| |
Hoofdstuk XXIII.
Tante March brengt de zaak tot eene beslissing.
Gelijk bijen achter hare koningin aanzwermen, zweefden moeder en dochters den volgenden dag rondom den heer March, en verzuimden alles om den pas aangekomen invalide te zien, te hooren en te bedienen, zoodat hij gevaar liep door overmaat van gedienstigheid weer ziek te worden. Zooals hij daar in den grooten stoel omringd van kussens naast Betsy's canapé zat, met de andere drie dicht om hem heen, terwijl Hanna nu en dan het hoofd eens om de deur stak, ‘om eens even den lieven man te zien,’ scheen het, alsof niets meer aan hun geluk ontbrak. En toch ontbrak er iets, en de ouders gevoelden het, hoewel niemand er over sprak. De heer en mevrouw March zagen elkander onrustig aan, en volgden Meta met de oogen. Jo had plotselinge aanvallen van somberheid, en werd er op betrapt, dat zij nu en dan met hare vuist Brooke's parapluie dreigde, die in den gang was blijven staan. Meta was afgetrokken verlegen en stil. Zij schrikte wanneer er gebeld werd, en bloosde wanneer iemand John's naam noemde. Amy zeide: ‘iedereen schijnt op iets te wachten en niemand kan tot bedaren komen, en dat is toch vreemd,
| |
| |
nu vader weer goed en wel thuis is.’ En Betsy verwonderde er zich in haar onschuld over, waarom hunne buren niet als naar gewoonte kwamen overloopen.
s' Middags kwam Laurie voorbij en scheen, toen hij Meta aan het venster zag staan, plotseling door eene theatrale bui overvallen te worden, want hij viel op ééne knie neder in de sneeuw, sloeg op zijne borst, trok zich aan het haar en hief zijne handen smeekend op, alsof hij om de eene of andere gunst bad. En toen Meta hem zeide, dat hij zich niet zoo gek moest aanstellen en heengaan, wrong hij denkbeeldige tranen uit zijn zakdoek en wankelde den hoek om, alsof hij geheel en al wanhopig was.
‘Wat meent de eend daarmeê,’ zeide Meta lachende, terwijl zij haar best deed, om er uit te zien, alsof zij er niets van begreep.
‘Hij deed maar eens voor, hoe uw John zich weldra zal aanstellen. Roerend, niet waar?’ antwoordde Jo verachtelijk.
‘Zeg niet, mijn John, want dat is niet gepast en niet waar,’ maar Meta sprak de woorden langzaam uit, alsof zij haar bijzonder lief toeklonken. ‘Toe, plaag me niet, Jo; ik heb je immers gezegd, dat ik niet veel om hem geef, en hij heeft immers van niets gesproken; dus moeten wij allemaal maar vriendschappelijk zijn en net doen als vroeger.
‘Dat kunnen wij niet, want er is iets gezegd, en Laurie's ondeugende streken hebben u voor mij bedorven. Ik zie het wel, en moeder ook. Gij zijt in het geheel niet meer als vroeger, en ik weet niet, hoever gij wel van mij af schijnt te zijn. Ik verlang u niet te plagen, en ik zal het verdragen als een man, maar ik wou, dat alles nu maar bepaald was. Ik heb een hekel aan dat wachten. Als gij het dus ooit denkt te doen, haast u dan wat, dan is het gauw voorbij,’ zei Jo knorrig.
‘Ik kan toch niets zeggen of doen, totdat hij er van spreekt, en dat zal hij niet doen, omdat vader gezegd heeft, dat ik te jong was,’ begon Meta, terwijl zij zich met een ongeloovig glimlachje over haar werk heenboog, alsof zij het op dit punt niet geheel met haar vader ééns was.
‘Als hij sprak, zoudt gij niet eens weten te antwoorden
| |
| |
maar gij zoudt schreien en blozen en hem zijn zin geven, in plaats van beslist neen te zeggen.’
‘Ik ben niet zoo kinderachtig en zwak, als gij denkt. Ik weet precies, wat ik zeggen zou, want ik heb er een uitvoerig plan voor gemaakt, om niet onverwachts te worden veroverd; men kan nooit weten wat er gebeuren zal, en ik wil gereed zijn.’
Jo moest lachen om het gewichtig air, dat Meta onbewust had aangenomen, en dat haar heel goed stond, zoowel als het aardig blosje, dat gedurig hare wangen kleurde.
‘Zoudt gij mij willen vertellen, wat gij zeggen zoudt?’ vroeg Jo, meer eerbiedig.
‘Wel zeker; gij zijt nu zestien, oud genoeg om mijne vertrouweling te zijn, en mijne ondervinding zal u misschien mettertijd kunnen baten, in uwe eigene soortgelijke aangelegenheden.’
‘Ik ben niet van plan ze te hebben. Ik vind het grappig andere menschen te zien vrijen, maar ik zou mij als een gek voelen, als ik het zelve deed,’ zei Jo, verschrikt ziende bij de gedachte.
‘Ik geloof het niet, als gij veel van iemand hieldt, en hij van u.’ Meta zeide het als tot zich zelve, en gluurde naar de laan, waar zij zoo dikwijls minnende paren in de schemering had zien wandelen.
‘Ik dacht, dat gij mij uwe redevoering zoudt gaan opzeggen,’ zei Jo, de droomerij harer zuster onbarmhartig verstorend.
‘O ik zou alleen heel kalm en beslist zeggen: dank u, mijnheer Brooke, gij zijt wel vriendelijk, maar ik ben het ééns met mijn vader, dat ik te jong ben om mij thans te engageeren; wees dus zoo goed om niets meer te zeggen, maar laat ons vrienden blijven als vroeger.’
‘Hm, dat is stijf en koel genoeg. Ik geloof niet, dat gij dat ooit zult zeggen, en ik weet, dat hij er niet mede tevreden zal zijn. Als hij aanhoudt, zooals ongelukkige minnaars in boeken, zult gij hem aannemen, liever dan hem te kwetsen.’
‘Neen, dat zal ik niet! Ik zal hem zeggen, dat ik vast besloten ben, en zal de kamer met waardigheid verlaten.’
Meta stond op, toen zij dit zeide, en was juist van plan
| |
| |
om haar indrukwekkenden uittocht voortestellen, toen een stap in het voorhuis haar naar haar stoel terug deed snellen en op het naaiwerk deed aanvallen, alsof haar leven er mede gemoeid was, zoo de zoom niet in een bepaalden tijd af was. Jo verkropte een lach bij de plotselinge verandering, en, toen iemand bescheiden aan de deur tikte, opende zij die alles behalve gastvrij met een grimmig gelaat.
‘Goeden middag, ik kwam mijn parapluie halen, - ik bedoel om te zien, hoe uw vader zich heden voelt,’ zei mijnheer Brooke, een beetje verlegen, terwijl zijn oog van het eene veelzeggende gelaat naar het andere vloog.
‘Best, zij is heel wel, hij staat in den staander, ik zal het halen en zeggen, dat gij er zijt,’ zei Jo, en wipte de kamer uit om Meta eene gelegenheid te geven tot het uitspreken van hare rede en het vertoonen harer waardigheids. Maar zoodra zij weg was, begon Meta naar de deur te schuiven:
‘Moeder zal blij zijn u te zien, ga zitten, ik zal haar roepen.’
‘Ga niet weg; zijt gij bang voor mij, Margaretha?’ en mijnheer Brooke zag zoo gegriefd, dat Meta vreesde iets heel ruws gedaan te hebben. Zij bloosde tot onder haar vóórkrulletjes, want hij had haar nog nooit Margaretha genoemd, en zij was verbaasd, dat het zoo natuurlijk en prettig uit zijn mond klonk. Vriendelijk en kalm willende schijnen, stak zij haar hand vertrouwelijk uit, en zeide op dankbaren toon:
‘Hoe zou ik bang voor u kunnen zijn, daar gij zoo goed zijt geweest voor vader? Ik wou maar, dat ik het u kon vergelden.’
‘Zal ik u zeggen, hoe gij dat kunt?’ vroeg mijnheer Brooke, en hield haar handje vast in zijn twee groote handen, terwijl hij Meta aanzag met zooveel liefde in zijne bruine oogen, dat haar hart begon te jagen, en zij wel had willen wegloopen, maar toch ook graag wou blijven, om het verdere te hooren.
‘Neen, als 't u blieft niet - ik had het liever niet,’ zeide zij, en trachtte hare hand weg te trekken, verschrikt ziende, niettegenstaands hare weigering.
‘Ik verlang u niet te plagen, ik wou alleen weten of
| |
| |
gij een beetje van mij houdt, Meta; ik houd zoo veel van u, lieve,’ voegde mijnheer Brooke er teeder bij.
Dit was het oogenblik voor de kalme gepaste redevoering, maar Meta sprak die niet uit, zij was haar geheel vergeten, liet haar hoofd hangen, en antwoordde: ‘ik weet het niet,’ zoo zachtjes, dat John zich bukken moest, om het kleine dwaze antwoord te verstaan.
Hij scheen het de moeite waard te achten, want hij lachte inwendig met voldoening, drukte het mollige handje en zeide op zijn meest overredenden toon: ‘wilt gij uw best doen, om het te weten te komen? Ik zou het zoo graag van u vernemen, want ik kan niet vroolijk aan 't werk gaan, voordat ik weet, of ik in 't eind beloond zal worden of niet.
‘Ik ben te jong,’ stamelde Meta, verbaasd, dat zij zoo over stuur was, en er toch van genietende.
‘Ik zal wachten; en intusschen zoudt gij kunnen leeren van mij te houden. Zou 't een erg moeilijke les wezen, lieve?’
‘Niet als ik haar wilde leeren, maar -’
‘Toe, wil dat dan, Meta. Ik houd van onderwijs geven, en dit is makkelijker dan Duitsch,’ riep John, hare andere hand grijpende, zoodat zij haar gelaat niet kon verbergen, toen hij zich bukte om haar in de oogen te zien.
Zijn toon was gepast smeekend; maar Meta keek hem eens van terzijde schichtig aan en zag dat zijn oogen vroolijk waren, zoowel als teeder, en dat hij tevreden glimlachte als iemand, die niet twijfelt aan zijn welslagen. Dit hinderde haar; zij herinnerde zich Annie Moffat's dwaze lessen in koketterie; en de zucht naar macht, die in 't hart van de beste jonge vrouw sluimert, ontwaakte plotseling in haar en maakte zich van haar meester. Zij gevoelde zich opgewonden en zonderling, en niet wetende wat anders te doen, volgde zij een opkomende gril, en hare handen lostrekkende, zeide zij heftig: ‘ik wil niet; ga als 't u blieft weg en laat mij alleen.’
De arme Brooke keek alsof zijn dierbaar luchtkasteel op hem neertuimelde, want hij had Meta nooit in zulk eene stemming gezien, en hij geraakte er door van streek.
| |
| |
‘Meent gij dat waarlijk?’ vroeg hij dringend, en volgde haar met zijn blik, terwijl zij wegliep.
‘Ja, ik meen het. Ik wil niet met die dingen geplaagd worden. Vader zegt, dat het niet behoeft; het is te vroeg, en ik wil niet.’
‘Mag ik niet hopen, dat gij langzamerhand van plan veranderen zult? Ik wil wachten en niets zeggen, totdat gij tijd hebt gehad. Speel niet met mij, Meta. Dat had ik niet van u gedacht.’
‘Denk maar in het geheel niet meer aan mij. Ik wou liever, dat gij het niet deedt,’ zei Meta, er een ondeugend vermaak in scheppende om het geduld van haren minnaar en hare eigene macht op de proef te stellen.
Hij was thans ernstig en bleek, en geleek ongetwijfeld meer op de romanhelden, die zij bewonderde; maar hij sloeg zich niet op het voorhoofd, en stampvoette niet op den grond, gelijk zij deden; hij stond maar stil naar haar te kijken, zóó verlangend, zóó teeder, dat zij bijna berouw kreeg. Het is moeilijk na te gaan, wat er gebeurd zou zijn, als tante March niet binnen gestrompeld was op dit belangwekkend oogenblik.
De oude dame kon haar verlangen, om haren neef te zien, niet bedwingen, want zij had Laurie ontmoet op hare wandeling, en de aankomst van den heer March vernemende, reed zij terstond uit om hem te bezoeken.
De geheele familie was juist bezig in het achterhuis, en zij was stilletjes binnengekomen, om hen te verrassen. Zij verraste twee van hen zoo zeer, dat Meta schrikte, alsof zij een geest had gezien, en mijnheer Brooke in de studeerkamer ontsnapte.
‘Zeg! wat beteekent dit alles?’ riep de oude dame, met een slag van haar wandelstok, terwijl zij van den bleeken jongman naar de vuurroode jonge dame keek.
‘'t Is een vriend van vader. Ik ben zoo verrast u te zien,’ stamelde Meta, in het bewustzijn dat haar thans de les zou worden gelezen.
‘Dat is duidelijk,’ antwoordde tante March, en ging zitten. ‘Maar wat zeide de vriend van uw vader, om u zoo purperrood te maken? Het is niet in orde hier, en ik eisch, dat gij mij verhaalt, wat er is!’
| |
| |
‘We waren maar aan 't praten. Mijnheer Brooke kwam om zijne parapluie te halen,’ begon Meta, die mijnheer Brooke en zijn parapluie veilig de deur uit wenschte.
‘Brooke? De gouverneur van dien jongen? Aha, nu begrijp ik het. Ik weet er alles van. Jo versprak zich toen zij mij een boodschap wilde voorlezen uit een der brieven van uwen vader, en ik heb haar laten opbiechten. Gij hebt hem toch niet geaccepteerd, kind?’ riep tante March verontwaardigd.
‘Stil toch! hij zal 't hooren! Laat ik moeder gaan roepen,’ zei Meta, hevig ontsteld.
‘Nog niet. Ik heb u iets te zeggen, en ik wil het terstond doen. Vertel mij, zijt gij van plan dien Cook te trouwen? Als gij dat doet, krijgt gij geen cent van mij uw leven lang. Denk daaraan, en wees een verstandig meisje,’ sprak de oude dame dringend.
Nu bezat tante March in hooge mate de kunst om den geest van verzet op te wekken in de zachtste menschen, en schepte er vermaak in zulks te doen. De besten onder ons hebben iets van koppigheid in zich, vooral wanneer zij jong en verliefd zijn. Als tante March Meta verzocht had John Brooke te accepteeren, zou zij waarschijnlijk bepaald hebben geweigerd; maar nu haar bevolen werd niet van hem te houden, besloot zij terstond het wèl te doen. Genegenheid zoowel als koppigheid maakte het besluit gemakkelijk, en alreeds zeer opgewonden zijnde, verzette Meta zich tegen de oude dame met ongewoon vuur.
‘Ik zal trouwen met wien ik wil, tante, en u kunt uw geld geven aan wien u wilt,’ vastberaden met haar hoofd knikkende.
‘Wel nu nog mooier! Is dàt de manier, waarop gij mijn raad volgt, meisje? 't Zal u weldra berouwen, als gij de liefde in een hutje hebt beproefd, en zij u is tegengevallen.’
‘Zij behoeft daar niet slechter te zijn dan soms in groote huizen,’ antwoordde Meta.
‘Tante March zette haar bril op en staarde haar nichtje aan - want zij herkende haar niet in deze stemming. Meta begreep nauwelijks zich zelve, zij gevoelde zich zoo dapper en onafhankelijk, - zoo blij, dat zij John kon verdedigen en haar recht kon handhaven om hem lief te
| |
| |
hebben, als zij wilde. Tante March zag in, dat zij verkeerd was begonnen, en na een poosje deed zij dus een nieuwen aanval, en zeide, zoo zachtzinnig als haar mogelijk was:
‘Meta, melieve, wees nu verstandig en volg mijn raad. Ik meen het goed, en zou u niet gaarne uw heele leven zien bederven door één misstap aan 't begin. Gij behoort fatsoenlijk te trouwen en uwe familie te ondersteunen; het is uw plicht een rijk huwelijk te doen, en dat behoorde u ingeprent te zijn.’
‘Vader en moeder denken er anders over. Zij houden van John, al is hij arm.’
‘Uw vader en moeder, lief kind, hebben niet meer wereldwijsheid dan twee zuigelingen.’
‘Dat doet mij pleizier!’ riep Meta dapper.
Tante March lette er niet op, maar ging voort met hare les. ‘Die Rook is arm en heeft volstrekt geen rijke familie, niet waar?
‘Neen, maar hij heeft vele hartelijke vrienden.’
‘Daar kunt gij niet van leven; probeer het, en zie hoe koel zij worden. Heeft hij eene betrekking?’
‘Nog niet; mijnheer Laurence zal hem helpen.’
‘Dat zal niet lang duren. James Laurence is een lastig oud man, op wien men niet kan rekenen. Dus zijt gij van plan iemand te trouwen zonder geld, zonder positie of betrekking, en harder te gaan werken dan gij thans gewoon zijt, terwijl gij rustig kondt blijven leven door mijn raad te volgen en wijs te handelen. Ik dacht, dat gij verstandiger waart, Meta.’
‘Ik zou niet beter kunnen handelen, al wachtte ik levenslang. John is braaf en knap, hij heeft vele talenten, hij wil werken, en zal stellig vooruitkomen, hij is krachtig en moedig. Ieder houdt van hem en acht hem hoog, en ik ben trotsch bij de gedachte, dat hij om mij geeft, ofschoon ik zoo arm en jong en dom ben,’ zei Meta, in haren ernst er mooier uitziende dan ooit.
‘Hij weet. dat gij rijke verwanten hebt, kind; dat is, vermoed ik, het geheim van zijne liefde.’
‘Hoe durft u zoo iets zeggen, tante! John is boven zoo iets verheven, ik wil geen seconde langer naar u luis- | |
| |
teren, als u zoo praat,’ riep Meta vertoornd, alles vergetende, behalve de onrechtvaardigheid van de verdenking der oude dame. ‘Mijn John zou evenmin om geld trouwen als ik. Wij zijn bereid om te werken, en willen wachten. Ik ben niet bang voor armoede, want ik ben gelukkig geweest tot nú toe, en ik weet, dat ik het met hem óók zijn zal, omdat hij van mij houdt, en ik -’
Hier zweeg Meta, daar zij zich plotseling herinnerde, dat zij geen besluit genomen had; dat zij ‘haar John’ had gezegd heen te gaan, en dat hij misschien hare onstandvastige verklaringen hoorde.
Tante March was heel boos, want zij had het er op gezet, dat haar mooi nichtje een goed huwelijk zou doen, en een zekere uitdrukking in 't jonge gezichtje wekte een treurig en bitter gevoel op in de eenzame oude vrouw.
‘Welnu, ik trek mijn handen af van de heele zaak. Gij zijt een koppig kind, en gij verliest meer dan gij vermoedt, door dezen dollen streek. Neen, ik wil niet zwijgen. Ik ben in u teleurgesteld, en heb geen lust om uw vader thans te zien. Verwacht niets van mij, als gij getrouwd zijt. De vrienden van uw mijnheer Book mogen zorg voor u dragen. Ik wil nooit meer iets met u te doen hebben.’
En de deur voor Meta's neus dichtslaande, verdween tante March in heftigen toorn. Zij scheen al den moed van het meisje met zich mede te nemen; want, zoodra Meta alleen was, stond zij een oogenblik onzeker, of zij zou lachen of weenen. Voordat zij een besluit kon nemen, had mijnheer Brooke zich van haar meester gemaakt, die in één adem uitriep: ‘Ik kon het niet helpen, dat ik moest luisteren, Meta. Ik dank u voor uwe verdediging van mij, en tante March voor het bewijs, dat gij waarlijk een beetje om mij geeft.’
‘Ik wist niet hoeveel, totdat zij kwaad van u ging spreken,’ begon Meta.
‘En ik behoef niet weg te gaan, maar mag blijven en gelukkig zijn. Mag ik, lieve?’
Hier was wederom eene schoone gelegenheid om de verpletterende speech uit te spreken, en den statigen aftocht te blazen, maar Meta dacht er niet aan een van bei- | |
| |
den te doen, en verlaagde zich voor eeuwig in Jo's schatting door zachtzinnig te fluisteren: ‘ja John,’ terwijl zij haar gelaat tegen het vest van den heer Brooke verborg.
Een kwartier na het vertrek van tante March kwam Jo zachtjes naar beneden, wachtte even aan de kamerdeur, en geen geluid hoorende knikte en lachte zij met een weltevreden gelaat, en zeide bij zich zelve: ‘zij heeft hem weggezonden, zooals wij afgesproken hadden, en die zaak is in orde. Ik zal maar eens naar beneden gaan, om wat van de grap te hooren, en er samen eens over te lachen.’
Maar de arme Jo is nooit zoover gekomen, want zij versteende op den drempel bij het aanschouwen van eene vertooning, die haar met opgesperden mond en oogen aan de plek boeide. Zij kwam met het voornemen over een gevallen vijand te triomfeeren en eene onverbiddelijke zuster te prijzen wegens de verbanning van een lastigen aanbidder; dus was het voorwaar een schok voor haar, toen zij moest aanschouwen, hoe de bovengenoemde vijand rustig op de canapé zat, met de onverbiddelijke zuster in zijne armen, met het meest onderworpen gezicht ter wereld. Jo hijgde, alsof zij een koud stortbad kreeg, want zulk een onverwachte omkeering van zaken benam haar den adem. Bij dit rare geluid keek het paar om en zag haar. Meta sprong op met een fier en verlegen gezichtje, maar ‘die man’, zooals Jo hem noemde, waagde het nog te lachen, en zeide bedaard, terwijl hij het verwonderd standbeeld kuste:
‘Zuster Jo, wensch ons geluk!’
Dat was beleediging op beleediging; het was waarlijk te veel, en een woest gebaar met de handen makende, verdween Jo zonder een woord te spreken. Zij vloog den trap op en verschrikte de zieken, door de kamer binnen te stormen en heftig uit te roepen: ‘o, laat toch iemand gauw naar beneden gaan; John Brooke stelt zich verschrikkelijk aan, en Meta laat het toe.
De heer en mevrouw March verlieten haastig de kamer, en zich op haar bed werpende, brak Jo onder bittere tranen in luide jammerklachten los, terwijl zij Betsy en Amy het verschrikkelijke nieuws vertelde. Maar de kleine
| |
| |
meisjes vonden het eene zeer aangename en interessante gebeurtenis, en Jo vond bij haar weinig troost; zij trok dus maar naar haar toevluchtsoord op den zolder, en verhaalde haar ongeluk aan de ratten.
Niemand kwam te weten, wat er dien middag in de achterkamer voorviel, maar er werd veel gepraat, en de stilzwijgende heer Brooke verbaasde zijne vrienden door de welsprekendheid en het vuur, waarmede hij zijne zaak bepleitte, en allen overhaalde, om alles naar zijn zin te regelen.
De theebel luidde, voordat hij geeindigd had met de beschrijving van het paradijs, dat hij voor Meta meende te verdienen, en zoo trotsch mogelijk leidde hij haar naar binnen om te soupeeren, terwijl beiden zoo gelukkig keken, dat Jo het niet van zich kon verkrijgen jaloersch of mistroostig te zijn. Amy was zeer gesticht door John's gedienstigheid en Meta's waardigheid. Betsy zat hen uit de verte glimlachend aan te staren, terwijl de heer en mevrouw March met zulk eene blijde tevredenheid op het jeugdig paar neder zagen, dat tante March blijkbaar gelijk had met ben ‘zoo onverstandig als een paar zuigelingen’ te noemen. Niemand gebruikte veel, maar iedereen keek even gelukkig, en de oude kamer scheen verwonderlijk op te leven, nu de eerste roman in de familie daar begon.
‘Nu kunt gij niet meer zeggen, Meta, dat er nooit iets prettigs gebeurt, is 't wel?’ zeide Amy, terwijl zij tot een besluit zocht te komen, hoe zij het paar zou schikken voor eene schets, die zij voornemens was te maken.
‘Neen zeker niet. Wat is er veel gebeurd, sedert ik dat zeide. Het schijnt wel een jaar geleden,’ antwoordde Meta, die in verheven sferen, ver boven gewone dingen, zooals brood en boter, rondzweefde.
De aangename dingen volgden dezen keer spoedig op de treurige, en ik geloof, dat de veranderingen begonnen zijn,’ zeide mevrouw March. ‘In de meeste familiën komt er nu en dan zulk een gewichtig jaar; dit is er zoo een geweest, maar het is toch nog goed geeindigd.’
‘Wij willen hopen, dat het volgende beter zal eindigen,’ mompelde Jo, die het heel hard vond Meta voor hare oogen geheel in een vreemde te zien opgaan; want de
| |
| |
weinige personen, die Jo lief had, had zij vurig lief, en zij vreesde niets zoozeer dan hunne liefde ook maar in het minst te zien verminderen of verflauwen.
‘Ik hoop, dat het derde jaar van nu af gerekend, beter eindigen mag; en dat zal het ook, als ik in het leven blijf en mijne plannen ten uitvoer brengen mag,’ zeide de heer Brooke, Meta toelachende, alsof hem nu niets meer onmogelijk was.
‘Schijnt het u niet erg lang toe, zoo'n tijd te moeten wachten,’ vraagde Amy, die verlangde dat de trouwpartij maar daar was.
‘Ik moet nog zooveel leeren, voordat ik er genoeg voor weet, dat het mij een korten tijd toeschijnt,’ antwoordde Meta met een zachten ernst, die haar tot nog toe vreemd was.
‘Gij hebt slechts te wachten. Ik moet het werk doen,’ zeide John, zijne werkzaamheden beginnende door Meta's servet op te rapen met een gelaat, dat Jo aanleiding gaf haar hoofd te schudden, en met een zucht van verlichting tot zich zelve te zeggen, toen zij de voordeur hoorde dichtslaan, ‘daar komt Laurie aan; nu zullen we weer eens verstandig kunnen praten.’
Maar Jo vergiste zich; want Laurie kwam in groote vreugde binnenspringen, met eene groote bruidsbouqet voor ‘Mevrouw John Brooke,’ terwijl hij blijkbaar in den waan verkeerde, dat alles zoo geloopen was door zijne voortreffelijke leiding.
‘Ik wist wel, dat Brooke zijn zin zou krijgen, hij weet hem altoos door te voeren; want als hij zich eenmaal voorneemt iets te doen, gebeurt het ook, al zou de hemel er bij invallen,’ zeide Laurie, nadat hij zijne gelukwenschen en bloemen had aangeboden.
‘Zeer verplicht voor die aanbeveling. Ik neem die aan als een goed voorteeken voor de toekomst, en vraag u nu reeds bij voorbaat op mijne bruiloft,’ antwoordde de heer Brooke, die op het oogenblik in vrede verkeerde met het geheele menschdom, zelfs met zijn ondeugenden leerling.
‘Ik zal komen, al was ik ook aan het einde der aarde, want alleen Jo's gezicht bij die gelegenheid, zal de moeite van de reis waard zijn. Gij ziet er niet feestelijk uit, juffrouw; wat scheelt er aan?’ vraagde Laurie, haar volgende
| |
| |
in een hoek der kamer, daar allen waren opgestaan om den heer Laurence te begroeten.
‘Ik keur het huwelijk niet goed, maar ik heb mij voorgenomen het te verdragen, en er geen woord tegen te zeggen,’ zeide Jo plechtig. ‘Gij kunt niet begrijpen, hoe hard het voor mij is Meta op te geven,’ voegde zij er met bevende stem bij.
‘Gij geeft haar niet op. Gij deelt haar maar,’ zeide Laurie troostend.
‘Het kan nooit meer hetzelfde zijn. Ik heb mijne beste vriendin verloren,’ zuchtte Jo.
‘Maar gij hebt mij nog. Ik ben wel niet veel waard, dat weet ik wel; maar ik zal u trouw blijven, Jo, al de dagen van mijn leven; op mijn woord, dat zal ik!’ en Laurie meende, wat hij zeide.
‘Dat weet ik wel, en daar ben ik heel dankbaar voor. Gij zijt altijd een groote troost voor mij, Teddy,’ zeide Jo, hem dankbaar de hand drukkende.
‘Wel, wees nu niet somber meer, als een beste jongen. Alles is immers in orde. Meta is gelukkig; Brooke zal wel in een oogenblik eene betrekking hebben, grootpapa zal wel voor hem zorgen, en het zal heel grappig zijn Meta in haar eigen huisje te zien, wij zullen wel veel pleizier hebben, als zij getrouwd is, want het zal niet lang duren, of ik ben klaar op de academie, en dan gaan we naar Europa en doen een heerlijk reisje. Zou dat u niet troosten?’
‘Dat zou ik wel denken; maar men weet niet, wat er in drie jaren kan gebeuren,’ zeide Jo peinzend.
‘Dat is waar. Zoudt gy niet wel eens in de toekomst willen zien, om te weten, waar wij dan allen zullen zijn? Ik wel,’ zeide Laurie.
‘Neen, ik niet, want misschien zou ik iets treurigs zien; en nu ziet ieder er zoo gelukkig uit, dat ik niet geloof, dat het veel beter worden kan,’ en Jo liet langzaam hare oogen over al de aanwezigen gaan. en glimlachte onderwijl, want het was een allergenoegelijkst schouwspel.
Vader en moeder zaten bij elkander en doorleefden nog eens weder het eerste hoofdstuk van hun roman, die een jaar of twintig geleden begonnen was. Amy teekende de
| |
| |
gelieven uit, die in eene aparte wereld leefden met zulke stralende gezichten, dat de kleine kunstenares die wel niet op het papier zou kunnen teruggeven. Betsy lag op hare canapé vroolijk met haren ouden vriend te praten, die haar handje vasthield, alsof hij gevoelde, dat het ook hem kon leiden op den weg des vredes, dien zij zelve bewandelde. Jo lag in haar geliefkoosd gemakkelijk stoeltje, met een ernstigen rustigen blik, die haar gelaat het best deed uitkomen; en Laurie, die op den rug van haren stoel leunde, zoodat zijn kin op ééne hoogte was met haar krullebol, lachte en knikte haar vriendelijk toe in den grooten spiegel, die hun beider beeld weerkaatste.
En terwijl zij zoo zitten, valt het gordijn voor Meta, Jo, Betsy en Amy. Het zal weder worden opgehaald, als wij het eerste deel van dit huiselijk drama, getiteld ‘Onder moedervleugels, vervolgen onder den titel; Op eigen wieken.
|
|