrief, om in Japan handel te drijven. Daarvan heeft de Compagnie natuurlijk gaarne gebruik gemaakt en zo werd in 1609 een factorij te Hirado gesticht, waarvan de latere Gouverneur-Generaal Spex het opperhoofd werd. Veel betekende in het begin de handel nog niet. Er waren nog al eens kwesties, onder meer over het gevangennemen van Japanners op Formosa, maar onder Van Diemen werd de positie in Japan definitief geregeld. De Portugezen werden uit Japan verbannen en voortaan mochten alleen de Nederlanders het land bezoeken, een toestand die ruim 2 eeuwen heeft geduurd. Slechts één haven was voor hen opengesteld, Decima, maar daardoor bleef Japan in contact met het Westen; het venster van Japan! | |||||||||||||||||||||||
Een feest te Macao.Die verbanning van de Portugezen was mee een gevolg van de streken der Nederlanders. In 1632 was een moedige Jezuïet als matroos naar Japan gegaan, om er missiewerk te verrichten. De Paus had hem plechtig beloofd, hem onder de martelaren te zullen opnemen, als hij ‘het geluk had, zijn bloed voor Christus te mogen vergieten’. Hij had spoedig dat geluk, want reeds in 1634 werd hij, na schrikkelijk te zijn gepijnigd, levend verbrand. Nu hadden de Portugezen een kolonie in China, n.l. Macao. Nog heden ten dage waait er de Portugese vlag. De gouverneur van Macao en de geestelijken in die stad vonden, dat hun land- en geloofsgenoot plechtig moest worden herdacht. De huizen werden geïllumineerd en er werd een maskerade met een harddraverij ge- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||
houden! Toen de gouverneur zijn jaarlijks rapport opmaakte aan zijn chef, de onderkoning te Goa, releveerde hij ook uitvoerig het feest ter ere van de grote martelaar Vieira. Dat rapport heeft zijn bestemming echter niet bereikt. Het schip, dat het verslag naar Goa moest brengen, werd door de Nederlanders verrast en de brieven belandden in Batavia. De Gouverneur-Generaal en zijn Raden vonden het een mooi verslag. Want - hier kon ‘iets groots’ uit groeien ten nadele van Portugal. Zij zonden het rapport naar Japan en de Shogun kon nu zelf maar lezen, ‘welk een groote eere de Portugeezen hun aandoen, die hij als verraders van zijn staat en kroon door een edict het land verboden heeft en die hij wegens hun overtredingen een vehementen dood aandoet’. De Shogun en de rijksraden lazen het stuk en trokken de conclusie, die de Nederlanders wensten. De Portugezen werd nog slechts één haven gelaten. Maar ook die raakten ze kwijt. Een opstand in Japan brak uit en de Christenen en Portugezen kregen de schuld er van. Volgens de berichten zouden duizenden Japanners, die hun oude geloof ontrouw waren geworden, zijn onthoofd. De Portugezen werden voorgoed uit het rijk van de Shogun verbannen. Toen zij het nog eens waagden terug te keren, werden zij zonder pardon onthoofd! De regering te Batavia liet een dankdag uitschrijven! | |||||||||||||||||||||||
Geschenken en vernederingen.Toch hadden de Nederlanders het niet prettig in Japan en het hoofd van de Nederlandse loge te Decima voelde minder voor een dankdag. Onze mannen verkeerden er bijna als gevangenen. Voordat de schepen der Compagnie de haven binnenvielen, werden psalmboeken, bijbels en ‘Christelijke ornamenten’ in een vat gekuipt, dat daarna verzegeld werd. Op Decima mocht geen zondag worden gevierd en geen christelijke godsdienstoefening worden gehouden. Er wordt wel verteld, dat de Nederlanders eerst ook het kruis moesten vertrappen, maar daarvoor ontbreekt elk bewijs. Alleen Japanners, die buiten hun vaderland waren geweest, moesten op deze wijze bewijzen, dat zij geen ‘stille Christenen’ waren geworden. Als de schepen geankerd lagen, namen de Japanners de roeren weg, zodat vertrek zonder verlof onmogelijk was. Soms werd ook | |||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||
het geschut van boord gehaald De hele bemanning werd, uitgezonderd de opperbevelhebber en zijn plaatsvervanger, aan den lijve gevisiteerd, waarbij stokslagen soms een vlot verloop bevorderden.
Decima.
Decima was een kunstmatig eilandje, 180 meter lang en 72, meter breed. Een lange brug gaf toegang tot Nagasaki, maar 's avonds werden de toegangen hermetisch afgesloten. Geen Japanse vrouw mocht over de brug komen, uitgezonderd ‘de openbare juffers’, waarop het hoofd van de Nederlandse loge nu weer niet gesteld was. De Nederlanders die een Japanse vrouw hadden, moesten ogenblikkelijk vertrekken. Een dode mocht aanvankelijk niet in de ‘heilige Japanse bodem’ worden begraven, maar moest 5 mijlen buiten de kust over boord geworpen. Later werd dit bevel ingetrokken. De ingezouten rector, over wie we in het vorige hoofdstuk schreven, was de eerste, die op Decima een eerlijke begrafenis kreeg. De godsdienst der Nederlanders werd niet vertrouwd, al trachtten de compagniesdienaren nog zo aan te tonen, dat er een groot verschil was tussen de roomse religie en het Protestantisme. De Shogun was echter ook niet van gister en schreef: ‘Ghij zijt als de Portugeezen; ghij onderhoudt den Zondag; ghij schrijft den datum van Christi geboorte boven op den top en gevels uwer huizen (op een der gevels stond Anno Christi 1640); ghij hebt de 10 geboden, het onsen Vader ende Gelooff, den doop en de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||
breeckinge des broots, bibel, Moyses, propheten ende apostelen in somma één werck.’ De Nederlanders moesten dan ook zeer voorzichtig zijn. Het avondgebed werd ‘clandestien’ toch gedaan, maar op zondag droeg men daagse plunje, om geen argwaan te wekken. De Heren XVII vonden het ook erg, dat onze mannen ‘geen blijk of teeken van een Christelijk mensch mochten doen’, maar het geld verzoent veel en de winsten waren ruim. In 1667 maakte de Compagnie alleen op de ingevoerde waren een winst van 108 %. Later werd dat minder, toen de Japanners de waren taxeerden en de Nederlanders de keus lieten, ze tegen hun taxatie af te staan of ze weer mee te nemen. En dan moet men er rekening mee houden, dat de winst netto was, want er ging eerst heel wat aan ‘ongelden’ af, zoals de Compagnie de onkosten noemde. Behalve de salarissen van de dienaren der Compagnie op Decima, werd er ieder jaar een aanzienlijk bedrag voor geschenken uitgetrokken. Tijdens Van Diemen bedroegen deze ‘ongelden’ meer dan ƒ 15.000.-, maar ze klommen tot ƒ 35.000. -. Daarbij moesten nog de kosten voor de reizen, die de gezanten moesten afleggen naar het hof, welke kosten ook in de duizenden liepen. De gezanten moesten goede sier maken, om een deftige indruk te geven. De bedienden alleen hadden reeds drie livreipakjes nodig. In de herbergen moesten royale verteringen worden gemaakt, opdat alles met ere en luister zou toegaan. En dan de presentjes! De keizer (shogun) kreeg het leeuwenaandeel, maar ook de rijksraden, raadsheren, stadhouders, gouverneurs, secretarissen, ‘geschoorne keyserdienaers’ en andere hovelingen werden rijkelijk bedacht. Pieter van Dam geeft volledige lijsten van deze Sinterklaassurprises. Zo kreeg de keizer in 1660:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||
Soms was het geschenk nog groter. Tijdens Van Diemen waren er twee kanonnen met een kanonnier (!) bij, een kostelijke spiegel en een verrekijker. Het bovenstaande kostte ƒ 4.653 en 3 stuivers. De ondergeschikten kregen minder. Een rijksraad b.v. voor een waarde van duizend gulden. Er waren typische geschenken bij. Voor een lagere ambtenaar b.v. 2 brillen! Trouwens Coen zond aan de sultan van Palembang ook 2 brillen, waarvan één in een ‘verguldt caske’. Wij vrezen, dat aan deze schenkagie geen oogonderzoek is voorafgegaan. De gezanten kregen echter ook tegengeschenken, o.a. zilver en ‘Japanse rokken’. Deze kimono's werden naar het land van herkomst japon genoemd, een naam, die later voor dameskleding is overgenomen. | |||||||||||||||||||||||
De hofreis.Het gezantschap maakte de reis naar het hof in dorimons. In een boek van Kaempfer is een afbeelding van de stoet opgenomen. Kaempfer kon het weten, want hij had als geneesheer in dienst van de Compagnie de hofreyse meegemaakt. Zo'n dorimon ziet er uit als een soort hondenhok met op het dak twee beugels. Daar werd een draagboom doorgestoken en de koelies namen het gevaarte op hun schouders. Hoe deftiger de mijnheer, hoe langer de draagstukken. Kwam de stoet door een bebouwde kom, dan namen de dragers hun last hoog op de handen en begonnen een eigenaardige danspas uit te voeren. De eer van zulk een behandeling schijnt ons groter dan het genoegen. Na de aankomst te Yedo moest het gezelschap in de regel enige tijd wachten, voor de Shogun het kon ontvangen. Maar na een dag of vijf was het zover en dan werden de heren door een aantal vertrekken geleid, tot zij in de reverentiezaal kwamen. Daar knielden zij neer en bogen het hoofd ter aarde. Achter een soort jaloezie zat de Shogun en stelde vragen. Als het gehoor afgelopen was, trokken de hovelingen de heren bij de hielen de zaal uit! | |||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||
Nieuwsgierigheid van de Shogun.De rapporten maken gewag van vele merkwaardige opmerkingen en vragen van de Shogun. Cansius werd eens zeer welwillend ontvangen en mocht tot op twee vloermatten (de gewone distantie was 6 matten) de Shogun naderen. Verder mocht hij, tegen de gewoonte in, hardop spreken. Van hem werd een antwoord verlangd op de volgende vragen:
Na gegeven antwoord ‘mosten sy op des Majestyts begeerte tegens malkanderen overluyt Duytsch (Nederlands) spreken, soo oock een deuntje singen, dog niet lang; na de Japansche wyse mosten sy alle drie overeind staan, en Cansius syn mantel af doen. Nadat hy een weynig gestaen hadde, most hy hem omkeeren, en waerop ordre kregen om afscheyt te nemen. De keyser sagen sy aen voor een mooi blanck heer, hebbende een seer snel (levendig) gesigt, en scheen van een middelmatige lengte te wesen, hebbende een seer heldere stem.’ Cansius werd na afloop van de audiëntie door de hovelingen van alle kanten gefeliciteerd, omdat de Shogun hem zoveel eer had bewezen. Hij had volgens hen die prachtige behandeling ondervonden, ‘omdat hy so ongemeen groot ende lanck van statuur was’. Grote verbazing verwekte het opperhoofd van het gezantschap, dat voor het eerst met een pruik ten hove verscheen. De Shogun moest weten, waarom hij dat ding droeg, ‘en vervolghens die op ordre van den keyser afgeset hebbende, seyde de keyser, dat hy sich moyer sonder als met deselve vertoonde’. Bijzonder waren de Japanners op de westerse geneeskunde gesteld en de Compagnie is hun in dat opzicht zoveel mogelijk ter- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||
wille geweest. Ook andere wetenschappen ‘voerden zij in’, zodat Decima terecht het venster naar het Westen kan worden genoemd. De Japanse taal bevat nog zeer veel verbasterde Nederlandse woorden. | |||||||||||||||||||||||
Formosa.Behalve de handel op Japan, wenste de Compagnie ook die op China. De Portugezen hadden dicht bij Canton een nederzetting, Macao, waarover wij reeds schreven en die nog in hun bezit is. De Nederlanders konden echter, wat zij ook deden en beloofden, geen vergunning tot de vestiging van een factorij krijgen. Dwang hielp ook niet. Coen heeft geprobeerd met geweld zijn zin door te zetten, maar tevergeefs. Ook de poging, de Portugezen Macao afhandig te maken, liep op niets uit. Tenslotte moest de Compagnie er zich mee vergenoegen een kantoor op Formosa te bouwen, dat buiten het Chinese rechtsgebied lag en vanwaaruit zij dan met de Chinezen handel kon drijven. Het is weer Van Diemen geweest, die onze positie op dat eiland heeft geconsolideerd. Wel was er in 1624 een fort, Zeelandia, gebouwd, maar dit betekende nog niet, dat het eiland in ons bezit was. Ook de Spanjaarden vestigden zich n.l. op Formosa en verschillende stammen wilden van het Nederlandse ‘bewind’ niet weten. Van Diemen heeft gezorgd, dat er aan deze bedreigingen een einde kwam. De Spanjaarden werden verjaagd en de inboorlingen, die ‘brutaal’ waren, tot onderwerping gebracht. In 1642 was geheel Formosa een bezitting van de Compagnie. Deze bezetting leverde belangrijke voordelen op. In 11 maanden tijds werd op de handel alleen bijna 3½ ton verdiend, terwijl verpachtingen en belastingen ook nog een ton opbrachten. Voor de zending en het onderwijs werd vrij veel gedaan. ‘Er was een groote deure tot uytbreyding van het Euangelium onder de Formozaanen.’ Tal van predikanten hebben op het eiland gearbeid, soms waren er zes tegelijk. De predikanten Candidus en Junius doopten alleen reeds 700 Formosanen. Het aantal scholen was vrij groot. Ze werden door enkele duizenden leerlingen bezocht. ‘Nog in de 19de eeuw werden door Amerikaanse missionarissen op Formosa de sporen gevonden van het Christendom, in de 17de eeuw door Nederlandse predikanten en schoolmeesters verkondigd’ (Stapel). Jammer, dat de opvolgers van Van Diemen minder krachtig optraden. In 1662 ging het eiland verloren. De gezaghebber Coyet | |||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||
kreeg onvoldoende steun uit Batavia en moest het fort Zeelandia aan de Chinese piraat Kok Seng A overgeven. Een groot deel van de Nederlandse bevolking, die buiten Zeelandia woonde, was tevoren reeds vermoord. Slechts enkelen kregen na jaren gevangenschap hun vrijheid terug. Onder de 400 ‘onthalsden’ waren ook enkele predikanten. Van hen heeft Hambroek naam gemaakt door zijn standvastigheid. Valentijn vertelt, dat Kok Seng A hem naar het fort zond, om de bevelhebber tot overgave te bewegen. In plaats van deze opdracht te volvoeren, spoorde hij aan tot een krachtige verdediging. Hij keerde daarop naar het vijandelijk kamp terug, hoewel zijn beide dochters hem smeekten te blijven. Hambroek echter verklaarde, dat hij door te blijven, het leven van zijn vrouw en kinderen, die nog in gevangenschap verkeerden, niet in gevaar wilde brengen. Ook zijn collega's en de andere gevangenen zouden misschien voor zijn wegblijven moeten boeten. Uitvoerig schildert hij dan het afscheid van ‘dezen onbeweeglijken en standvastigen man, als een rots tegen het klotsen der baren pal staande’. Het antwoord, dat hij meebracht, vertoornde Kok Seng A ten zeerste en toen er een aanval der Formosanen op zijn leger plaats had, gaf hij daarvan de schuld aan de Nederlanders en liet enkele honderden, waaronder ook Hambroek en 4 collega's neersabelen. Coyet moest tenslotte toch de vesting overgeven. In Batavia aangekomen werd hij van lafhartigheid beschuldigd. Hij werd ter dood veroordeeld, maar de executie had slechts in schijn plaats. Hij moest op het schavot knielen en het zwaard werd hem over het hoofd gezwaaid, om daarmee te kennen te geven, dat hij de dood had verdiend. Daarna werd hij naar een klein eiland in de Molukken gevoerd, waar hij een jaar of tien in gevangenschap doorbracht. Eerst op voorspraak van stadhouder Willem III werd hij in vrijheid gesteld. De schuld lag ook niet bij hem, maar bij het slappe optreden van de Regering te Batavia, die om dit te bemantelen hem als zondebok gebruikte. Pogingen om Formosa te heroveren, zijn ook niet in alle ernst ondernomen, zodat een schrijver uit die dagen met recht van het ‘verwaarloost Formosa’ kon spreken. Van Diemens werk is hier na twintig jaar al vernietigd. | |||||||||||||||||||||||
Ceylon.Nog meer heeft Van Diemen gedaan voor de uitbreiding van het bezit van de Compagnie. Hij heeft de grondslagen gelegd voor | |||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||
het Nederlandse gezag op Ceylon. Linschoten schreef in de ‘Itinerario’ over dit eiland: ‘Het Eylandt van Seylon is vernaemt te wesen een van de beste Eylanden dat tot onsen tyden ontdeckt ende het vruchtbaerste dat onder de Son is. De Indianen houden het voor waerachtigh, dat het Paradijs daer gheweest, ende Adam daer geschaepen is; seggen dat noch heden op den selfden bergh (de Adamspiek) ghevonden worden van syn voetstappen, welck in de steenen staen oftse ghehouwen waren en alsoo blijven sonder uytgaen.’ Reeds in 1602 voeren de eerste Nederlandse schepen naar dit paradijsland, rijk aan kaneel en olifanten. Zij werden er vriendelijk ontvangen, want de keizer hoopte met hun hulp de Portugezen te verdrijven. De vriendschap duurde echter kort: plotseling werd de Nederlandse aanvoerder Sebald de Weert vermoord. Gedurende lange tijd meden de onzen nu het rijk van de onbetrouwbare vorst. Deze overleed in 1632 en onder zijn opvolger Radja Singha veranderde de toestand. Hij was n.l. de opperheerschappij van de Portugezen, die alle belangrijke havens bezet hadden, moe en riep de hulp van de Compagnie tegen hen in. Dit verzoek bereikte Batavia juist toen Van Diemen het bewind had aanvaard. Hij achtte de gelegenheid gunstig, het kaneelmonopolie voor zijn meesters te veroveren. Van 1638 - 1645 heeft de strijd geduurd. De keizer beloofde veel, maar deed zo goed als niets. Zijn troepen kwamen opdagen, als de Nederlanders een stad hadden veroverd om ...... te plunderen. Van de beloften, de Nederlanders voor hun hulp kaneel te leveren, kwam ook weinig. Zelfs werd de Nederlandse gezant, die over de contractbreuk kwam klagen, verraderlijk vermoord. Intussen hadden Nederland en Portugal in 1641 een wapenstilstand gesloten, die ook voor Indië zou gelden. Het duurde echter nog ruim drie jaar, voor hij daar werd afgekondigd en in die tussentijd had Van Diemen verschillende steden op Ceylon weten te veroveren, die de Portugezen nu terugeisten. Daar dacht de Bataviase regering echter niet aan en het einde van het lied was, dat de kaneellanden werden verdeeld. De Compagnie behield het Zuiden van Ceylon, de Portugezen het Noorden. Van Diemens opvolgers hebben, zoals nog nader zal blijken, het hele eiland veroverd. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||
Het goudland.In de oude reisverhalen duiken telkens berichten op over geheimzinnige rijke eilanden en menige expeditie is gedaan, om die legendarische landen te ontdekken. Ook onder Van Diemen heeft men van die pogingen verricht, die tenslotte als enig nut hadden, dat de kennis van de aarde en de zeevaart werd verrijkt. Een Spaanse kapitein rapporteerde in 1587, dat hij op zijn reis van Mexico naar Manilla gedwongen was geweest, veiligheid te zoeken bij een eiland, Ricca Doro, 39 mijlen oostwaarts van Japan. In de buurt van dat eiland woedden dikwijls hevige stormen; niemand kon er komen, zonder ‘daarvan te wezen geïncommondeert’. Dat was niet erg aanlokkelijk. Maar er stond ook wat anders in het rapport. De inwoners waren blanken, vriendelijke en gastvrije mensen. En er was zulk een overvloed van goud en zilver, dat zelfs de ketels en pannen van edel metaal waren vervaardigd. Vergeefs hebben de Spanjaarden een expeditie uitgezonden, om de ‘goud- en zilvereilanden’ (in de fantasie waren het al eilanden geworden) te onderwerpen en de rijkdommen te exploiteren. Dan zouden de Nederlanders het maar eens proberen. Van een Nederlander, die in Mexico was geweest, werden inlichtingen verkregen. Het goud lokte. Misschien was er meteen een afzetgebied te vinden voor wollen stoffen. In 1639 gingen twee jachten, ieder bemand met 50 man en voor een jaar geproviandeerd, op onderzoek uit. Zij kwamen na een half jaar terug, zonder de eilanden te hebben gezien. 40 % van de bemanning was onderweg gestorven. Vier jaar later vertrokken opnieuw twee jachten naar het Noorden. Het waren de Castricum en de Breskens onder commando van Maarten Gerritsz. de Vries. Het doel van de tocht was in de instructie omschreven. Eerst ten Noorden van Japan de kust van Tartarije verkennen, dat is hier de kust van Azië boven Japan; dan oversteken, een onderzoek instellen naar de westkust van Noord-Amerika; eindelijk weer dwarsover via de ‘goud- en zilvereilanden’. Voor meer dan een jaar proviand werd ingeladen, en bovendien voor bijna 14000 gulden aan artikelen, geschikt om er ruilhandel mee te drijven. Om als tolk te dienen aan de Tartaarse kust was een ‘Tartaar’ aan boord. De Russen hadden hem in Siberië gevangen genomen, en naar het Westen gevoerd. Daar kocht een Engels koopman hem, en deed hem weer over aan de O.I. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||
Compagnie. Over zee ging hij naar Indië en zou vandaar zijn vaderland weer bereiken. Hij kreeg evenwel geen kans. Reeds drie maanden na hun vertrek verloren de schepen elkaar tijdens een hevige storm uit het oog en zetten ieder voor zich de tocht voort. Bijna een half jaar later ontmoetten ze elkaar weer op de terugweg. Beide schepen hadden weinig succes gehad. Het goudland was niet gevonden. Een der beide schepen was op de noordkust van Japan terechtgekomen. De kapitein, Schaep, liet zich verleiden met de onderkoopman Bijleveld, 6 matrozen en 2 scheepsjongens een uitstapje naar de wal te maken. Het kleine gezelschap werd gearresteerd. Ze werden ervan verdacht, missionarissen in Japan binnen te smokkelen. Er waren immers net weer vier Jezuïeten ontdekt. Met veel moeite gelukte het de onzen op Decima, de Japanse ambtenaren te overtuigen, dat de Nederlanders zich daaroe niet leenden. Zij kwamen na een half jaar weer vrij. Zo was de ontdekking van de ‘goud- en zilvereilanden’ mislukt. Alleen bleek, dat de Nederlanders op hun tocht goed hun ogen de kost hadden gegeven. Jaren later maakten andere expedities naar het Noorden van de Grote Oceaan van hun gegevens een dankbaar gebruik en werd de nauwkeurigheid van de opgaven geprezen. Weer kwam ‘de waterlauwerier’ de Nederlandse zeevaarder toe. | |||||||||||||||||||||||
Naar het Zuydtlant.Niet alleen naar het Noorden, maar ook naar het Zuiden en Oosten wendde Van Diemen zijn blik. ‘De ontdekking van vreemde landen had zijn warme belangstelling. Zelf had hij het eiland Amsterdam in het Zuiden van de Indische Oceaan ontdekt’ (Stapel). Maar er moesten in het Zuidoosten nog grote landen liggen volgens hem, ‘vermoedlijck soo groot als de oude ofte nieuwe werelt’. En dit ‘resterende onbekende deel des aard-cloots’ wilde hij voor Nederland bezetten. Geheel onbekend was men overigens in die streken niet. Verschillende Nederlandse schepen hadden de kusten van Australië min of meer toevallig bereikt. Men voer om de gunstiger winden sedert 1617 langs een zeer zuidelijke route in de Indische Oceaan en boog dan ter hoogte van Java naar het Noorden. De reisduur werd daardoor met maanden bekort en de gezondheidstoestand op de schepen verbeterde aanzienlijk door deze maatregel. Meermalen gebeurde het echter, daar de moderne instrumenten ontbraken, dat de ‘ombuiging’ te laat geschiedde en de schepelingen het vasteland van Australië in zicht kregen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||
Daarnaast zijn ook opzettelijke pogingen gedaan, om het ‘onbekende Zuidland’ te ontdekken. In 1602 voeren Willem Jansz. en Jan Lodewijksz. uit op het jacht ‘Het Duyfken’, dat ook reeds de eerste reis van De Houtman had meegemaakt. Zij voeren de Golf van Carpentaria - die toen die naam nog niet droeg - binnen en ontdekten, zonder dat ze het zelf wisten, het 5de werelddeel. Columbus' naam is bij ieder bekend. Wie kent die van Willem Jansz. en Jan Lodewijksz., de eerste Europeanen die het vasteland van Australië betraden? In 1616 landde Dirck Hartogsz. op de westkust van Australië. In het Rijksmuseum te Amsterdam is een scheepsschotel te zien, die hij na zijn landing aan een paal bevestigde. De inscriptie luidt: 1616 Den 25 October is hier aengecomen het schip D'Eendracht van Amsterdam. De opperköpman Gilis Mibais van Luyck. Schipper Dirck Hätiahs van Amsterdam. Den 27 dito te seil geghna Bantum. De ondercoopman Jan Stins. De opperstierman Pieter Doekes van Bil. Jan Carstensz. voer in 1623 uit, om het eiland Nieuw-Guinea te ontdekken. Hij zag tot zijn grote verbazing een ‘overhooch geberchte, dat op vele plaetsen wit met snee bedeckt lach’. Een paar eeuwen later twijfelden nog velen aan zijn geloofwaardigheid. Thans weten we beter. De hoge sneeuwbergen op Nieuw-Guinea dragen nu de naam Carstensz-toppen. In het zeer interessante boek van Dr. Colijn Jr. kan men lezen, hoe kort voor de oorlog deze keten is beklommen en verkend. Ook de noordkust van Australië werd bezocht en de diepe inham aan de noordkust werd genoemd naar de toenmalige Gouverneur-Generaal Carpentier, de Golf van Carpentaria. Trouwens meerdere namen op het vasteland van Australië herinneren aan de koenheid der zeevaarders. Een ieder kan ze op de kaart vinden. Zo zouden nog meer expedities te noemen zijn, maar ze worden alle overtroffen door die van Abel Janszoon Tasman. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||
Tasman.Hij was afkomstig uit Lutjegast in Groningen, waar hij omstreeks 1603 werd geboren. Op ongeveer dertigjarige leeftijd voer hij uit naar de Oost, waar hij met korte onderbrekingen 28 jaar heeft doorgebracht. Als zeeman was hij zeer bekwaam. Tal van tochten in de Archipel heeft hij ondernomen. Hij was ook een der deelnemers aan de expedities naar de ‘goud- en zilvereilanden’. In 1641 benoemde Van Diemen hem tot commandeur van twee schepen, om de rijke Zuider- en Oosterlanden nader te ontdekken. Yde Tjercxz. en Gerrit Jansz. van Leiden werden tot schippers van de ‘Heemskerck’ en de ‘Zeehaen’ aangesteld. Francoys Jacobsz. Visser van Vlissingen werd opperstuurman. De schepen stevenden eerst naar het Westen, naar het eiland Mauritius, om vandaar uit eerst naar het Zuiden en vervolgens naar het Oosten te koersen. Ruim drie maanden zeilden de koene zeelui in het zuidelijk gedeelte van de Indische Oceaan. Toen ontdekten ze voor het eerst land, dat ze de naam Van Diemensland gaven. Tegenwoordig heet het naar de ontdekker Tasmanië. Zij meenden, dat het aan het continent Australië vastzat. De tocht werd in zuidoostelijke richting voortgezet en daar ontdekten de reizigers de eilanden van Nieuw-Zeeland. Langs de oostkust van Australië keerde Tasman terug, waarbij hij nog verschillende eilandengroepen bezocht. 15 juni 1643 arriveerden de schepen op de rede van Batavia. Tien maanden had de tocht geduurd. ‘Godt zij geloft ende gedanckt voor behouden reyse.’ Het volgende jaar kreeg Tasman opnieuw opdracht, speciaal om nu de noordkust van Australië te verkennen en om te zien, of er tussen Nieuw-Guinea en Australië een straat was. Deze tweede expeditie is minder belangrijk dan de eerste. Tasman ging hier wel wat al te vluchtig te werk en kwam tot de onjuiste conclusie, dat Nieuw-Guinea aan het Australische continent vastzat. Eerst meer dan een eeuw later ontdekte een Engelsman de Torresstraat.Ga naar voetnoot1) Economische gevolgen hadden de expedities niet. Van een ‘rijk Zuiderland’ was niets gebleken. De bewoners van de ontdekte | |||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||
gebieden waren ‘arme naeckte strandloopers, sonder rijs noch eenige considerabele fruyten, seer arm, ende op vele plaetsen quade genatureerde menschen ......’ Er was dus voor de Compagnie niets te verdienen. Toch wilde Van Diemen de expedities herhalen door ‘vigilanter en curieuser personen’. Men ziet, Abel Tasman moest het ontgelden, dat het resultaat in economisch opzicht niet aan de verwachtingen beantwoordde. Van Diemen stierf reeds het volgend jaar en de Compagnie heeft Australië verder aan zijn lot overgelaten. De Engelsen namen na een eeuw haar taak over en landden op vruchtbaarder kusten. ‘Nieuw-Holland’, een pracht-kolonisatiegebied, ging voorgoed verloren. Tasman deed nog verschillende reizen naar Ceylon, de Philippijnen en Sumatra. Hij werd na zijn terugkomst zelfs ouderling te Batavia. Maar spoedig raakte hij zijn opzienersambt kwijt, toen bleek, dat hij op zijn laatste reis een der schepelingen ernstig had mishandeld. Sedert leefde hij met zijn vroegere ambtsbroeders op gespannen voet. In de notulen van de kerkeraad komt men nog al eens tegen, dat sinjeur Tasman zo slecht de samenkomsten der gemeente bezoekt en deswege dient vermaand te worden. Hij verontschuldigt zich dan door te zeggen, dat hij de Maleise godsdienstoefeningen bezoekt. De Regering ontsloeg hem uit zijn ambten en eerst na herhaaldelijk om herstel te hebben gebeden, werd hij opnieuw tot commandeur benoemd. In 1659 overleed hij. In zijn testament bepaalde hij, dat aan de armen van ‘Luytgegarst’ 25 gulden moest worden uitgekeerd. Die armen werden er niet vet van, maar er blijkt toch uit, dat Tasman zijn geboortedorpje niet had vergeten. | |||||||||||||||||||||||
Batavia.Nog zijn Van Diemens daden niet alle beschreven. In de Molukken vestigde hij voorgoed het specerijenmonopolie. Zelf trok hij er heen om aan alle verzet een eind te maken. De productie van de kruidnagelen werd beperkt. Geregeld hielden de compagniesdienaren inspectie en roeiden op hun zgn. hongitochten de overtollige bomen uit. De prijs moest hoog blijven. De Molukken werden dode eilanden...... Maar inzonderheid heeft Van Diemen te Batavia zich de waardige opvolger van zijn grote leermeester getoond. Hij heeft de stad uitgebreid en verfraaid. Op de gravure in dit boek kan men | |||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||
zien, hoe ten tijde van Coen Batavia nog maar een zeer klein stedeke was, gelegen aan de oostelijke oever van de Tjiliwoeng. Van Diemen heeft ook aan de westzijde van de rivier gebouwd en tevens de stad naar het Zuiden uitgebreid. Het geheel werd door een sterke muur omgeven. Binnen de muren verrezen verschillende flinke gebouwen, waaronder een statige kruiskerk. Om aan het geld voor deze kerkbouw te komen, gebruikte de Landvoogd nog eigenaardiger middelen dan Carpentier. Hij hield eenvoudig van de compagniesdienaren een maand salaris in! Zelf schonk hij echter ook een aanzienlijk bedrag, volgens Valentijn 40.000 rijksdaalders, terwijl zijn vrouw er 200 rijksdaalders, een tafelkleed en twee servetten aan toevoegde. De suikercultuur werd onder hem in de omgeving van Batavia tot bloei gebracht. Nog vindt men in de ommelanden bij vele huizen de stenen van de suikermolens, die in de 17de eeuw zijn gebouwd. Tenslotte was hij ook wetgever. Het Nederlandse recht vond in het begin toepassing, maar voor de toestanden in Indië was dit in vele opzichten niet berekend. Om een voorbeeld te noemen: In Indië bestond de slavernij, in Nederland kende men die allang niet meer. Door verschillende ordonnanties waren afwijkingen van het moederlandse recht reeds ingevoerd; Van Diemen liet deze regelingen nu verzamelen en complementeren tot één groot wetboek, de Bataviase Statuten, ‘dat algemeen en heerlijk rechtboek van Indien, waarna alle vonnissen in het Oosten uitgewezen worden’. Ook een kerkenorde en schoolreglement deed hij opstellen. In 1645 overleed hij. De Raad van Indië besloot, dat zijn echtgenote ‘het gebruik van de wooning van Zijn Edelheid zoo lang zal genieten, tot dat haar Edelheid na 't vaderland vertrekken, of tot dat er bij de Heeren Majores een anderen Generaal gesteld zal zijn’. De Heren XVII schonken haar, toen zij in het vaderland arriveerde, 20.000 gulden, als blijk van erkentelijkheid voor de verdiensten van haar overleden man. Een heel wat sympathieker houding dan die tegenover Eva Ment na Coens dood! De ‘gedebaucheerde quant’ is een van Neerlands grootste zonen geweest, de evenknie van de poorterszoon van Hoorn. ‘In 't Oosten zal men op zijn heldendaden roemen,
Zoo lang men Ceylon en Malakka daar zal noemen.’
(Valentijn)
|
|