baar in de schemering, eenzaam, afgezonderd tusschen de andere zieken.
In de dichte stilte van den nacht klonk het zacht gereutel, eentonig, zagend en snel.
Langzaam schoof het maanlicht voort langs den grond. En traag optrekkend van den vloer, gluipte het vlekkend tegen het bed.
Wijl 't onmerkbaar voortkroop over de dekens, bescheen het stil 't kussen met een scherp, blauwachtig licht, helder afplekkend tegen het donker geworden ondereinde van het bed, dat vaag wegschemerde in de zwarte zaal.
En midden in den blauw-witten glans, kwam een tanige, schonkige kop uit, diep geschaduwd onder de oogen, rond en kaal van hoofd, met glimpend licht op de uitstekende punten, misvormd en spokig. Schokkend door de korte ademhaling, bewoog het hoofd, vermoeiend en pijnlijk, rusteloos hijgend naar lucht.
Sluipend kroop het licht voort naar boven. En terwijl de helft van den kop donker verdween, glansden alleen nog het ronde, gladde hoofd en de twee oogen, die wijd