en Roosje was zoo bang voor hem, dat ze altijd heel gauw gehoorzaamde, als hij haar, meestal bij monde van Rolf, het een of ander beval. Rob en Eddie mochten een enkelen keer de plechtigheden bijwonen, en beschouwden dat als een heel pretje, hoewel ze er niets van begrepen.
Eens op een Woensdagmorgen fluisterde Rolf, Roosje heel geheimzinnig in: ‘De Piepmuis heeft me gezegd, dat we van middag in het bosch moeten komen.’
‘Waarom?’ vroeg Roosje angstig.
‘Hij wil een offer-a-hande hebben,’ zei Rolf plechtig. ‘Achter het heuveltje moeten we precies om twee uur een vuur aanleggen en daar al ons liefste speelgoed op verbranden!’
‘Gunst! Ik vind de papieren poppetjes, die tante voor me gemaakt heeft, het aardigste van al mijn speelgoed: moet ik die nu verbranden?’ vroeg Roosje, die er niet aan dacht, de Piepmuis iets te weigeren.
‘Ja zeker, allemaal; ik zal mijn scheepje, mijn plakboek en al mijn soldaten verbranden,’ zei Rolf vastberaden.
‘Dan zal ik het ook doen; maar het is toch heel naar van de Piepmuis, om ons mooiste speelgoed te willen hebben,’ zuchtte Roosje.
‘Een offer-a-hande wil zeggen, dat men alles moet weggeven waar men het meest van houdt; er is dusniets aan te doen,’ zei Rolf, die het woord offerande eens op school had hooren uitleggen.
‘Gaat Rob ook mee?’ vroeg Roosje.
‘Ja, hij zal zijn doosje met kleine huisjes meebrengen; je weet wel, die zijn allemaal van hout en zullen dus heel mooi branden.’
Met dit schitterend vooruitzicht troostte zich Roosje, en om twaalf uur legde zij een rij papieren poppetjes langs haar bordje, alsof zij een afscheidsfeestje gaf.
Op het afgesproken uur zette de stoet zich in be-