| |
| |
| |
Gasthuisschetsen.
| |
| |
Een zang.
Aan mijne Zuster.
Toen de studenten, die 't college in psychiatrie volgden, binnen kwamen, stond de professor geleund tegen den post van de deur die toegang gaf tot de vrouwen-afdeeling. De deur stond open en 't stille gedruisch van de vrouwenzaal gleed zachtjes den donkeren college-kamer binnen, waar 't verdween in de schemering.
Door hooge vensters zonder gordijnen, viel een glanzende, gele zon van een Oktober-middag naar binnen, groote plekken licht teekenend op den grond, wit en scherp terug-glimmend naar boven.
| |
| |
De patiënten zaten in groepen verspreid om de lange tafels, 't grootste gedeelte rustig voortwerkend; sommige vrouwen zaten alleen, achterovergeleund tegen den witten muur, met een wezenlooze blik naar buiten kijkend, doelloos starend naar de verte, terwijl ze nu en dan met de oogen knipten, wanneer de wind de boomen in den tuin bewoog en een schitterend zonnelicht tusschen de boomtakken doorschoot en ze in 't gezicht scheen.
Een oude idiote, slordig in haar gasthuis-kleêren met haar paarsche jak open en den donkeren rok hoog opgetrokken, liep langzaam de zaal op en neêr, voortdurend mompelend en brommend, met een mummelende beweging van haar mond en een snelle verandering in de plooien van haar gezicht, dat rimpelig was en een pijnlijke uitdrukking had van treurige vroolijkheid. Telkens wanneer zij een der ramen voorbij kwam, scheen 't licht in een helderen gloed over haar heen, verminderde terwijl zij voortging en viel weêr op haar bij 't volgend venster. En in gestadige afwisseling van helderheid en schemering liep ze voort, van 't eene einde der zaal naar
| |
| |
't andere, in regelmatigen, rechten gang, met de handen voor haar borst en de vingers met zenuwachtige beweging in elkaâr strengelend en weêr los makend.
In 't midden van de zaal zat een meisje rechtop in haar stoel, de beiden armen uitgestrekt op den tafel en de handen gevouwen. Haar dikke vlechten met onregelmatige grepen in elkaâr gewrongen, glansden van een rossen gloed en maakten met de losse, uitwaaiende, naar voren uitspringende, weêrbarstige haren een dunne, vage, lichtblonde schemering over haar voorhoofd, langs haar ooren naar achter in den nek, waar zij in dichte, dansende krulletjes telkens door elkaâr trilden. Onrustig keek ze heen en weêr, 't hoofd schuddend in kleine vermoeiende bewegingen, haar oogen onder de blonde wenkbrauwen groot en helder van vloeiende blauwheid, nu eens scherp opschitterend met hun glanzend wit, dan weêr ernstig en diep, geheimzinnig zacht, pijnlijk en klagend van stil verdriet.
Een zacht geroesem van stemmen dreef in de zaal, stil en eentoonig, gedempt opstij- | |
| |
gend uit den grond en bleef hangen in de lucht als een zachte, grijze wolk, die voortdurend vervloeide tot een dunnen, ijlen, nauw zichtbaren nevel.
Plotseling stond 't meisje op. En in 't zachte gedruisch dat in de zaal hing, begon ze te neuriën, stil en rustig voor zich heen. De idiote bleef staan, achter haar, verwonderd kijkend en luisterend naar de stem, die zacht en duister klonk, als kwam zij van heel ver.
Maar langzamerhand begon in 't kleurlooze van het gezang een tint te komen van helderheid, alsof 't licht dat van buiten kwam, zich mengde in haar stem en zich geleidelijk er in oploste.
Zij kwam zingend naar voren en terwijl de andere patiënten stil werden, bleet zij staan in de heldere lichtplek van een raam, midden in de zaal.
De zonnestralen, die door de gekruiste raamroeden vielen, waren als lange, rechte staven goud, die afstuitten tegen haar lichaam waartegen zij schenen te vervloeien. Zij stegen op langs haar rokken, langs haar heu- | |
| |
pen, naar boven over haar borst; zij vloeiden op, hooger en hooger, in haar geopenden mond, golfden langs haar oor, dat aan den rand verguld werd en stroomden met lange, groote golven in 't blonde haar, dat een gouden wolk scheen, zwevend boven haar hoofd. En de gouden vloed, die haar mond instroomde, golfde terug in heldere, glanzende tonen, hoog van kleur, schitterend, warm opwuivend in de lucht naar boven. Maar langzaam begon 't instroomende goud uit te vloeien in ijle, dunne, zwevende lovers, die sneller en sneller begonnen te regenen in de omgeving, tintelend, draaiend door elkaâr, hooger en hooger in de lucht. Ze schenen neêr te dwarrelen over de tafels, over den grond, waarvan de lichte stofjes opwiegden naar de zonnestralen, zij trilden naar de schemerende hoeken, waar zij bleven hangen, een vagen schijn uitstralend.
't Was of de zaal werd gevuld van een groot, goud licht, dat van haar uitging.
Zachtjes vervloeide 't gezang. 't Bleef stil. De patiënten zaten onbewegelijk, als volgden zij de dwarreling van klanken die
| |
| |
zich opgelost had in de lucht, spoorloos, geheimzinnig als in een droom.
Alleen 't brommend gemompel van de idiote, rommelde gedempt door de zaal.
Maar plotseling sloeg de zangster met een bereeden zwaai haar armen omhoog, in groote kringen de gouden zee bewegend, waarin zij stond, en 't was of zij met beide handen in de gouden wolk greep, die over haar hoofd hing. 't Was of zij de ruime galmen van een woesten lach uit de wolk schudde naar onder, over zich zelf, om zich heen, in schietende, grillige stralen over de patiënten. Een lach die rolde door de lucht, in groote krinkels opschroevend naar boven, buitelend met korte schokken over de zonnestralen, ze snijdend met weeke rondingen. Hij stuitte tegen de zoldering, waar hij afviel in korte brokkeling, flitste in de hoeken, waaruit hij neêrgleed in een breede laag, viel op den grond, waar hij voortbuitelde, 't stof opjagend in wilde dwarreling en kwam weêr terug tot haar, opklimmend van onder, haar inwikkelend, inrollend, draaiend om haar heen, botsend tegen nieuwe
| |
| |
galmen, die zij in wilde schudding om zich heen strooide uit het goud boven zich.
En 't goud van de klanken groezelde, 't werd doffer en geheimzinniger van glans en de lach bromde voort als komend uit een diep gewelf.
Maar op eens schoot hij uit in scherpe, witte, zilveren geluiden, sloeg krijschend op in harde, gele schreeuwen, kraste langs de muren, streepte in rechte, harde lijnen door de lucht. De lijnen schoven ineen, brokkelden af, schoten door elkaâr, en 't was of een verward weefsel in de zaal hing, onduidelijk door zenuwachtige dwarreling.
En midden uit die krieuweling van geluiden begon een wilde toon op te stijgen, langzaam breeder wordend, donker klinkend, dwars door de ruwe strepen, overgaande in scherpe tinten, de zwarte lijnen uiteendrijvend en alles overweldigend in een grooten, rooden galm, zich uitzettend door de lucht, alles bedekkend met een woeste, angstige bloedkleur, somber van helderheid.
Alsof ze schrok door de ruwe kleur, die zij geveegd had over alles om haar, zakte
| |
| |
de zangster ineen, met een doffen smak, in onregelmatige, trillende beweging het stof opwerpend van den grond.
En terwijl zij door twee verpleegsters werd weggedragen, regenden de stofjes langzaam neer over de gouden zonnestralen, die rustig hun rechte bundels door de gekruiste raamroeden naar binnen schoven.
Toen sloot de professor de deur en begon zijne voordracht.
Hilversum, 10 Juli, '87.
|
|