Het rooms ontwerp van het Rijksmuseum
neogotiek en klassicisme
De strijd tussen klassicisme en neogotiek in de bouwkunst - waarin Thijm als pleitbezorger van de neogotiek en zijn zwager P.J.H. Cuypers als verreweg de grootste bouwmeester in die stijl zo'n belangrijke rol hebben gespeeld - kwam tot een hoogtepunt bij de voorbereiding van wat tenslotte het Rijksmuseum zou worden.Ga naar voetnoot(49) Het was oorspronkelijk bedoeld ter herdenking van het vijftigjarig bestaan, in 1863, van het koninkrijk der Nederlanden - vandaar de oorspronkelijke naam: ‘Museum Willem I’ - maar het zou pas in 1885 geopend worden, overigens in afwezigheid van de koning, die weigerde ooit een voet te zetten ‘dans ce monastère.’ Het museum moest dienen ter vervanging van het Trippenhuis (zoals men zich herinnert gesticht door Thijms voorvader Gerrit Braamcamp, die er ook de eerste kollektie in had bijeengebrachtGa naar voetnoot(50). Daar was in 1815 de verzameling ondergebracht van het ‘Groot Koninklijk Museum’, dat bij dekreet van koning Lodewijk Napoleon aanvankelijk, in 1808, was gevestigd in het voormalige stadhuis op de Dam; maar ook de nieuwe behuizing bleek al spoedig onvoldoende.
Thijm, die eigenlijk een tegenstander was van musea: kunstwerken moesten volgens hem in het leefmilieu worden geïntegreerd, - Thijm behoorde toch tot degenen die in 1862 met het plan aanklopten bij de burgemeester. Hij werd ook sekretaris van de kommissie van voorbereiding en opsteller van het program van eisen, later ook van de jury. Aanvankelijk was het vooral de opzet van een initiatiefnemer als Alexander Ver Huell waartegen hij zich keerde: het museum moest een pantheon worden der vaderlandse geschiedenis,Ga naar voetnoot(51) en Thijm vreesde dat daarbij ruimschoots het licht zou vallen op anti-katholieke momenten in die geschiedenis.Ga naar voetnoot(52) Later ontbrandde de eigenlijke strijd over de bouwstijl. Thijm had in par 7 van zijn program de eis opgenomen dat het uiterlijk van het museum aangepast moest zijn aan de inhoud. En die inhoud zou in hoofdzaak bestaan uit kunstschatten uit de 16e en de 17e eeuw. Cuypers, een der inzenders, had daarom bij zijn ontwerp twee façades ter keuze getekend: een gotische (zoals ook het inwendige
| |
van het gebouw) en een renaissancegevel. Dat dit laatste mogelijk was, volgde uit zijn algemene stelling dat de renaissance-façades op de gotische gekalkeerd zijn. Zijn ontwerp kreeg de tweede prijs, maar werd evenals het klassicistische plan van twee Duitsers, dat de eerste prijs kreeg, voor uitvoering afgewezen. Toen, 25 febr. 1864, begon de strijd vóór en tegen het ‘rooms ontwerp’ van Cuypers. Thijm oordeelde: we moeten een van beide bekroonde ontwerpen voor uitvoering aanwijzen, en wel nr. 2, want dat is konform par. 7 van het program. Maar men besliste dat een bekwaam bouwkundige - uitgaande van wat op tafel lag, dan wel buiten de bekroonde plannen om - een nieuw ontwerp zou maken en men wees daarvoor aan het jurylid Godefroy, een notoir tegenstander van de neogotiek. Toen nam Thijm ontslag uit de kommissie en schreef aan zijn medeleden de brief, gedateerd 7 mei 1864, waarvan het volgende het middenstuk uitmaakt. Hij bood de brief wel in gedrukte eksemplaren aan, echter met de mededeling dat hij vooralsnog niet voor openbaarmaking bestemd was. In het vervolg van zijn brief gaat hij ook in op een van de pijnlijkste bijkomstigheden in deze kwestie: de man wiens ontwerp hij voorstaat is zijn eigen zwager; hij meent diens ontwerp echter ook in deze brief te moeten verdedigen. Cuypers kan trouwens wijzen op wat hij tot dusver heeft gepresteerd, o.a. de bouw van meer dan twintig kerken. Het is echter niet omdat Cuypers is afgewezen dat Thijm nu ontslag vraagt, maar omdat een streep is gehaald door par. 7. ‘Het is mij niet te doen om een triomf voor de gothiek, maar voor het rationeel germaansch beginsel’.
Wat zich na dit stuk heeft afgespeeld laat zich als volgt samenvatten. Thijm schrijft nog een brochureGa naar voetnoot(53), maar wijdt verder vooral aandacht aan het Trippen-huis en zijn historie. Godefroy geeft zijn opdracht terug en in 1877 zal ook de kommissie worden opgeheven. In 1875 bestelt de minister van binnenlandse zaken bij vier architekten tegen betaling een ontwerp. Dat van Cuypers wordt bekroond en in 1876 volgt zijn benoeming door de koning tot ‘Architekt van 's Rijks Muzeümgebouwen’. Hij overschrijdt de begroting met liefst 100%, en ook de kwestie der gevelvarianten wekt weer beroering. Hij mag tenslotte de gotische variant uitvoeren. Tegen de geweldige hetze krijgt hij dan, pas in 1881, weer steun van Thijm, echter een veel bezadigder Thijm. Er volgt een uitvoerige korrespondentie, en Thijm helpt zijn zwager o.a. aan passende muurteksten voor de Rembrandtzaal. Als Thijm de regering zijn boeken- en prentverzameling wil afstaan voor het museum, strandt dit op de voorwaarden die hij stelt. En als hij eind 1882 solliciteert naar het algemeen direkteurschap, wordt hij nogmaals teleurgesteld. Het ambt zal voor het eerst worden bekleed door Fr. D.O. Obreen.
|
-
voetnoot(49)
- Voor deze inleiding hebben we dankbaar gebruik gemaakt van de onuitgegeven doctoraalscriptie van ons vroegere medelid drs. J.B. Kock, Jos. Alberdingk Thijms bijdrage tot de plannen voor de bouw van het Rijksmuseum te Amsterdam, Nijmegen 1969.
-
voetnoot(50)
- Zie de inl. tot het verhaal over Jan Sinkel in afd. II van deze bloemlezing.
-
voetnoot(51)
- Vgl. Potgieter, Het Rijks-Museum te Amsterdam (‘De Gids’ 1844).
-
voetnoot(52)
- Vgl. hierachter zijn stuk over Het tiende Ndl. letterkundig kongres.
-
voetnoot(53)
-
Het kunstmuzeüm te Amsterdam. 25 juni 1864, 21 blzz. Ook daarin heeft hij het over ‘de redelijke, germaansche konstruktie der middeleeuwen’ die dan van buiten eventueel bekleed zou kunnen worden met renaissanceproporties. Overigens had Thijm al in 1858 van de gotiek verklaard: ‘Zij zou met nog meér recht Fransch dan Germaansch kunnen heeten’, iets waarin hij afweek van o.a. Huet en Vosmaer.
|