| |
| |
| |
5. Schutsheer van den tuyn
De strijd hervat.
Wanneer Prof. Fruin de val van Oldenbarnevelt heeft besproken en de Remonstranten de lof heeft toegezwaaid, dat zij niet met de vijanden in onderhandeling traden, vervolgt hij:
‘Maar niet alleen de onderliggende partij in Holland, ook de nieuwe regering, en Maurits aan haar hoofd, verdienen onze erkentenis, daar zij zich noch door argwaan tegen de Remonstranten, noch door de ontredderde toestand des lands, van het hervatten van de krijg lieten afschrikken, en het verlengen van het bestand volstandig weigerden. Zij hebben zich daardoor jegens het vaderland en jegens geheel Europa verdienstelijk gemaakt.’
De tweede periode van de Tachtigjarige Oorlog staat in nauw verband met de Dertigjarige Oorlog. Sedert 1618 waren de Oostenrijkse Habsburgers, gesteund door een liga van Rooms-Katholieke vorsten, in strijd met de Protestanten in Duitsland. Wanneer de keizer de strijd won, betekende dat niet alleen een dodelijke slag voor het Lutheranisme, maar ook de vestiging van een oppermachtig keizerschap. Het ging er in die jaren om, of de heerschappij van Karel V zou worden hersteld, maar dan nog sterker en consequenter, en als de politieke exponent van de Contra-Reformatie. Had de Republiek toegestemd in verlenging van het Bestand, dan hadden Spanje en de keizer eerst in Duitsland hun overwinning kunnen voltooien, om dan met Nederland af te rekenen.
| |
Berg op Zoom hout sich vroom.
Het eerste belangrijke wapenfeit na het einde van het Bestand was het beleg van Bergen op Zoom. Dat Spinola het beleg voor deze vesting sloeg - een eerste poging om de weg van Antwerpen naar de zee weer te openen - was voor Maurits een verrassing geweest. Dit beleg heeft in heel het land diepe indruk gemaakt. Het werd gezien als een krachtproef, ook in geestelijke zin. De drie Bergse predikanten hebben het beleg en de gelukkige afloop beschreven; zij verhalen, hoe in de stad elke dag de krijgsraad met gebed werd geopend en de burgers onder leiding der predikanten zich elke morgen verenigden in het gebed. Gelukkig wisten de
| |
| |
belegerden de weg naar zee open te houden, en van alles werd per schip aangevoerd. Alleen met militair geweld waren de wallen te veroveren, en dat kostte tijd. Langer dan Spinola verwacht had, hield Bergen op Zoom vol. Valerius' Gedenckclanck wijdt hieraan het volgende lied:
Merck toch hoe sterck nu in 't werck sich al steld,
Die 't allen tij soo ons vrijheyt heeft bestreden.
Siet hoe hy slaeft, graeft en draeft met geweld
Om ons goet en ons bloet, en onse steden.
Hoor de Spaensche trommels slaen!
Siet hoe komt hy trecken aen
Berg op Zoom, Hout u vroom,
Stut de Spaensche scharen;
Laat 's Lands boom, en syn stroom
De volharding van de stad gaf Maurits gelegenheid, troepen aan te trekken tot ontzet. Gelukkig lagen er in Lotharingen 15.000 man onder Mansfelt en Christiaan van Brunswijk. Twee aanvoerders, die de oorlog als hun eigenlijke handwerk beschouwden, echte houwdegens, met meer bravoure dan tucht. Zij hadden in dienst gestaan van de Winterkoning, maar diens schoonvader Jacobus I van Engeland, meende door onderhandelingen iets te kunnen bereiken en bewoog zijn schoonzoon, de militaire actie te staken. Zo kwamen Mansfelt en Brunswijk naar Noord-Brabant. In Luxemburg sloegen zij 5000 boeren dood, omdat het land anders hun troepen niet kon voeden. Bij Fleurus leverden zij slag met de Spanjaarden, die vergeefs trachtten, hen tegen te houden. Christiaan liep er een verbrijzelde arm bij op, die hij te Breda liet afzetten, met trompetgeschal en het trommelen der pauken; hij kreeg er een zilveren arm voor in de plaats. Een van de daverende dingen uit het leven van deze avonturier, die in Paderborn de twaalf zilveren beelden der Apostelen liet slaan tot munten met zijn beeldenaar en het randschrift: Gottes Freund, der Pfaffen Feind.
Toen de soldaten wat waren uitgerust en opnieuw bewapend, kon men maatregelen nemen tot ontzet. Maurits kwam met zijn hoofdmacht opdagen en nam de troepen van Mansfelt en Brunswijk weer onder zijn bevel. Spinola wachtte de slag niet af, maar verliet de schansen. Bergen op Zoom was vrij.
| |
| |
't Moedige, bloedige, woelige swaerd
Blonck en het klonck, dat de voncken daer uyt vlogen.
Beving, en leving, opgeving der aard,
Wonder, gedonder, Nu onder was, nu boven,
Door al 't mynen en 't geschut
Dat men daeg'lycxs hoorde;
Menig Spanjaert in syn hut
In syn bloet versmoorden.
Berg op Zoom, Hout sich vroom
't Stut de Spaensche scharen;
't Heeft 's Lands boom, en syn stroom
| |
Moordaanslag.
Het volgende jaar werd verbitterd door een samenzwering tegen het leven van Prins Maurits. Een der hoofdaanleggers was Stoutenburg, de jongste zoon van Oldenbarnevelt. Zijn broer had geld voorgeschoten. Het plan was, de Prins te vermoorden, als hij te Rijswijk uit zijn koets stapte. Maar vier matrozen uit Rotterdam, die het eigenlijke werk moesten doen, vertrouwden het hele geval niet. Zij besloten er de Prins over te spreken. Jan Faassen deed het woord: ‘dat sij, met hun vieren, te Rotterdam gehuurd waren tot zekeren onbekenden aanslag, ten dienste van 't Land; dat hun elk driehonderd guldens, welke sij toonden, op de hand gegeven waren; en dat sij hier een koffer gebragt hadden, in de herberg den Helm; vragende, wijders, of syne Doorluchtigheid kennis van dezen aanslag hadt.’ Neen, Zijne Doorluchtigheid wist niets, maar begreep wel iets. Hij haastte zich naar Den Haag, en het duurde niet lang, of enkele samenzweerders waren gevat. De pijnbank maakte hun tongen zo los, dat spoedig het gehele kluwen was afgewikkeld. Stoutenburg ontsnapte en meldde zich in Brussel; hij trad in Spaanse dienst. Groenevelt was naar Scheveningen gegaan, waar hij een visser bereid vond, hem met een pink over te zetten, maar de ‘ruime zee’ schrikte hem af. Hij sukkelde nu naar het Noorden, naar Texel, naar Vlieland, en daar werd hij gevat. Ieder begreep wat het vonnis zou zijn. Zijn moeder, zijn vrouw en zijn zoontje gingen genade vragen bij Maurits; ze werden beleefd ontvangen, maar om de boodschap te horen, dat het recht zijn loop moest hebben. Groenevelt stierf op het schavot, en toonde zich in zijn sterven een gelouterd man. Het was voor de Remonstranten
| |
| |
een lelijk ding, dat de samenzweerders bijna allen tot hun kerkelijke gemeenschap behoorden. Het gaf aanleiding tot hetze en vervolging, hoewel de Remonstrantse leiders de aanslag scherp veroordeelden. De predikant Slatius, die een ruim aandeel in de aanslag had, was ook voor hen een lastpost geweest. Deze ruwe, revolutionaire figuur trachtte te ontvluchten via Friesland en Drente naar Duitsland, maar in Rolde deed hij in de herberg, waar hij enige soldaten ontmoette, zo schichtig, dat hij zichzelf verried. Hij werd in Den Haag onthalsd en velen verwonderden zich er over, dat hij op het schavot nog niets van zijn brutaliteit had verloren. ‘Sig naar 't volk keerende, zeide hij: Eerlyke vroome burgers, hier siet gy dien Henricus Slatius, naar wiens bloed men so lang gedorst heeft ...... Den predikant, die voor hem bidden wilde, wees hij af, zeggende, zelf te zullen bidden, hoewel men niet kon merken, dat hij 't deed.’ Zijn lijk werd op een rad gelegd en het hoofd, op een staak, daar boven gezet. Zijn weduwe haalde het lichaam weg in de nacht en na veel tegenslagen kreeg het toch een begrafenis. Het verschil in zeden tussen toen en nu komt, wat òns volk betreft, het scherpst uit als men let op de criminele rechtspleging.
| |
Maurits sterft.
Terwijl nog altijd de militaire situatie moeilijk was, overleed Maurits. Johannes Bogerman heeft hem in zijn laatste dagen en uren bijgestaan, de gevoerde gesprekken opgetekend en later gepubliceerd, mede om de laster van 's Prinsen vijanden tegen te spreken, die beweerden, dat hij in verbijsterende wanhoop gestorven was. Het blijkt uit het verhaal van Bogerman, dat de Prins in hartelijk leedwezen over zijn zonden en vertrouwende op Christus is ontslapen. Het blijkt ook, dat Bogerman zich een trouw zielszorger heeft betoond. Het stichtelijke boekje is nog in 1841 herdrukt.
Het heeft er zeer toe bijgedragen, Maurits in de herinnering van de Calvinistische kleine luyden te doen voortleven als een kind des Heren, een instrument in Gods hand. Scherp was de tegenstelling tussen deze dankbare gedachtenis en de felle vijandigheid, waarmee in de kringen der libertijnse regenten van geslacht tot geslacht over hem werd gesproken. Het is voor velen in onze tijd een openbaring geweest, dat Maurits, gelijk hernieuwd historisch onderzoek heeft bevestigd, in den lande gedurende zijn leven een grote populariteit heeft genoten, en dat deze ruwe, rondborstige, praktische en eenvoudige man zelfs door de soldaten van de vijand om zijn humaniteit werd geëerd.
| |
| |
| |
Moy Heintgje.
Zo noemt hem Constantijn Huygens in de Scheepspraet, het gedicht, dat bijna niemand volledig kent. Want in de bloemlezingen wordt alleen het gedeelte opgenomen, waarin het gaat over Schipper Mouringh, die te koye kropen was, en moy Heintgje, dat is Frederik Hendrik, die hem opvolgde. Maar er is nog een staart aan het gedicht, en dat handelt over de dood van een man van mindere rang, nl. de secretaris van Frederik Hendrik, Jan Tuning. Constantijn Huygens werd zijn opvolger en het gedicht is oorspronkelijk bedoeld òf als sollicitatiebrief, òf als dichterlijke hoffelijkheid na de benoeming. Meer dan een schrijver heeft de indruk trachten te schilderen, die het voordragen van dit in de volkstoon geschreven gedicht moet hebben gemaakt in de taveerne, waar de soldaten de populaire Mouringh betreurden en zich afvroegen, hoe zijn opvolger het zou doen. Maar de Scheepspraet is door de dichter eerst gepubliceerd in 1658, 33 jaar nadat het gedicht actueel was.
Moy Heintgje, die naam is opgetekend uit de volksmond. Frederik Hendrik was nog maar een half jaar oud, toen zijn vader werd vermoord. Hij groeide op onder de zorgen van zijn moeder, Louise de Coligny. Zij was een Franse dame, klein van gestalte, voornaam van manieren. Haar fijnheid kon niet gewennen aan de soldateske toon, die in de omgeving van Maurits heerste en het heeft haar later verontrust, dat haar jongen zich met zulk een trouwhartige verering overgaf aan de leiding van zijn grote broer. Maar moy Heintgje bleef hij toch. Zijn moeder kleedde hem in fluweel en fijne kant, en toen hij ouder werd, ontwikkelde hij zich tot een man van vlotte taal en minzame manieren. Maar hij scheen, als zijn broer, ongehuwd te zullen blijven. Totdat Maurits hem kort voor zijn sterven in 1625 met sterke aandrang, en naar men zegt zelfs met een dreigement verzocht, een vrouw te zoeken. Het dreigement nl., dat hij zijn eigen onwettige kinderen zou wettigen, als Frederik Hendrik niet huwde. Dan zou de nalatenschap van Maurits niet op Frederik Hendrik overgaan.
Als het er dan toch van komen moest, dan viel de keus van de jonge prins op Amalia van Solms-Braunfels, die hij reeds lang met zijn hoffelijkheden omringde. Amalia was in de Nederlanden gekomen als hofdame van de koningin van Bohemen, die na de slag bij de Witte Berg met haar man had moeten vluchten. Zij was arm en een huwelijk met de straks zo rijke Frederik Hendrik
| |
| |
was meer dan zij had kunnen dromen. Toch had zij zich niet te happig getoond en met een zekere fierheid had zij de vrijpostige prins op een afstand gehouden. Dat had hem juist geprikkeld; hij zag, dat hij hier met een vrouw had te doen, waar ras in zat. Zo kwam het tot een huwelijk tussen deze twee mensen, die beide wisten wat ze waard waren.
| |
Staat van dienst.
Wij keren terug tot de Scheepspraet.
Schipper Mouringh, maer je leghter,
Maer je leghter plat evelt,
Stout verweerer, trots bevechter,
Bey te Zeewort en te veld.
Kijck, de takels en de touwen,
En de vlaggen en het schutt,
Staen en pruylen in den rouw, en
‘Dutten?’ sprack moy Heintgje, ‘dutten?
Stille, Maets, een toontje min:
Dutten? wacht, dat most ick schutten,
Bin ick angders, dien ick bin;
'k Hebb te langh om Noord en Zuyen
By den Baes te Roer gestaen,
'k Hebb te veul gesnorr van buyen
Over deuse muts sien gaen.’
Bin ick angders, die ick bin. Anders betekent hier: althans. De zin is niet: laat ik dan anders nog jong zijn of onervaren, of wat ook, maar: dit zal ik weten te klaren. Er spreekt juist zelfbewustheid uit: ben ik tenminste de man, waar men mij voor houdt. En de grond voor die zelfbewustheid wordt er bij vermeld: de jonge prins heeft met Maurits ‘gevaren’.
Een tijdlang had het geschenen, dat een ander zijn mentor zou zijn. Hij was meer dan een jaar in Frankrijk geweest en stond bij Hendrik IV zeer in de gunst. Het scheen, alsof hij daar carrière zou maken. Maar Maurits en de Staten-Generaal drongen er sterk op aan, dat hij zou terugkeren en in april 1599 haalde een oorlogsschip, door de Staten-Generaal gezonden, de vijftienjarige prins weer naar zijn vaderland. Patriae patrique werd later zijn zinspreuk; aan het vaderland en aan de nagedachtenis van zijn vader
| |
| |
28. ‘De Zielenvisserij’. Allegorie op de onderhandelingen met Spanje en de kerkelijke twisten gedurende het Bestand. Rechts op de achtergrond o.m. de Aartshertogen Albertus en Isabella met hun gevolg: links de koningen Jacobus I van Engeland, Christiaan IV van Denemarken, de Prinsen Maurits, Frederik Hendrik e.a. Intussen zijn priesters en predikanten om strijd bezig ‘zielen’ te redden uit het water, dat de strijdende partijen van elkaar scheidt. Het schilderij is van Adriaen Pietersz. van de Venne (Rijksmuseum).
| |
| |
29. Johannes Bogerman.
30. Mr. Simon Episcopius.
31. Daniël Heinsius.
| |
| |
32. Synode van Dordrecht.
1. Gecommitteerden van H.H. Mog. de Staten-Generaal.
2. Gedeputeerde Secretaris. Daniel Heinsius.
3. Engelsche godgeleerden: Joseph Hall en anderen.
4. Godgeleerden uit den Keur-Paltz: Abraham Scultetus, Henricus Altingius met bun mede-afgevaardigde.
5. Godgeleerden uit Hessen: Gregorius Cruciger en anderen.
6. Godgeleerden uit de vier gereformeerde kantons van Zwitserland.
7. Godgeleerden van de Wetteravische correspondentie.
8. Godgeleerden van de republiek en kerk te Genève: Johannes Deodatus en zijn mede-afgevaardigde.
9. Godgeleerden van Bremen en van Emden: Daniel Eilshemius en zijn medeafgevaardigde.
10. Professoren: Johannes Polyander, Sybrand Lubbertus, Franciscus Gomarus, Antonius Thysius, Antonius Walaeus.
11. Predikanten en ouderlingen uit Gelderland en 't graafschap Zutphen.
12. Predikanten en ouderlingen uit Zuid-Holland: Balthasar Lydius, Festus Hommius, Gysbertus Voetius, Arnold Muys van Holy.
13. Predikanten en ouderlingen uit Noord-Holland: Jacobus Trigland, Abraham van Dooreslaar en anderen.
14. Predikanten en ouderlingen uit Zeeland: Godefridus Udemans, Adrianus Hofferus.
15. Predikanten en ouderlingen uit Utrecht: Samuel Naeranus en anderen.
16. Predikanten en ouderlingen uit Friesland: Johannes Bogerman, Philippus Eilshemius Dz., Kempo van Harinxma en anderen.
17. Predikanten en ouderlingen uit Overijsel: Caspar Sibelius, Hieronimus Vogelius en anderen.
18. Predikanten en ouderlingen uit Groningen: Cornelis Hillenius en anderen.
19. Predikanten en ouderlingen uit Drente.
20. Predikanten en ouderlingen uit de Waalsche kerken: Daniel Colonius, Johannes Crucius, Petrus Pontanus en anderen.
21. Bestaat niet op de plaat.
22. De voorzitter der Synode: Johannes Bogerman, met bijzitters en schrijvers.
23. Professoren en predikanten der Remonstranten: Simon Episcopius, Bernard Dwinglo, Eduard Poppius, Theophile Rijkwaert, Dominieus Sapma, Carolus Niellius, Samuel Naeranus en anderen.
| |
| |
34. Gravure op het ontzet van Bergen op Zoom in 1622 (Atlas van Stolk).
| |
| |
wilde hij zich wijden. In 1600 verliet hij Maurits niet, toen de kansen bij Nieuwpoort hachelijk stonden en het jaar daarop werd hij kolonel en lid van de Raad van State. Sedert was hij ieder jaar in het veld. In 1607 verraste hij het stadje Erkelens, Z.O. van Roermond, en nam er zijn neef, graaf Hendrik van den Bergh, gevangen. Tijdens het Twaalfjarig Bestand leidde hij een expeditie tegen Brunswijk en na 1621 stond hij, als generaal der ruiterij, Maurits voortdurend terzijde. Het stond toen wel vast, dat hij diens opvolger zou worden.
| |
Vondel's hulde.
Vondel heeft het prinselijk paar met zijn hulde achtervolgd. Soms is daarin iets van datzelfde Byzantinisme, dat we ook vinden in zijn lofprijzingen op de Amsterdamse regenten. Zelfs de sporen, de helmpluim en het paard van Frederik Hendrik zijn door hem bezongen. Maar wij danken aan die verering ook het vlotte Princelied in de trant van het Wilhelmus:
Ben ick vroom Hollandsch bloed
Voor Oostenrijck noch Spanjen
En ben ick niet vervaert.
's Lands rechten en vrijheden
Ick wensch de goe gemeent
Door liefd' te sien vereent.
Ick heb van kindsche dagen
De vryheydt voorgestreen,
En 't harrenasch gedragen
Tot welvaert van 't gemeen;
Noch wil ick 't vendel sweyen
Van Hollands fieren leeuw,
| |
| |
In 't Westen en in 't Oost;
Maer in den naem des Heeren
Ben ick hun' maght getroost.
Mijn vroomheyd is gebleken
Bij Nieupoort in den slagh;
Dat hart leeft onbesweken
Schept moed dan Heeren Staten,
Uw veltheer staet bereyd;
Wat schrickt ghy voor of achter,
't Land heeft aen d' een sy' duyn
Aen d' ander sy' den wachter,
En schutsheer van den tuyn.
En Spanjen dwing tot vre,
Die voor ons' vesten stre.
Ick sie alree nae 't vechten
Ontmoeten, die my vlechten
Den lofkrans van laurier.
De tweede strofe is een duidelijke zinspeling op de moeilijkheden tijdens het Bestand.
Naast dit Princelied staan een reeks gedichten van Vondel, waarin hij met brede zwier in vorstelijke alexandrijnen zijn hulde aan Frederik Hendrik schenkt. Zijn Begroetenis, op den intree van zijn Stadhouderschap en landsbestiering; zijn Geboorteklock van Willem van Nassau, geboren Prince van Oranje; zijn lied op de verovering van Grol en dat op de vermeestering van Den Bosch, ze zijn alle in dezelfde trant. Frederik Hendrik is de Renaissancevorst, om wie niet alleen samendrommen de Duitse en Franse edelen, die in het leger der Republiek de krijgskunst leerden, niet alleen de diplomaten en de aanzienlijken uit het eigen volk, maar ook de schilders en de dichters. Voor het eerst in de geschiedenis
| |
| |
zagen de Noordelijke Nederlanden de praal van het hof en de apotheose van de vorst.
| |
Het debuut.
Het jaar 1626 bracht de nieuwe kapitein-generaal nog weinig roem. Slechts één succes van betekenis werd geboekt, en dat was nog het werk van de Friese stadhouder Ernst Casimir. De verslagen betreffende het veroveren van een vesting hebben in de dagen van Maurits en Frederik Hendrik altijd dezelfde indeling. Het verrassend element zit in het begin. Om welke stad zal het gaan? Dat wordt voor de tegenstander strikt geheim gehouden. Want hij is ook met zijn leger in het veld en volgt de bewegingen van zijn tegenstander met de grootste spanning. Dan schiet diens ruiterij plotseling vooruit en berent een stad. D.w.z. alle toegangen tot de vesting worden bezet. Nu weet men, op welke stad het gemunt is. De infanterie en de artillerie volgen zo snel mogelijk, en verschansen zich rondom de stad. Verdere verrassingen zijn nu praktisch uitgesloten. Als de stad niet ontzet wordt, dan gaat zij er onherroepelijk aan. De belegeringstechniek is zo ver gevorderd, dat de bezetting het op den duur niet kan bolwerken. En zij weet, dat eens het uur komt, dat door zware ontploffingen de borstweringen zullen bezwijken. En dan, dan roffelen de trommen een stormmars, dan dringen de belegeraars de stad binnen en dan is er van een regelmatige capitulatie geen sprake meer. Wat de soldaat stormenderhand verovert, dat mag hij plunderen. Zo is de usantie. Maar de Nassauers zijn genereus, als er tijdig over capitulatie wordt gesproken, vóór de stad rijp is voor de storm.
Frederik Hendrik lag met het gros van zijn leger ten Oosten van Nijmegen. Hendrik van den Bergh, de Spaanse bevelhebber, lag zuidoostelijker. Want het scheen op Venlo gemunt te zijn. Uit het Noorden kwam Ernst Casimir met zijn regimenten opdagen. Plotseling marcheerden zijn ruiters van Deventer over Delden naar het Oosten en berenden Oldenzaal. Infanterie en geschut volgden en het beleg begon. Van ontzet was geen sprake, want Frederik Hendrik hield het leger van de vijand voortdurend schaak. Oldenzaal was een van die plaatsen, van waaruit Overijsel voortdurend werd verontrust. Het Spaanse bestuur was er gevestigd en het was bovendien een centrum van het Rooms-Katholicisme.
Ruim een week nadat de Friese stadhouder voor de stad verscheen, besloot de commandant te capituleren. De zware artillerie
| |
| |
had de waterkeringen vernield, die het water in de vestinggracht moesten houden. Nu waren de grachten leeg gelopen. De bezetting kreeg vrije aftocht.
Maar dit succes was het enige in het jaar 1626. De rest van het seizoen verliep onder vruchteloos heen en weer trekken. De vijand liet zich niet verschalken.
| |
Grootse plannen.
Toen de Venetiaanse gezant zijn gelukwensen aanbood in verband met de verovering van Oldenzaal, nam hij de gelegenheid te baat om te wijzen op de gevaren, die de Republiek in het Oosten bedreigden. De Dertigjarige Oorlog scheen zich te zullen ontwikkelen in een voor de Republiek gevaarlijke richting. Want het keizerlijke leger onder Wallenstein drong op naar de Oostzee. De keizer legde het er op toe, de steden aan de Oostzee te vermeesteren en dan de handel van de Republiek een dodelijke slag toe te brengen. Als de Hollandse schepen uit de Oostzeehavens konden worden geweerd, dan was de zenuw van onze handel doorgesneden.
Tegelijk groeiden er in de Zuidelijke Nederlanden plannen in dezelfde geest. Veertig jaren lag nu de handel van Antwerpen stil. De Republiek had de grote rivieren en de zeegaten onder haar controle. ‘De ziel ende 't Wesen van dese Staet was gheleghen in de Negotie ende Navigatie.’ Dat hadden de Spanjaarden ook begrepen. Als de Oostzee voor onze schepen werd gesloten, als de toegang bij Gibraltar werd versperd, zodat ook de Middellandse Zee onbereikbaar werd, als er dan aan de Vlaamse kust een marinebasis werd gevestigd, die de handel van Vlaanderen tot zich trok...... Ja, en dan zou er nog een troef worden uitgespeeld. Er zou een kanaal worden gegraven van Venlo via Gelre naar Rijnberk, waardoor dus de Rijn en de Maas met elkaar werden verbonden. Langs deze kunstmatige weg zou dan de Rijnvaart naar België worden geleid. De overeenkomst is groot met plannen uit 1918. ‘Dit kanaal’, schreef een ambtenaar bij de Brusselse nuntiatuur naar Rome, ‘zal stilzwijgend zonder geweld van wapenen een wreder oorlog tegen de Hollanders voeren en hun meer kwaad doen dan vele gewapende legers in het open veld.’ Het kanaal zou door twaalf forten worden beschermd en zo meteen een strategische linie vormen. Meteen wilde men trachten, ook een verbinding tussen Maastricht en de Demer tot stand te brengen, zodat Antwerpen een scheepvaartverbinding zou hebben met de Rijn. In
| |
| |
de herfst van het jaar 1626 werkten er 8000 man aan de Fossa Eugeniana, het Rijn-Maaskanaal, genoemd naar de landvoogdes Isabella Clara Eugenia. De forten werden voor een deel voltooid, al werd het werk door aanvallen van Staatse troepen meer dan eens opgehouden. Twee jaar later werd het werk gestaakt. Geldgebrek was er de voornaamste oorzaak van, maar ook de toenemende offensieve kracht der Nederlanden. Het was nu duidelijk geworden, dat de Republiek voor haar economische strategie niet alleen de Schelde, maar ook de Maas moest beheersen.
| |
Krachten verzamelen.
Toen zo in 1626 duidelijk werd, tot welk een actie Habsburg in Duitsland zowel als in het Zuiden in staat was, besefte men ook in ons land, dat er beter moest worden aangepakt. De noordelijke gewesten hadden een tijdlang gemeend, dat het gevaar geweken
| |
| |
was en brachten dus hun aandeel in de krijgslasten te laat en met tegenzin op. Nu was Tilly niet ver meer van de Oostelijke grenzen. Dus kon men zich niet meer permitteren, wat nog kort geleden in Leeuwarden was gebeurd, dat het garnizoen door de burgerij werd ontwapend, omdat Friesland zich zijn bijdrage in de kosten van de oorlogvoering niet wilde laten afdreigen. Nu werd er met meer eensgezindheid aangepakt.
| |
Grol.
En de veldtocht van 1627 was met die nieuwe inspanning in overeenstemming, ook wat het resultaat betreft. Ditmaal gold het Grol, d.i. Groenlo, de vesting in de Achterhoek, vanwaar de Spanjaarden heel het omringende land brandschatten. Het was een sterke vesting, gedekt door het moerassige stroomgebied van de Slingerbeek. Hier toonde Frederik Hendrik voor het eerst zijn belegeringskunst in haar veelzijdigheid. Hendrik van den Bergh deed alle moeite om de stad te ontzetten en de belegeraars moesten zich verweren tegen de vijand binnen en buiten hun schansen. Maar alle moeite was vergeefs. Toen de vesting stormrijp was, besloot de vijand te capituleren. Hij bereikte daardoor, dat hij met zijn bagage mocht uittrekken en wat in jarenlange plundertochten was bijeengesleept, werd nu op tweehonderd wagens door de Spanjaarden weggevoerd. De landzaat had het nakijken.
Maar Vondel riep hem toe:
Keer Melckerbuur, ay keer, Prins Frederick heeft de bossen,
Gy sult 't geroofde lam meer van geen stroopers lossen;
De Spanjaerd is geen wolf die sonder tanden byt;
Prins Hendrick temt syn aerd, en maeckt hem kiezen quyt.
Ghy sult bedruckt niet sien voortstuwen uwe koeyen,
Die van 't gewoone voêr versteken, deerlijck loeyen;
Geen Dulcken sal U meer afpersen barrentol.
Keer Melckerbuur, ay keer, Prins Frederick heeft Grol......
Het jaar 1627 gaf een krijgskundige operette te zien in Zeeland. Spinola trachtte nl. naar Zuid-Beveland over te steken en kwam inderdaad bij Krabbendijke aan wal. De aanval op Goes werd evenwel niet doorgezet. Er waren te veel vaandels op de dijk en dat wees op een sterke bezetting. Het waren evenwel dorps- of rederijkersvlaggen van boeren, die van de kermis te Goes naar huis keerden.
| |
| |
| |
Het tij keert.
‘General des Baltischen und Ozeanischen Meeres’, zo luidde de officiële titel, waarmee de keizer in deze tijd Wallenstein vereerde. De titel was een program. De Dertigjarige Oorlog was nu tien jaar lang een aaneenschakeling van successen geweest voor de keizer en de Rooms-Katholieken. Denemarken stond op het punt, uitgeschakeld te worden. De sterke legers van Wallenstein stonden aan de noordgrenzen van het rijk. En de bekroning van deze successen moest zijn de verwerving van de oppermacht ter zee. Want zonder een oppermachtige marine vormt men nooit een sterk imperium. Maar vloten ontstaan niet plotseling op keizerlijk bevel. Zou Wallenstein werkelijk in korte tijd een vloot van betenis in zee brengen, dan moest hij de medewerking hebben van de Hanzesteden. Dáár waren schepen; dáár waren ervaren zeelieden. Maar de Hanzesteden weigerden elke medewerking. Zwaarder dan de voordelen, die een sterk gesloten rijk hun allicht zou kunnen bieden, woog hun de zaak van hun Protestants geloof. De vloot van Wallenstein heeft alleen op papier bestaan. De krachtproef werd geleverd in het beleg van Straalsund. De stad had geweigerd, keizerlijk garnizoen binnen te laten. Maar Wallenstein wilde de stad hebben, al ‘zou zij ook met kettingen aan de hemel bevestigd zijn’. Hij kreeg haar niet. Want Straalsund wist de weg naar de zee open te houden. Wat hier gezien werd, was, op kleiner schaal, een herhaling van de Hollandse vrijheidsstrijd in de jaren 1572-1576: een overmachtige vijand stootte het hoofd, omdat hij de zeeweg niet kon afsnijden. De Hanzesteden hielpen Straalsund met schepen, Zweden en Denemarken werkten mee; Wallenstein moest het beleg opbreken. Het tij begon te keren.
Terwijl zo in Duitsland tenslotte het ontbreken van een marine de keizer de voltooiing van zijn successen belette, ondervond Spanje evenzeer de harde gevolgen van zijn machteloosheid ter zee. Een vloot van 31 schepen onder Piet Heyn, uitgezonden door de West-Indische Compagnie, maakte zich zonder strijd meester van de Spaanse Zilvervloot en bracht een buit van 12 millioen gulden in het land. De aandeelhouders kregen een extra dividend van 50 %; het krediet van de staat werd versterkt. Spanje geraakte ‘in een groote kortheydt van finantie’. Frederik Hendrik maakte zich gereed voor een grootse onderneming.
| |
[pagina t.o. 88]
[p. t.o. 88] | |
35. Het beleg van Grol in 1627. Naar een tekening van Cornelis Dankertsz. de Rij, uitgegeven door Claes Iansz. Visscher. TOELICHTING BIJ HET KAARTJE VAN HET BELEG VAN GROL
In de rechter-bovenhoek staat:
Perfekte afteykeninghe van de gelegentheyt ende belegeringe der starcke Stadt Groll door Sijn Exelentie Frederick Hendrick bij der gratien Godts Prince van Orangien Grave van Nassou etc. Begonnen den 19en Julij 't jaer 1627 ende verovert den 19en Augustij des selfden jaers. Aldus met Passen afgetreden ende geteykent door Meester Cornelis Danckersz. de Rij, Landmeter der Stadt Amsterdam.
Op de Eyberger Heyde (rechts) staat een windroos getekend, die aanwijst, waar het Noorden op de kaart is. In het midden de vesting Grol, rechts gedekt door de beek de Slinck. In een gordel daaromheen de onderling verbonden schansen van het leger van Frederik Hendrik. Links onder het kwartier van de Stadhouder, aan de buitenkant gedekt door de Engelse schans.
Rechts onder het kwartier van Ernst Casimir, dat juist van de buitenkant wordt aangevallen door Spaanse troepen, die tot ontzet komen opdagen, onder bevel van graaf Hendrik van den Bergh.
Boven de vesting, in de schanslinie (dus geheel boven op het kaartje), de kwartieren van Willem van Nassau, van Prinsen en van Varick.
Vanuit het kwartier van Frederik Hendrik loopt een weg naar de stad. Halverwege het kwartier en de stad is een batterij opgeworpen. Links en rechts daarvan zijn ‘aproches’, loopgraven naar de stad.
Uit het kwartier van Ernst Casimir is eveneens een aproche naar de stad.
Links beneden (onder het wapen van Grol) is een tekening, die de vestingwerken van de stad weergeeft: rechts de hoge wal, daarvoor de fausebrey, daarvoor de diepe stadsgracht, dan de bedekte weg en de conterscherp.
In de rechter-benedenhoek zijn tekeningen van de wallen, grachten en linies van de belegeraars.
| |
| |
| |
Naar Den Bosch.
De winter had hem wech geschickt,
De somer was schier wtgehickt,
Het was de mey, de coele mey,
Wanneer de beestgens inde wey
Gaen grasen, en de nachtegael
Bequelet weer haer oude quael.
Hoe ruyckt het soete jonge cruyt!
De hemel giet zijn schatten uyt,
De aerd' in kinderbedde leyt,
En lacht in haren arrebeyt.
Sy brenget vrolijck aenden dach,
Wat in haer lang' verholen lach.
En terwijl de aarde in de meimaand haar geheimen ontsluierde, kwam de wereld ook te zien, wat in Prins Frederik Hendrik lang verholen lag.
De Prince geeft hem na den Bos,
Om daer een twijch te maken los
Van ongeraeckten lauwerier,
Die eeuwich hem het hooft vercier......
In het laatst van april 1629 lag de Prins met zijn leger bij Schenkenschans tussen Nijmegen en Emmerik. Zijn ruiters maakten verkenningen in de richting van Wezel en van Lingen en zorgden daardoor, dat vriend en vijand in het onzekere bleven omtrent zijn eigenlijke plannen. Toen kwam het grote leger in beweging en trok naar de Mookerheide. De dag daarop trok het in de vroege ochtend bij Grave Brabant binnen. Reeds rukten 40 vanen ruiterij langs de zandige landwegen zo snel mogelijk vooruit en des avonds waren alle toegangswegen naar Den Bosch afgezet. Dus tòch......
De commandant van Den Bosch, Anthonie Schetz, baron van Grobbendonck, had het niet verwacht. Hij kende de sterkte van de vesting - hij was er vijftig jaar commandant - en het moest wel onmogelijk zijn een stad, die zo door moerassen en forten was gedekt, te naderen. Het duurde niet lang, of in Brussel feliciteerde men elkaar met zulk een roekeloosheid van de tegenstander. Er werd gewed, vijf tegen één, dat de Prins binnen het lopende jaar dood of krijgsgevangen zou zijn.
Maar de Prins ging zijn gang. De eerste mei betrok het gros van het leger de stellingen: de opperbevelhebber een kamp bij
| |
| |
Vught, Ernst Casimir bij Hintham, graaf Willem van Nassau, een kleinzoon van Jan de Oude, te Orthen, Johan Wolfert van Brederode te Dungen, graaf Johan Albrecht van Solms, een zwager van Frederik Hendrik, te Engelen en de kolonel Willem Pijnssen van der Aa te Deuteren.
Nu begon het graafwerk, in drie étappes. Eerst werden de zes legerplaatsen met wallen en grachten versterkt, een werk, dat binnen vier dagen werd voltooid. Toen werden de kwartieren door een versterkte linie verbonden, ter lengte van vijf uren gaans. En daarna werd er een tweede versterkte linie aangelegd, die de belegeraars tegen aanvallen van buiten dekte, en een lengte had van 11 uren gaans. Boeren van de Veluwe en uit de Betuwe waren daartoe opgeroepen en ook Holland leverde honderden schansgravers. Binnen een maand was alles voltooid. En tegelijk verdween het moeras rondom de belegerde stad. De twee Brabantse riviertjes, de Dommel en de Aa, die zich in Den Bosch verenigden, werden op de plaats, waar zij de buitenste linie sneden, afgedamd. Het water stroomde nu door grachten buiten die linie en deed daar grote gebieden overstromen. Tegelijk was Leeghwater, de Hollandse duizendkunstenaar, op uitnodiging van de Prins verschenen en hij bouwde de watermolens, die het land om de stad draineerden. Het water om Den Bosch verdween, en de loopgraven volgden het wijkende water. Toen de buitenste linie was voltooid, waren tegelijk de loopgraven tot de versterkingen genaderd en begonnen de specialisten de tunnel te graven, waardoor men de wallen zou ondermijnen. De elfde juni waren de buitenwerken van fort Isabella bereikt en graaf Ernst van Nassau, ‘het meeste water nu quit sijnde, avancirt seer nair d' stadt, oock soo dat men uyt onse uyterste wercken met een steen in d' stadtsgrachte aldair sol connen werpen......’
Het begon ernst te worden.
| |
Ontzet?
In Brussel begreep de regering het ook. In het laatst van mei werd door de belegeraars een brief onderschept, waarin de Brusselse regering Grobbendonck bemoedigde en hem verzekerde, dat Spinola terug zou komen. De bekwame veldheer was door de Spaanse regering uit Brussel weggepromoveerd, omdat hij meer op het belang van de Nederlanden dan dat van Spanje lette. Hij is niet teruggekomen, maar enkele maanden later te Milaan gestorven. De
| |
| |
poging tot ontzet zou nu worden geleid door graaf Hendrik van den Bergh. In het laatst van juni legerde hij zich in Noord-Brabant, eerst in Sprang, later in Haren. Hij moest het proberen. Maar het was een hopeloze onderneming. Slechts smalle dijken voerden door het water naar de stellingen van de belegeraars, en toen hij langs zulk een weg probeerde door te dringen, werd hij zonder moeite afgeslagen. Elders werd het voetvolk door de eigen ruiterij van achteren aangejaagd tot de aanval en ‘tot den hals toe in 't water gedrongen’, maar zij hebben moeten retireren, ‘achterlatende veele, die verdroncken waren ende dootgeslagen’. De 17de juli kreeg Frederik Hendrik een onderschepte brief in handen, waarin Hendrik van den Bergh aan Grobbendonck ‘schriivt, dat hi vermits onse ongelooflicke werken d' stadt niet en coste ontsetten met het volck, dat hi by sich hadde; dat hi dairom optrock nair Wesel om sich met d' Keysersche t'voeghen......’.
| |
Naar het hart van het land.
Van den Bergh en de keizerlijke veldheer Montecuculi gingen nu de indirecte methode toepassen. De keizer had de koning van Denemarken murw gekregen en had dus nu troepen beschikbaar om Spanje te helpen. De Dertigjàrige en de Tachtigjarige Oorlog grijpen duidelijk in elkaar. De Spaanse en keizerlijke troepen zouden proberen, door te stoten naar het hart van het land. Dan zou Frederik Hendrik met zijn legers moeten komen, om Holland te dekken en alle moeite om Den Bosch zou dan vruchteloos blijken. En het scheen de vijand mee te lopen. In de nacht van 22 op 23 juli wist hij de IJselovergang bij Westervoort te forceren en kort daarop slaagde hij er in, bij Brummen een versterkt kamp aan te leggen aan beide zijden van de rivier. Daarmee was de oostelijke verdedigingslinie van de Republiek ingedrukt. Wel was er nog aan een tweede en derde linie gedacht, de Grebbelinie en de Hollandse waterlinie, maar het was bij plannen gebleven. De vijand trok de Veluwe over, waar uit de aard der zaak weinig voor hom te halen viel. Hij moest naar het Westen.
In Utrecht dreigde een paniek. Maar Frederik Hendrik bleef voor Den Bosch en de Staten-Generaal namen krachtige maatregelen. Zij verplaatsten hun zetel naar Utrecht om de bevolking te tonen, dat zij vol goede moed waren. ‘Nu of nooit’ stond in de vanen van de vijand. En het snelle succes met Amersfoort beloofde dat het nu zou zijn. De stad gaf zich na een beleg van één dag
| |
| |
over. De ontsteltenis in Utrecht was groot. ‘En speelden de Pausgezinden daar dapper onder om de gemeente kleinmoedigh te maken.’ Men sprak van verraad. Twee kapiteins van de bezetting hadden geweigerd, het verdrag van capitulatie te tekenen. Frederik Hendrik schreef, dat over de andere kapiteins een exempel gestatueerd moest worden. Zouden, zo vroeg men zich af, de leden der stadsregering, die zo vlug waren met de capitulatie, dat niet gedaan hebben, omdat zij Remonstranten waren? De heren werden gearresteerd en gestraft, sommigen met levenslange verbanning. Ze berustten niet in hun vonnis en werden later ook gerehabiliteerd. Zij waren bij de Prins geweest om te klagen, dat hun stad niet voldoende versterkt was. Maar de Prins wilde geen versterkingen zenden, het beleg van Den Bosch ging voor. Maar, zo vroegen de heren, wat moesten zij dan doen, als de vijand voor de stad kwam? ‘Indien ik spreken soude op zijn soldaats,’ zo luidde het merkwaardige antwoord, ‘of waart gij soldaaten, ik soude seggen, vegt dat gij berst, maar nu sijt gij burgers.’ De heren hadden daaruit begrepen, dat zij tot een schikking moesten zien te komen.
| |
Wezel.
Een ogenblik had Hendrik van den Bergh gehoopt, dat de vlotte overgave van Amersfoort de voorbode was van groter successen. Maar Amsterdam spande alle krachten in, om het land in staat van verdediging te brengen. Langs de Vaartse Rijn en de Vecht werden de bruggen vernield en de sluizen geopend, het begin van een waterlinie; Hattem weerde zich dapper..... Toen kwam het bericht, dat Wezel bij verrassing was ingenomen.
Plan en uitvoering waren van de vroegere commandant van Emmerik, de kolonel Otto, baron van Gent en Dieden. Toen hij nog in Emmerik was, had hij reeds plannen ontworpen om Wezel te vermeesteren, maar Frederik Hendrik wilde er toen niet aan. Als commandant van een Utrechts regiment maakte hij het beleg van Den Bosch mee. Toen kreeg hij bezoek van burgers uit Wezel, woonachtig te Emmerik, die, voornamelijk om der religie wil, het betreurden, dat hun stad nog altijd in Spaanse handen was. Zij vertelden Van Gent, dat er aan een der bastions herstelwerkzaamheden plaatshadden, zodat het gemakkelijk was, de stad op dat punt te beklimmen. Nu was Frederik Hendrik er vóór. In een nachtelijke mars vanuit Schenkenschans werd Wezel, hoewel later
| |
| |
dan verwacht was, bereikt. Tegen de morgen beklommen onze soldaten het bastion, terwijl een andere afdeling zich van een der poorten meester trachtte te maken. Binnen een uur was de zaak beslist en ontmoetten de verschillende detachementen elkaar op de markt. Een grote buit viel in onze handen, waaronder de goederen van de keizerlijke en Spaanse officieren, die nog op de Veluwe huishielden. De ravitaillering van de vijand liep ernstig gevaar, het seizoen was ver gevorderd.
De val van Wezel sprak duidelijker taal dan de capitulatie van Amersfoort. Overal in het land werd gedankt voor deze ‘wonderlijke verlossing’. De Spanjaarden lieten de onfortuinlijke commandant, die Wezel had verspeeld, op het kasteel te Antwerpen onthoofden. Op 13 augustus had Amersfoort gecapituleerd, 19 augustus was Wezel verrast, en de 13de oktober verlieten de Iaatste vijanden Gelre.
| |
Den Bosch capituleert.
Intussen was het lot van Den Bosch beslist. Het fort Isabella was veroverd, toen het fort St.-Anthony, dichter bij de Vughter poort. Al maar gravende werd de poort genaderd. De tiende september waren er mijnen aangelegd onder de halve maan, die de poort dekte en onder de stadswal. Toen liet Frederik Hendrik zeggen, dat naar zijn mening de bezetting van Den Bosch haar plicht had gedaan, en dat hij als een ‘debonnaire Prince en couragueus veldheer’ tot billijke condities was genegen. Een salvo was het antwoord. Zijne Exc. heeft daarop de mijn, die onder de halve maan was, ‘doen spelen’ en onmiddellijk daarop werd deze stelling stormenderhand genomen. De volgende nacht dreunden de huizen in de stad, toen een mijn onder de wal in de lucht vloog. Er was een grote bres geslagen en alles stond gereed voor de laatste, beslissende storm. Toen vroeg de vijand om zekerheid voor de geestelijkheid en de burgerij, en beloofde, dat als die gegeven werd, zij officieren zouden zenden voor de capitulatie. En zo geschiedde het. De stad gaf zich over, het garnizoen trok uit met krijgsmanseer, de geestelijkheid verliet de stad en in de St.-Jan klonken de psalmen van Datheen. Maar de stad bleef Rooms. De Contra-Reformatie had er voorgoed wortel geschoten en de hoofdstad van Noord-Brabant met de Meierij werden niet meer voor de Reformatie gewonnen, ook al kwam de strijdbare en geleerde Voetius uit Heusden naar Den Bosch. Hij ergerde er zich aan, dat de geest
| |
| |
van tolerantie ook in Den Bosch zo begon te heersen, dat Roomsen en niet-Roomsen er lid werden van een zelfde broederschap en samen een solemnele maaltijd hielden.
Frederik Hendrik werd van alle kanten gehuldigd, ook in gedichten en zinneprenten. Maar het mooiste gedicht in verband met het beleg is van Hooft, nl. zijn Klaghte der Prinsesse van Oranjen, over 't oorloogh voor 's-Hartogenbosch, een gedicht van de echtelijke liefde, van sterk verlangen en eindigend in een toon van vorstelijke fierheid.
| |
De sneeuwkoning.
In 1630 viel er in ons land op militair gebied niets van betekenis voor. Men moest eerst weer op adem komen na de inspanning van het vorige jaar. Het is nóg irriterend, te lezen van de eindeloze moeite, die het kostte, om de gelden voor het voortzetten van de oorlog binnen te krijgen. Altijd waren de gewesten met hun bijdragen ten achter en soms krijgt men de indruk, dat zij chicaneren. Maar wie verwonderd gaat vragen, hoe het komt, dat bij zulk een misère, het uiteindelijk nog weer goed kwam, die moet niet vergeten, dat het in andere landen vaak geen haar beter was.
Het best georganiseerd was het leger in Zweden. En daar maakte Gustaaf Adolf zich nu op, om zich met volle kracht te wijden aan de Duitse zaken. Dat betekent een keerpunt in de Dertigjarige Oorlog. Franse diplomatie had een zesjarige wapenstilstand tussen Polen en Zweden weten te bewerken. Terwijl de keizer op aandrang van de Duitse vorsten aan Wallenstein zijn congé had gegeven, aan de man, die de Oostzee wilde beheersen om Habsburg de eindoverwinning te verzekeren, kwam Gustaaf Adolf met zijn nationale leger in Duitsland om het Protestantisme te beschermen en tegelijk de beheersing van de Oostzee te verwerven. De Oostenrijkse Habsburgers en de Spaanse hebben in deze jaren één program en werken daardoor ten nauwste samen. Zij willen de overwinning van de Contra-Reformatie in Europa. Daardoor worden de Dertigjarige en de Tachtigjarige Oorlog één strijd tegen Habsburg, en het optreden van de ‘sneeuwkoning’, zoals men hem in Wenen spottend noemde, betekent het begin van de volkomen nederlaag van Habsburg.
Het was een nationaal leger, waarmee Gustaaf Adolf zijn inval deed; een zeldzaam geval in die tijd van huurlegers. Zweden met inbegrip van Finland en Estland telde toen een millioen inwoners,
| |
| |
maar de koning was een geniaal aanvoerder, de edelen dienden als officieren en de boeren waren getraind tot goede soldaten. De koning had de lessen van Willem Lodewijk en Maurits ter harte genomen. Hij hield niet van logge, gesloten blokken van soldaten, maar van vlugge en snelle formaties. Lodewijk de Geer, de Hollandse kanonnenkoning van die tijd, verschafte de koning de lichte artillerie, die bij zulk een oorlogvoering paste. Zó sterk was de Nederlandse invloed in Scandinavië, dat niet alleen de Zweedse kooplieden, maar ook de koning zelf zich in het internationaal verkeer dikwijls van het Hollands bediende.
| |
Het Spaanse België.
Intussen bleek al duidelijker, dat de krachtsinspanning van Habsburg in deze jaren consequenties meebracht voor de Zuidelijke Nederlanden. Zoals Philips II de Nederlanden had beschouwd en behandeld als een vooruitgeschoven Spaans bolwerk, zo werd in de jaren omstreeks 1630, toen de Dertigjarige Oorlog zijn hoogtepunt bereikte, Brussel weer een Spaans bijkantoor. De Belgen werden achteruitgezet en Spaanse bevelhebbers en ambtenaren deelden de lakens uit. Het gaf aanleiding tot veel ontstemming, maar het gros der bevolking bleef innerlijk trouw aan het Habsburgse huis. Want het vereenzelvigde de zaak van dit huis met die van het Rooms-Katholicisme. Men kan niet zeggen, dat er in die jaren in de Zuidelijke Nederlanden een sterk nationaal gevoel leefde. Daarvoor waren de stemmingen te negatief. Ze vertolkten afkeer van de Geuzen, die de beelden in de kerken braken. Zij zagen in de Noordnederlanders allereerst de vijanden van hun geloof. Hun populaire dichter Adriaen Poirters, de Jezuïetenpater, die zo zacht en vriendelijk is tegen de gemoedelijke vrome zielen, voor wie hij doorgaans schrijft, waarschuwt altijd weer tegen de ketterij en is meermalen een ketterverguizer.
In het Noorden is men het in deze tijd nog niet vergeten, dat de zuidelijke gewesten eens mee onder Willem van Oranje zich hadden verzet tegen Spanje. Zij wilden ‘het ganse Nederland’ wel gaarne weer verenigen. Maar dan zo, dat dit meteen betekende een overwinning van de ware Christelijke religie. Toen Frederik Hendrik er in 1629 over scheen te denken, Den Bosch bij de capitulatie vrijheid van godsdienst toe te staan, kwam hem een deputatie van de synode van Zuid-Holland daarover vermanen onder leiding van Voetius, met deze woorden: ‘dat de Christelycke
| |
| |
overheyt in de oorloghe, die ze voert pro aris et focis (dat is voor de religie ende den staet) niet soo seer te letten heeft op de conquesten van landen ende steden als wel op de uytbreydinge van des Heeren woord ende de voortplantinge van Zijne kerke.’
Zowel in het Noorden als in het Zuiden waren er ook, die er anders over dachten; die de politiek stelden boven de religie en er veel voor voelden, om Noord en Zuid te verenigen op de basis van een soort godsdienstvrede. Zowel Frederik Hendrik als zijn neef Hendrik van den Bergh dachten er zo over. Het zou zeer de vraag zijn, of zij hun denkbeelden konden verwezenlijken. Zowel in het Noorden als in het Zuiden was de oppositie tegen zulk een tolerantie te sterk en bovendien had in het Zuiden de bevolking over deze zaken niets te beslissen, als het er op aankwam. De Spanjaarden alleen beslisten.
| |
De slag op het Slaak.
In 1631 besloot Brussel zelfs tot een krachtig initiatief, om het verlies van Den Bosch te compenseren. Frederik Hendrik was eerst met een groot leger naar Vlaanderen getrokken, om te proberen, of het roofnest Duinkerken niet genomen kon worden. Hetzelfde doel dus als de veldtocht van 1600, die uitliep op de slag bij Nieuwpoort. Maar ditmaal kwam het niet tot een slag. Want toen de Spanjaarden een sterk leger op de been brachten en voortzetting van de onderneming dus zou moeten leiden tot een slag in het open veld, besloot Frederik Hendrik, dat risico niet te nemen, en trok hij zich naar Zeeland terug.
Toen achtte men in Brussel de tijd rijp voor het plan van de Capucijner monnik Philippe de Bruxelles, die aanried, om een vaste basis te scheppen in het gebied der Zuidhollandse stromen. De vijand nestelde zich daartoe eerst in een polder ten Zuiden van de Wester-Schelde, die later door het water werd verzwolgen (het verdronken land van Saaftinge). Maar zijn hoofdmacht trok hij samen bij Roosendaal.
Frederik Hendrik posteerde zich bij Halsteren. Toen voer een vloot van 53 grote schepen uit Antwerpen, van een zwerm sloepen en ponten vergezeld en nam een sterke troepenmacht aan boord. De landvoogdes was zelf bij de inscheping tegenwoordig, want er zouden, zo meende men, beslissende dingen gebeuren. De Spaanse commandant beroemde er zich op, dat hij nu voor zijn koning in zes weken groter succes zou behalen dan Spinola in al de jaren, dat
| |
| |
36. ‘Verovering vande Silver-Vloot inde Bay Matanca. Anno 1628.’ (Atlas van Stolk.)
| |
| |
37. Frederik Hendrik en Amalia van Solms. Schilderij van Gerard van Honthorst (Mauritshuis, Den Haag).
| |
| |
38. Ernst Casimir van Nassau, naar een schilderij dat zich in het Fries Museum te Leeuwarden bevindt.
39. Graaf Hendrik van den Bergh, naar een gravure van A. Vaillant.
| |
[pagina *24-*25]
[p. *24-*25] | |
40. De belegering van 's-Hertogenbosch in 1629, naar een schilderij van Pauwels van Hilligaert (Rijksmuseum).
| |
| |
41. Het beleg van Schenkenschans, naar een schilderij van G. van Santen (Rijksmuseum).
| |
| |
42. De verrassing van Wezel in 1629. Naar een gravure van Claes Jansz, Visscher.
| |
| |
43. De slag op het Slaak, naar een gravure uit de Atlas van Stolk.
| |
| |
hij tegenover Maurits en Frederik Hendrik stond. Commandant van de vloot werd Jan van Nassau, een kleinzoon van Jan de Oude, die evenals de Van den Berghen in Spaanse dienst was overgegaan. Hij had, nadat hij in 1629 op de Veluwe had huisgehouden, een slechte naam in het Noorden. De Spaanse scheepsmacht baande zich een weg naar de Oosterschelde, maar toen men vandaar verder wilde opdringen, kwam het in het Slaak tot een treffen met de Staatse schepen, die gecommandeerd werden door de vice-admiraal Hollaer. Het Slaak was toen een breed water tussen St.- Filipsland en de Brabantse kust. Het is een merkwaardige slag geweest, die op een septemberavond begon en een groot deel van de nacht bij helder maanlicht voortduurde. De Spaanse schepen werden een voor een in de grond geboord of genomen. Er was geen ontkomen aan. Geen enkel schip kwam terug; 4000 man werden gevangengenomen; de rest was gesneuveld of verdronken. De buit was geweldig. Maar graaf Jan was met een sloep geland in de buurt van Klundert en wist het kamp van de opperbevelhebber bij Roosendaal te bereiken.
Een stroom van gelegenheidsgedichten kwam los over deze overwinning. De vijand was mosselen gaan eten, maar ze waren te zout geweest. De predikant-dichter Revius laat in zijn gedicht een postiljon optreden, die is uitgezonden, om graaf Jan te zoeken. Zijn gedicht vertolkt niet alleen de stemming van opluchting en vreugde na dit succes, maar ook de opvattingen der Calvinisten over de oorlog met Spanje. Overal vraagt de postiljon, of men ook iets van graaf Jan heeft vernomen.
Is hy wech, 't is om te claghen!
Wie sal dan de boeren plagen?
Dwinghen na de mis te gaen?
Is hy wech, wat duysent schanden!
Wie sal dan de velu branden?
Den verloren Graef Iohan?
Mensch-visscher die te Romen
Comt eens hier en spant u net
Of ghy hem daerin bezett'.
Hier zijn overal te soecken
Visschen met fluwele broecken.
| |
| |
Den verloren Graef Iohan?
Hoort Philips en Ferdinande
Sent niet meer in desen Lande
Of u naeckt meer ongheluck.
Godt is met de Nederlanden
Godt brengt Oostenrijck tot schanden.
Den verloren Graef Iohan?
Deze slag in het Slaak viel juist in de tijd, dat Gustaaf Adolf in Duitsland alles voor zich uitdreef. Geen wonder, dat men in Brussel ongerust werd. Als het zó slecht ging met Habsburg, dan was het zaak zich van dat huis te distantiëren. Verschillende grote heren zochten daartoe contact met het buitenland; zij wisten bij voorbaat, dat het gros der bevolking niet tot zelfbevrijding bereid zou zijn. Sommigen van hen zochten contact met Frankrijk, maar zonder veel succes. De Fransen wilden wel komen helpen, als de Belgen eerst begonnen en die wilden niet eerder beginnen, of de Fransen moesten eerst komen. Meer succes hadden de heren, die zich met Den Haag in verbinding stelden. Zij wensten, dat Frederik Hendrik zou oprukken langs de Maas, om dan in Zuidelijk Brabant te vallen. Hendrik van den Bergh, die aan de Maas een commando had, zou zoveel mogelijk meewerken. Lukten de plannen, dan zouden de Waalse gewesten bij Frankrijk komen en de Vlaamse bij de geünieerde provinciën. Het plan viel in Den Haag in goede aarde en Frederik Hendrik was bereid, zich naar de Maas te richten. Maar er was één grote moeilijkheid. In het Noorden was de openbare exercitie van de Paapse religie verboden. Wilden de Staten-Generaal hun macht gebruiken om ook in het Zuiden de ‘ware Gereformeerde religie’ officieel als de godsdienst van de staat te proclameren met onderdrukking of hoogstens dulding van de Roomse, dan zou het Zuiden nooit willen meewerken.
Toen hebben de Staten-Generaal zich verklaard vóór de vrijheid van godsdienst, in de lijn van de politiek, die Willem van Oranje had gevolgd in de jaren, toen hij Noord en Zuid trachtte bijeen te houden. Zij wekten de zuidelijke provinciën op, om zich te onttrekken aan ‘het bezwaarlijk ende ondraaglijk jok der Spanjaarden’ en om zich ‘met deze geünieerde provinciën vrijwillig te voegen’. Werd aan deze oproep gehoor gegeven, dan zouden de
| |
| |
Staten-Generaal de zuidelijke gewesten ‘conserveeren ende mainteneeren by haar privilegiën, vryheden ende rechten, alsook by de publieke exercitie van de roomsch-katholieke religie, willende ende desidereerende met dezelvige te leven, handelen ende wandelen als goede vrienden, naburen ende bondgenoten’.
| |
Tocht langs de Maas.
De 30ste mei 1632 rukte Frederik Hendrik langs beide oevers van de Maas naar het Zuiden. Venlo gaf zich zonder strijd over. Het was de hoofdstad van het Overkwartier van Gelre, waarvan Hendrik van den Bergh gouverneur was. Hij koos openlijk de zijde van de opstand en wierf troepen, om mee te helpen tegen de Spaanse ‘egels’. De capitulatie-voorwaarden van Venlo waren een program: Vrije uitoefening van de Rooms-Katholieke godsdienst, terwijl één kerk voor de Gereformeerden zou worden ingeruimd. Het was als het ware een aanbod aan het gehele Zuiden.
Na Venlo volgde Roermond. Toen Ernst Casimir met de voorhoede de stad insloot, werd hij door een musketkogel dodelijk in het hoofd getroffen. De stad gaf zich de volgende dag over.
| |
Forse figuren.
Ernst Casimir was een jongere broer van Willem Lodewijk en onder diens leiding gevormd. In 1607 werd hij luitenant-gouverneur van Gelderland, in 1620 stadhouder van Friesland, in 1625 eveneens van Groningen en Drente. Hij werkte nauw met Frederik Hendrik samen, maar was een tegenstander van diens tolerante politiek, ook wat betreft de Remonstranten. In het Noorden wist hij de positie van de Contra-Remonstranten te handhaven en te versterken. De Calvinistische predikanten hadden veel met hem op en de strijdbare Revius dichtte bij zijn dood een klaagzang:
Ah! wildy van ons gaen? o Vader? Vader, Vader!
O wagen Israels en sijne ruytery!
Ick weet dat daer om hooch u erfenisse sy.
Ghy vliegt dat schoon paleys al nader en al nader.
Maar siet eerst onsen Prins dien grooten wonderdader
Het edel Gelderlant en Brabant maken vry
Vant Oostenrijcksche jock en wreede slaverny.
Den hemel wacht u doch, al comdyer wat spader.
Hebt oock aen dese eer u aendeel, als ghy plaecht,
| |
| |
En neffens onsen vorst de Spanjaerden verjaecht,
O stoute wapentuyr, o deftigen berader.
Maer neen, ghy achtet al dees aertsche woeling niet,
Dewijle ghy aldaer veel grooter saken siet.
Ah! wildy van ons gaen? o Vader, Vader, Vader!
Ernst Casimir was niet alleen stadhouder over Nederlandse gewesten, maar sedert 1606 ook regerend graaf van Dietz aan de Lahn in Duitsland. Wie daar de steile weg gaat, die naar het slot leidt, vindt aan zijn linkerhand een herinnering aan Sophia Hedwig van Brunswijk-Wolfenbüttel, de weduwe van Ernst Casimir. Een muurschildering aan de straat verbeeldt haar kloeke gestalte en het bijschrift vermeldt, dat zij, toen zij als voogdes voor haar kinderen het bewind voerde over Dietz, de bevolking heeft beschermd tegen de gevaren van de oorlog, zoals een hen haar kiekens beschermt. Zij leeft in de herinnering voort als een krachtige, forse vrouw, die zich in deze moeilijke tijden gedroeg als een man.
Frederik Hendrik had wel graag de opvolger van Ernst Casimir willen zijn, maar in Friesland had hij helemaal geen kans. Daar volgde volgens afspraak Hendrik Casimir I op en Groningen en Drente benoemden hem eveneens. Het leek hun goed, de autoriteit wat te verdelen. Frederik Hendrik moest niet te machtig worden.
| |
Maastricht.
Met Maastricht ging het minder vlot dan met Roermond en Venlo. Het werd een beleg van meer dan twee maanden. Een beleg van ander karakter dan van Den Bosch, maar niet minder moeilijk. Een wijde gordel van versterkingen werd door de belegeraars rondom de stad gelegd aan beide zijden van de Maas. Schipbruggen zorgden voor de communicatie. De lange etappelijn naar Nijmegen was kwetsbaar. Een Spaans leger onder Santa Cruz en een keizerlijk onder Pappenheim kwamen opdagen tot ontzet, maar zij zagen geen kans, de Prins te verdrijven. Zo moest ook deze vesting capituleren. De Staten-Generaal traden in de rechten van de hertog van Brabant. Deze ongewone formulering heeft een bepaalde reden. Maastricht had nl. vanouds twee heren, de hertog van Brabant en de bisschop van Luik. Met de laatste waren wij niet in oorlog en zijn rechten werden dan ook niet verkort. De gouverneur der stad, nu door de Staten aangesteld, moest trouw zweren aan de Staten-Generaal en de bisschop. Er was een Luikse hoofdschout, schepenen, burgemeesteren en raden en een gelijk
| |
| |
aantal zulke Brabantse functionarissen. Tot 1795 bleef Maastricht dus, onder erkenning van de Luikse rechten, behoren tot Staats-Brabant. Oostelijk daarvan lagen de Staatslanden van Overmaze, Valkenburg, Daelhem en 's-Hertogenrade. Deze gebieden werden na 1632 successievelijk bezet. Over de grenzen zijn lange tijd na 1648 kwesties geweest, totdat men in 1661 een oplossing vond. Het resultaat was een wanhopige versnippering. Maar de kwestie van de vrijheid van godsdienst was er grondig door opgelost. Want wie in zijn eigen dorp niet terecht kon in de kerk, waartoe hij behoorde, was in elk geval met een half uurtje wandelen in het gebied van de andere partij.
De Spaanse generaal Santa Cruz beklaagde zich ernstig over de wijze, waarop hij tijdens het beleg van Maastricht was tegengewerkt. Het resultaat was, dat hij te Mechelen werd gevangengezet en zes jaar later onthoofd.
| |
Vredesonderhandelingen.
Toen Maastricht gevallen was, scheen het gevaar voor Brussel groot. Als Frederik Hendrik naar het hart van Brabant oprukte en er tegelijk een volksbeweging werd ontketend, dan zou misschien het Spaanse regime snel bezwijken. Toen deed de landvoogdes Isabella een handige zet. Zij riep, tegen de wil des konings, de Staten-Generaal te Brussel bijeen. Dat moest herinneringen wakker roepen aan vroeger jaren, toen de vertegenwoordigers der gewesten de zaak ook in handen hadden genomen, en alle nationale krachten in Noord en Zuid hadden trachten te bundelen in de strijd tegen het uitheemse geweld. De Pacificatie van Gent was toen het eerste resultaat geweest. En zie, ook thans kwamen de Staten-Generaal onmiddellijk voor de dag met de eis, dat er met Frederik Hendrik en de Staten-Generaal in het Noorden over vrede of een bestand zou worden gesproken. Dat gaf in het Zuiden een zekere ontspanning; het acute gevaar voor Isabella en haar bewind was voorbij.
Veel kans van slagen hadden de onderhandelingen niet. Daarvoor was de toestand te gecompliceerd. In het Noorden was een deel der bevolking tegen elk compromis, waarbij de ontroomsing van het Zuiden onmogelijk werd gemaakt. De Zuiderlingen gingen eigenaardige kronkelwegen. Want zij weifelden tussen deze twee mogelijkheden: óf met Spanje breken en een afzonderlijke, Rooms-Katholieke republiek vormen, óf met het Noorden in één staat- | |
| |
kundig verband opgenomen worden met behoud van de volledige vrijheid van godsdienst. Het eerste werd sterk gepropageerd door de Engelse gezant te Brussel. Een voorspel van wat in 1831 zou gebeuren. Ook toen heeft de Engelse politiek er zich voor ingespannen, een Belgische staat te helpen vormen, die in nauwe relatie met Engeland de invloed van andere, continentale mogendheden zou helpen neutraliseren.
Terwijl de onderhandelingen sleepten, verliep het getij. Gustaaf Adolf sneuvelde bij Lützen. Habsburg greep moed; Frederik Hendrik tastte niet door. Toen hij in het begin van 1633 weer te velde toog, stootte hij niet door naar Brussel, maar keerde zich eerst naar de Rijn en veroverde Rijnberk. In combinatie met de Maasvestingen betekende dit een flinke verbetering van onze strategische positie aan de grote rivieren. Intussen kwam de regering in Brussel er achter, hoe verschillende heren hadden geïntrigeerd en zonder haar medeweten met Frankrijk of de Republiek hadden onderhandeld. Daardoor was de oppositie in Brussel gecompromitteerd en viel het Spanje gemakkelijk, de teugels weer in handen te nemen. De kans op vrede was voorbij.
| |
Verbond met Frankrijk.
Voortzetting van de oorlog, dat was ook de wens van kardinaal Richelieu, de Franse minister, de grote tegenstander van het huis Habsburg. Hij heeft alles gedaan, om te voorkomen, dat de staatslieden der Republiek in 1633 op de Spaanse pogingen ingingen.
Toen bracht het jaar 1634 een grote nederlaag van de Zweden bij Nordlingen. De overwinnaar was aartshertog Ferdinand, de zoon van de Duitse keizer. Een belangrijke bijdrage tot het Habsburgse succes was geleverd door de kardinaal-infant Ferdinand, de Spaanse prins, die na de dood van Isabella met de landvoogdij in de Zuidelijke Nederlanden was belast. Met 15.000 man was hij uit Milaan naar Duitsland gekomen om de keizerlijken bij te staan. Na de slag bij Nordlingen deed hij zijn intocht in Brussel, waar nu alle aarzeling was verdwenen.
Frankrijk en Nederland trokken de conclusie: nauwe samenwerking, om te voorkomen, dat Habsburg opnieuw oppermachtig werd. Zo kwam in het begin van 1635 het of- en defensief verbond tot stand. Frankrijk en Nederland - zo kwam men overeen - zouden samen verden de oorlog voeren, ieder met 30.000 man. De zuidelijke gewesten zouden nog eenmaal de kans krijgen, om mee
| |
| |
te werken aan de bevrijding. Deden ze dat, dan mochten zij een afzonderlijke staat vormen, nadat eerst Frankrijk en Nederland een deel zouden krijgen, waarbij Frankrijk ver naar het Noorden zou opschuiven langs de Vlaamse kust. Maar bleef men in het Zuiden trouw aan Spanje, dan werd het hele gebied verdeeld. Dan werden Antwerpen, Brussel, Gent en Brugge Nederlandse steden. De Staten-Generaal beloofden, dat zij er de Roomse religie onaangetast zouden laten.
Duidelijk demonstreerden deze bepalingen, dat Nederland als grote mogendheid werd erkend. Het staat met Frankrijk op voet van gelijkheid.
Onwillekeurig gingen de gedachten terug naar 1596, toen de Republiek door het beleid van Oldenbarnevelt er voor het eerst in slaagde, een verbond met Frankrijk te sluiten. Dat verbond betekende een eerste erkenning als onafhankelijke staat. Maar aan de herinnering was een onaangename bijsmaak. Twee jaar na het sluiten van dat verbond had Frankrijk te Vervins vrede gesloten met Spanje. Alle moeite, om Hendrik IV daarvan terug te houden, was vergeefs geweest. Dat zou nu niet weer gebeuren. Uitdrukkelijk stond in het verdrag, dat de beide verdragsluitende partijen alleen gezamenlijk vrede zouden sluiten. De ironie van de geschiedenis werd het, dat in 1648 de Republiek, ondanks protesten van Frankrijk, deze bepaling schond en afzonderlijk vrede sloot, terwijl Frankrijk nog elf jaar bleef doorvechten.......
Jarenlang had Willem van Oranje al zijn krachten ingespannen om met Frankrijk samen de kracht van Habsburg te breken en zó te komen tot bevrijding van al de Nederlanden. Nu was die samenwerking er. Maar in het Zuiden wenste men de bevrijding niet meer, die Willem van Oranje had bedoeld. Zijn idealen vonden er nauwelijks een echo meer. |
|