Een keuze uit zijn werk (ed. Projektgroep van het Instituut Nederlands van de KU Nijmegen)
(1972)–J.A. Alberdingk Thijm– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
InleidingGa naar voetnoot(1)J.A. Alberdingk Thijm (Amsterdam, 13 aug. 1820-17 maart 1889) was in het Nederland van de negentiende eeuw - ruw gezegd: tussen de oprichting van ‘De Gids’ en die van ‘De Nieuwe Gids’ - een persoonlijkheid van moeilijk te overschatten belang. ‘Als beminnaar en beoefenaar van kunst en wetenschap openbaart hij een veelzijdigheid, waarin hij slechts door Vosmaer geëvenaard wordt.’Ga naar voetnoot(2) Als literator overtrof hij volgens L.J. Rogier al zijn vakgenoten, tot Jonckbloet, Ten Brink en Busken Huet toe, terwijl hij van het vak kunstgeschiedenis de schepper werd.Ga naar voetnoot(3) En in weidser perspektief: ‘Alle stromingen in katholiek West-Europa schenen in hem hun middelpunt te vinden.’Ga naar voetnoot(4) Zijn twaalf jaar oudere beursvriend Potgieter heeft hem in de literatuur een specifieke rol toegewezen: het vertolken van ‘het Hollandsch-Catholijke,’Ga naar voetnoot(5) - maar opvallend is dat hij die rol meestal vervulde met niet-katholieke medespelers en dat hij de meeste weerklank had bij een niet-katholiek publiek. Als emancipator was hij eerder een voorganger dan een voorloper. Zijn geloofsgenoten misten na twee eeuwen kulturele stilstand het elan om hem te volgen in zijn fier zelfbewustzijn; zij verschansten zich in hun isolement. Daarbij kwam zijn eigenzinnig karakter, waardoor hij aanvankelijke medestanders van zich vervreemdde. De nadruk op de rol van emancipator heeft de aandacht geleidelijk wat afgeleid van de literator Thijm. Toch is zijn pen zijn beste werktuig en zijn scherpste wapen geweest. Vooral als prozaschrijver stak hij ver uit boven heel wat van zijn tijdgenoten aan wie de literatuurgeschiedenis aandacht besteedt maar in wie andere kwaliteiten die aandacht niet afleiden. Nu de belangstelling voor de - voltooide en dus niet meer aktuele - emancipatie is weggeëbd, wordt het tijd de kwaliteiten van Thijm als schrijver weer in het licht te stellen. | |
[pagina 16]
| |
Deze bloemlezing is daar een poging toe. Al is het niet mogelijk gebleken - in de inleidingen zomin als in de teksten - de emancipator en kulturele voorganger naar de achtergrond te schuiven: Thijm heeft zichzelf nu eenmaal in de eerste plaats als zodanig gezien en gemanifesteerd, - toch is het hier te doen om zijn schrijverschap. En dat weer niet zo dat is gezocht naar het beste uit Thijm maar naar het karakteristieke, zodat ook zijn zwakke kanten worden getoond.Ga naar voetnoot(6) De bundel is het resultaat van een eerste verkenning door een universitaire projektgroep die zich tot taak heeft gesteld de literator Thijm en diens konnekties in de nederlandse letterkunde te bestuderen, uitgaande van zijn geschriften en zijn schriftelijke nalatenschap, voor een groot deel bijeengebleven als ‘Bibliotheca Thymiana’ (in het archief van de Universiteitsbibliotheek te Nijmegen, sinds kort als onderdeel van het Katholiek Documentatie Centrum). Zij doen dit in het kader van hun doctoraalstudie Nederlands, al zijn verscheidenen ook na hun afstuderen blijven meewerken. Verantwoordelijk voor keuze en toelichting zijn: Ate van Balen, Jan Bervoets, Jan van Dieten, Henk Eykman, Frits Litmaath, Jan Muller, Karel Reijnders, Marijke Stapert, Camiel Verhamme en Ben Verhoeven, die als permanente leden de kern vormen van de projektgroep. Zij hebben mogen profiteren van de hulp der zgn. bijrichtingstudenten, een elk halfjaar wisselende groep. Natuurlijk zijn ze vooral schatplichtig aan het werk van hun voorgangers als bloemlezers: J.F.M. Sterck, Maria Viola en M.A.P.C. Poelhekke, en aan dat van de auteurs der monografieën over Thijm: A.J. (Lodewijk van Deyssel), F.A. Vercammen, M. van Can, W. Bennink en Gerard Brom.Ga naar voetnoot(7) Eigenlijk moet hier ook Thijm zelf genoemd worden, die vooral zijn novellen van uitvoerige toelichtingen heeft voorzien.Ga naar voetnoot(8) Ook de funktionarissen van de archieven en universiteitsbibliotheken - m.n. te Nijmegen en Gent - komt welgemeende dank toe, waarbij de bestendige hulpvaardigheid van de heer E.M.A.M. Loeff van het nij- | |
[pagina 17]
| |
meegs UB-archief speciale vermelding verdient. Sinds het begin van het studiejaar 1971/1972 geniet de projektgroep de gastvrijheid van het Katholiek Documentatie Centrum in de U.B. te Nijmegen, waar zij vooral aan archivaris W.A.A. Mes veel te danken heeft. N.B. Door druktechnische beperkingen was het niet mogelijk in de afgedrukte teksten te werken met klein kapitaal en spatiëring, middelen die - naast kursivering - in de oorspronkelijke typografie werden gebruikt om woorden te markeren. In al deze gevallen is nu gekursiveerd, behalve op de weinige plaatsen waar markering ons overbodig voorkwam, t.w. bij eigennamen. | |
JeugdJosephus Albertus Alberdingk Thijm werd op 13 augustus 1820 te Amsterdam op de Nieuwezijds Voorburgwal bij de Kolk geboren uit een welgesteld kuipersgeslacht van duitse afkomst.Ga naar voetnoot(9) Pas op zijn vijftiende jaar zal de familienaam worden gekompleteerd met die van zijn moeder, Catharina Thijm. De familie zal herhaaldelijk verhuizen, maar Thijm blijft zijn leven lang wonen binnen het centrum van Amsterdam, waarbij de sierlijk 18e-eeuwse franse kerk op de Nieuwe Zijds de familiekerk blijft, ook artistiek het middelpunt van Josefs geloofsleven.Ga naar voetnoot(10) Meteen al op de lagere school - een neutrale partikuliere school - leerde hij Engels en Frans, welke laatste taal hij makkelijk zal spreken en schrijven. Zijn eerste gedichtje had hij tevoren al geschreven. Ook tekenen hoorde al vroeg tot zijn opvoeding, die zich afspeelde in een deftig en streng, sober levend maar huiselijk gezin, waar van familiefeesten veel werk werd gemaakt, met versiering, muziek en voordracht. Zijn vader Joannes Franciscus (Amsterdam 22 okt. 1788-15 april 1858), een goedhartig maar wat kortaf en martiaal man, die hechtte aan zelftucht en die zijn gevoelens ook jegens zijn kinderen niet graag blootgaf, was als inventief fabrikant en geslaagd zakenman - kuiper als zijn voorvaderen maar later ook geïnteresseerd in konserven - een persoon van gewicht en rijkdom, vóór 1848 een der | |
[pagina 18]
| |
zestig kiezers van Amsterdam. Hij was scheppend musikus maar miste beeldende begaafdheid, wat bij Josef net andersom was. Schrijven deed ook de vader al: vooral muziekkritieken in het spektatoriaal getinte maandblad ‘De Arke Noachs’ (1827-1834), waar hij echter ook moralistische verzen en prozastukjes met ongenadige satire kwijt kon.Ga naar voetnoot(11) Zeker had men thuis oog voor de veelvoudige talenten van Josef, wiens geldingsdrang werd gestimuleerd tot literaire prestaties. Toch zag de nijvere vader ook zijn zoon allereerst graag op een goede plaats in het bedrijfsleven. In lang schoolgaan of studeren had hij weinig fiducie: na nog vier jaar Nutsschool, uit welke tijd Josef de kennismaking met Helmers' Hollandsche Natie niet makkelijk zou vergeten,Ga naar voetnoot(12) zag deze zich op zijn vijftiende de leiding op de schouders gelegd van een nieuw aangekochte zaak in viktualiën, die zijn vader - naar een procédé an konservering zonder drogen of zout dat hij had uitgevonden - ‘verduurzaamde levensmiddelen’ noemde. Josef wordt nu ‘rimeur-épicier’,Ga naar voetnoot(13) want hij reserveert de avond en een goed deel van de nacht voor literair werk en verdere studie. Hij blijft lessen volgen, o.a. van zijn vroegere hoofdonderwijzer J.W.L.F. Ippel en na 1840 van de engelse boekhandelaar B.S. Nayler, beiden protestant. Via zijn vader komt hij in kontakt met twee al oudere dichters, de vrijmetselaars - men was in huize Alberdingk wel goed maar niet eenkennig katholiek - C.G. Withuys en H.H. Klijn. Zij wijzen hem naar Bilderdijk. Ook twee studenten, zijn vrienden Willem Cramer en Herman van Nouhuys, begeleiden zijn studie en geestelijke ontplooiing. Hij zoekt zijn vrienden en kennissen bijna uitsluitend onder mensen van kunst en kultuur, die hem daarin verder kunnen helpen. Zo maakt hij in 1841 kennis met Potgieter. In de literatuur is hem - naast Bilderdijk - vooral de buitenlandse romantiek gaan boeien. Als kind al had hij de volledige werken gelezen van vertellers als Walter Scott en Bulwer Lytton, nu buigt hij zich met | |
[pagina 19]
| |
Willem Cramer over franse dichters: Victor Hugo, Lamartine, Théophile Gautier. Het zal de franse romantiek zijn - niet de zoveel ‘katholieker’ duitse - die hem blijft trekken. Maar als veel tijdgenoten moet hij eerst de bekoring van de sombere Byron ondergaan, die hij overigens uit een franse vertaling leert kennen. Nadien typeert hij zich als ‘den 19jarigen half Byron - half Bilderdijkiaan’.Ga naar voetnoot(14) Na een aantal navolgingen wijst hij echter diens ‘ingebeelde traan’ als dwaasheid af.Ga naar voetnoot(15) Tegen Byrons wereldverachting heeft hij zich trouwens steeds verzet, maar zijn eerste bundels bevatten inderdaad ‘verscheidene specima van weemoedige en menschenschuwe lyriek,’Ga naar voetnoot(16) zoals De dood des harten uit 1843. Die zwaarmoedigheid was echter niet zomaar een modekwestie. Zij berustte op een melancholieke inslag van zijn geestelijke konstitutie en werd akuut door de overbelasting van zijn dubbele werktaak en waarschijnlijk ook door voor ons niet geheel duidelijke liefdesemoties. Al op zijn elfde jaar was hij hevig onder de indruk geraakt van zijn nichtje Mimi van Berkel, en deze kinderliefde zou hem jarenlang ridderlijk blijven inspireren. Zij trouwt echter een ander en sterft heel jong in 1844. Pas dan komt een eind aan Thijms zwarte tijd, die een jaar of vijf heeft geduurd. Begin 1845 brengt een hevige zenuwaanval hem de dood nabij.Ga naar voetnoot(17) Voor zijn herstel maakt hij een lange reis door Italië, vergezeld door Francesco Lurasco, een oom van Willem Cramer die hem een vaderlijke vriend wordt. Hij zal hem begin 1846 De klok van Delft opdragen. Op 3 juni van dat jaar trouwt hij dan met de hoogleraarsdochter Mina Kerst, die hij heeft leren kennen ten huize van de beeldhouwer Louis Royer, waar ze werd opgevoed.Ga naar voetnoot(18) | |
[pagina 20]
| |
Uit dit huwelijk zullen vijf kinderen geboren worden:Ga naar voetnoot(19) de latere jezuïet Jan; Thijms hartsvriendin Catharina, overigens een niet heel evenwichtige en nogal zwerflustige tante, schrijfster van opvoedings- en ontspanningslektuur voor dames van de betere stand (zij zal de belangrijke uitgave verzorgen van Jos. Alb. Alberdingk Thijm in zijne brieven geschetst als christen mensch kunstenaar, Amsterdam 1896); Frank, als dandy het bewonderde voorbeeld van zijn jongere broer Karel, later koopman in Amerika; Maria Carolina, die op haar geboortedag stierf; en de jongste, het zorgenkind Karel - Lodewijk van Deyssel - die in het begin van zijn literaire loopbaan, in het tijdschrift van zijn vader, door deze wordt gesteund tegen de potentaten die hij geërgerd had, - die zich dan voor zijn eerste, geruchtmakende roman Een liefde (1888) mede inspireert op het huwelijk van zijn eigen ouders, waarna zijn vader zich groot houdt en solidair blijft, - en die zich hoofs zal revancheren met het prachtige, zij het door piëteit geflatteerde boek over zijn vader.Ga naar voetnoot(20) Het huwelijk met Mina Kerst werd niet gelukkig. Zij had geen aandacht voor al wat haar man in kultuur en wereld bewoog, trok zich na de geboorte van Frank in allerlei kwalen uit het huishouden terug en ging tenslotte in Hilversum wonen, waar Josef - met zijn idealen van een harmonisch en rijk gezinsleven - haar in het weekeind vanuit Amsterdam mocht komen bezoeken. Dit zal hij in zijn brieven aan Catharina voor en na als het grote verdriet van zijn leven aanwijzen, het wordt de oorzaak van minder akute maar wellicht slopender buien van melancholie, het is ook het enige waarin hij bekent te kort te schieten in kristelijke levensaanvaarding.Ga naar voetnoot(21) ‘Le mal est irréparable’, al ziet hij wel in dat hij zich niet moet overgeven aan ‘het spiegelgenot der uitstorting van die zwaarmoedigheid’.Ga naar voetnoot(22) | |
[pagina 21]
| |
Aard, karakter, levenshouding en positieAfgezien van wat men Mina verwijten kan, had ook Josef zelf niet bepaald een makkelijk karakter, hij was zeer gekompliceerd en vol tegenstrijdigheid. Men vraagt zich af hoeveel hiervan te wijten is aan de opvattingen over zelfoverwinning en wilskracht, over flinkheid, die vooral zijn vader in de opvoeding hanteerde. In een brief aan zijn dochter zal Josef klagen: ‘sommige zielen worden zoodanig ontstemd door het heen-en-weêr trekken der zenuwen, dat er aan geene harmonie met de buitenwereld te denken valt.’Ga naar voetnoot(23) En herhaaldelijk schermt hij met de zinspreuk ‘Les délicats sont malheureux.’Ga naar voetnoot(24) Nog in zijn latere levensjaren moet hij bekennen: ‘Ik ben te week, te gevoelig, een halve vrouw.’Ga naar voetnoot(25) In konflikt met deze fundamentele gevoeligheid kwam een verstandelijke inslag, die als tegenweer werd gekultiveerd en geleidelijk de boventoon ging voeren, wat innerlijke onvoldaanheid moest achterlaten. Met zijn sensibiliteit gepaard ging een vroegrijpe sensualiteit,Ga naar voetnoot(26) die weer werd tegemoetgetreden met het vaandel van een geïdealiseerde kuisheid. Een uitweg vond Thijm in zijn esthetische levenshouding en in zijn vrouwenkultus,Ga naar voetnoot(27) beide maatschappelijk geaksepteerde sublimaties. Hij verstond de kunst ‘het leven te styleren tot schoone eenheid’Ga naar voetnoot(28), al moet hij op momenten van verslagenheid toegeven: ‘ik beken, dat het zot was, een soort van fraai, symmetriek geheeltjen van mijn onbeduidend leventjen te willen maken.’Ga naar voetnoot(29) Deze esthetische houding uitte zich o.a. in een gestileerd en verzorgd gedrag en optreden, en ruimer gezien in zijn voorkeur voor al wat aristokratisch en voornaam was. Zo vond hij ‘dat de edelste uitwendige vrucht der goede opvoeding in het abord, in de attitude, in den toon, in de gemakkelijke en bevallige omgangsformen gelegen is.’ ‘Volkomen harmonie tusschen uiterlijk en innerlijk is zoo heerlijk.’Ga naar voetnoot(30) In | |
[pagina 22]
| |
1873 schrijft hij zijn dochter dat hij de goede-weekplechtigheden heeft gevolgd in ‘un livre aux armes de la Maison de Bourbon.’Ga naar voetnoot(31) Evenals zijn meester Bilderdijk zocht ook hij zijn aristokratische pretenties te ondersteunen door werkelijke of gezochte genealogische relaties. Het is of men de Heer van Teisterbant zelf hoort: ....‘dit huwelijk voert ons op tot Willem den Veroveraar, tot den H. Lodewijk, ja tot Karel den Groote, in eigen persoon.’Ga naar voetnoot(32) Zijn zoons Frank en vooral ook Karel zullen hem volgen in zijn opzet om een gestileerd kunstwerk te maken van het leven zelf. Bij hen echter treedt een verbiezonderde isolatie op die de vader in zijn esthetische houding, ondanks alle aristokratische inslag, nooit nastreefde. Voor hem waren schoonheid en kunst een essentieel onderdeel van het leven, eigendom van alles en allen. In deze opvatting week hij mede af van Bilderdijk, voor wie ze waren voorbehouden aan uitverkorenen, maar ook van Potgieter, die ze eerder zag als opvoedingsmiddel tot zedelijke en nationale grootheid dan als iets dat ieders natuurlijke eigendom is.Ga naar voetnoot(33) Thijm stond een gemeenschapskunst voor,Ga naar voetnoot(34) die het meest harmonisch werd belichaamd in de kristelijke - dat was voor hem: de katholieke - kunst. Hierover later meer. De esthetische houding maakt ook dat Thijm de interieuren waarin hij leefde samenstelde uit mooie onderdelen. In het aangezicht van de dood klaagt hij - overigens in een poging tot galgehumor: ‘'t Akeligste van die heele historie vind ik die akelige, onaesthetische hollandsche doodkisten, die zoo wijd, zoo plomp, zoo smakeloos zijn. Neen, kom dan in Duitschland! Daar is alles netjens, met mooye moulures op het dakvormige deksel.’Ga naar voetnoot(35) Hij weigerde het eigenlijke kunstwerk van deze mooie dingen te isoleren. Zo heeft hij het over het ‘schrikkelijk misverstand, dat | |
[pagina 23]
| |
het artikel schilderijen, bij voorbaat iets aparts is. Mijn goede Heer, uw horlogieketting, uw soeplepel is veel fraayer dan het meesterstuk, dat onder, boven, naast andere meesterstukken in uwen schilderijenkamer hangt.’Ga naar voetnoot(36) Thijm zocht steeds naar het mooie geheel, naar harmonie, naar eenheid. Hij is de eerste geweest - voorloper van Berlage en Verwey - die literatuur en bouwkunst heeft gekoppeld, door het vervaardigen van teksten voor de wanden, o.a. van de Rembrandtzaal van Cuyper's Rijksmuseum. Hij zag in het bouwwerk alle beeldende kunsten samenwerken, zoals alle kunsten tezamen weer moesten kulmineren in het toneel (met muziek, dans, tekst, dekor e.a.).Ga naar voetnoot(37) Naast deze esthetische houding kwam dan de vrouwenkultus, die zo karakteristiek werd voor zijn leven en werk. Thijm was gecharmeerd van al wat vrouw was, vooral van de spirituele en wellevende jonge vrouw;Ga naar voetnoot(38) hij was gul met hoofse hulde, zoals in de opdrachten van zijn verhalen; als verteller excelleerde hij in het schetsen van literaire vrouwenportretten, met als geïdealiseerd eksempel zijn vereerde Tesselscha.Ga naar voetnoot(39) Dit alles doet een aangenaam, hoffelijk en een verfijnd levend man vermoeden. Dat was Thijm dan ook wel, in zijn idealen en op zijn goede momenten. Maar het werd in zijn karakter verstoord door het eigengereide en gelijkhebberige, het prikkelbare ook, als men hem niet volgde. Zijn kwetsbaarheid schermde hij af met scherpte, soms zelfs bitsheid van optreden. Als hij al streed voor een heilige zaak, dan was het toch niet altijd met de zachtmoedigheid van een heilige. Door dit gebrek aan soepelheid is hij, die zich - afgezien van Bilderdijk - niemands volgeling wenste te noemen, niet echt een leider geworden, eerder een eenzaam pionier. Als het perspektief van zijn blik op de verschijnselen werd bepaald door het katholieke standpunt dat hij innam, dan valt het toch op dat het | |
[pagina 24]
| |
zo vaak een heel persoonlijke visie was. In zijn denken was hij een dogmatikus,Ga naar voetnoot(40) echter een die begon met zijn eigen opvatting tot geloofsbeginsel te verklaren, wat streed met de openheid die hij dacht na te streven. Zijn rechtgelovigheid staat buiten kijf, al mag de theologisch-dogmatische verantwoording niet zijn sterkste kant geweest zijn.Ga naar voetnoot(41) Maar verder toonde hij - die zich in romantische visie tot voorganger en woordvoerder geroepen voelde - geen overmaat van volgzaamheid jegens episkopaat en klerus. ‘Ik heb in de verste verte nooit van eenige geestelijke overheid afgehangen, dan voor zoo ver ik aan dezen of genen Priester de bediening der Biecht gevraagd heb. Geen vrijer man dan een Katholiek, als hij den moed heeft en den wil vrij te zijn.’Ga naar voetnoot(42) Hij schreef het geprikkeld toe aan de kulturele achterstand van ‘de clergé’ dat die hem de steun onthield waarop hij aanspraak maakte. Thijm kon het leraren - dat altijd getuigen was maar soms preken werd - niet laten. In het debat was hij vaak scherp en onbarmhartig - een tegenstander moest overwonnen worden -, daarbij onder het mom van geestigheid herhaaldelijk eerder gevat dan logisch. Bovendien maakte gebrek aan konsekwentie het niet altijd makkelijk hem te volgen. Al was hij in het algemeen veel ruimer en opener dan het gros van zijn geloofsgenoten, ook de kleine elite, toch trad hij soms op met een gebrek aan soepelheid dat afschrikte, met het gevolg dat hij zich ‘lâchement abandonné’Ga naar voetnoot(43) voelde door zijn aanhang. Hij werd geleidelijk steeds eenzamer, nam heel wat van zijn beste vrienden tegen zich inGa naar voetnoot(44) en zou tenslotte sterven ‘in een trots volgehouden isolement.’Ga naar voetnoot(45) Natuurlijk was dat niet enkel het gevolg van de hier beschreven kleinheden, - altijd nog kleinheden van een groot man. Zijn tragiek was dat hij zich in eigen kring te onafhankelijk opstelde om betrouwbaar te zijn als voorman, terwijl hij naar buiten - ofschoon op voet van kulturele gelijkheid verkerend met andersdenkenden van formaat - toch deelde in het gebrek aan vertrouwen jegens de groepering als wier vertegenwoordiger men hem zag. | |
[pagina 25]
| |
Professionele loopbaanDe jaren 1844-1846 - met de dood van Mimi van Berkel, Josefs zenuwtoeval en de rustpauze van zijn italiaanse reis, en tenslotte zijn huwelijk met Mina Kerst - vormen de late bezegeling van zijn volwassenheid. In deze zelfde jaren rond zijn vijfentwintigste begint hij naam te maken als dichter, publicist en als openbaar persoon. Zijn beroepstaak is al een tiental jaren eerder begonnen, maar ook daarin zal zich een opgang voordoen in kulturele richting. Wil men deze opgang markeren dan dienen zich de volgende data aan: - 15 febr. 1835: bedrijfsleider van de fabriek en handel in scheepskonserven ‘De XIX Zwitsersche Cantons’, waarin hij sinds 1838 wordt terzijde gestaan door zijn drie jaar jongere broer Lambert.Ga naar voetnoot(46) Deze wordt bij zijn dood als kompagnon opgevolgd door zijn zwager Mr. E.J. (Evert) Slaghek.Ga naar voetnoot(47) - 1863: Josef laat de konservenzaak over aan Slaghek en neemt zelf de leiding op zich van de toen overgenomen uitgeversfirma C.L. van Langenhuysen annex drukkerij en boekhandel, gevestigd ‘In de Berg Thabor’.Ga naar voetnoot(48) - 1876: daarnaast hoogleraar in de esthetiek en kunstgeschiedenis aan de Koninklijke Akademie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam, waar hij op 4 dec. zijn intreerede uitspreekt. Na ‘rimeur-épicier’ wordt hij nu ‘Professor-boekverkooper, met veel zorgen en kommer’.Ga naar voetnoot(49) Dit laatste slaat niet op het openlijk konflikt dat hij al in 1878 had met een aantal studenten die in ‘De Nederlandsche Spectator’ werden bijgesprongen door Thijms vroegere medestander Mr. C. Vosmaer. Het is uit herhaalde uitingen in zijn brieven duidelijk dat Thijm genoot van zijn professoraat, waarvan hij veel werk maakte (al kregen zijn eenzijdige visie en zijn encyklopedische aanpak niet weinig kritiek). Zijn zorgen had hij in zijn zaken en in zijn maatschappelijk optreden. Herhaaldelijk rept hij over ‘hetgeen men tijdgebrek noemt maar dat eigenlijk geldgebrek is (onder de gebreken een van de leelijkste)’.Ga naar voetnoot(50) Hij is echter niet aan geld gehecht en doet | |
[pagina 26]
| |
overigens zijn werk plichtsgetrouw: ‘Ik doe mijne zaken vrij goed, al heel nauwkeurig en volledig; maar dat kost mij, die van natuur de schoonheid meer dan het nut bemin, veel inspanning.’Ga naar voetnoot(51) | |
Openbaar persoonDe stijging op de ladder van de maatschappij en kultuur - op 8 mei 1877 bekroond met een leuvens eredoktoraat, tegelijk met Gezelle - werd begeleid met een groeiende betrokkenheid in het openbare leven. Deze betrokkenheid heeft zich geuit in een lange reeks van eigen initiatieven en bemoeiingen, maar herhaaldelijk ook werd hij door anderen benaderd. Zo wilde men hem in 1850 konsul-generaal van de kerkelijke staat in Nederland maken, wat hij van de hand kon wijzen met een beroep op zijn delikate positie als vriend van voorname protestantse letterkundigen en publicisten, welke invloed hij niet graag zou verspelen.Ga naar voetnoot(52) In 1871 werd hij kandidaat gesteld voor de Tweede Kamer, maar zonder geneigdheid bij verkiezing ook te aanvaarden. ‘Mij ontbreekt alles; - behalve eenige katholieke denkbeelden, een Nederlandsch-katholiek hart en eenige bedrevenheid in 't spreken.’Ga naar voetnoot(53) De praktische politiek trok hem niet aan, al had hij, nog met zijn broer Lambert, na de aprilbeweging van 1853 te Amsterdam een katholieke kiesvereniging opgericht (‘Regt voor allen’), waarvan hij na Lamberts dood met zijn zwager Evert Slaghek bestuurslid bleef.Ga naar voetnoot(54) Zijn eigenlijke initiatieven liggen op het gebied van kultuur, kunst en wetenschap. Zijn groot-nederlandse opvatting bijv. is niet gebaseerd op politieke ideeën maar op noties als stam- en taalverwantschap.Ga naar voetnoot(55) Hij verwerft in het Zuiden - aanvankelijk op basis van de gezamenlijke verering voor Bilderdijk - veel vrienden en medestanders, zoals de leuvense hoogleraar J.B. David en de Gentenaar F.A. Snellaert, en zal er later ook Gezelle - zijn geestverwant in de eerbied voor volkstaal en | |
[pagina 27]
| |
volkstraditie - voor het Noorden ontdekken, nog voordat Vlaanderen zelf diens waarde erkent. Hij presenteert hem als dichter in zijn ‘Volksalmanak’, al in 1859.Ga naar voetnoot(56) Veel van Thijms bemoeiingen op het gebied van taal- en letterkunde zijn verweven met dit streven naar eenheid der taal-genoten aan weerszijden van de grens.Ga naar voetnoot(57) Daar zijn vooral de Taal- en Letterkundige Kongressen die sinds 1849, gemiddeld om de twee jaar, om beurten in Noord en Zuid worden gehouden. Thijm was er zeer aktief: van de twintig kongressen tijdens zijn leven woonde hij er dertien bij, trad er op als woordvoerder namens de Noord-Nederlanders en schreef links en rechts uitvoerige berichten over het behandelde. Te noemen valt nog - om toch ook zijn praktische zin te illustreren - het ijveren voor een vrije invoer van boeken in beide richtingen, en toen dat ondanks tegenstand in het Noorden gelukt was, voor verbetering van postverbindingen en reisgelegenheid. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal - de gigantische onderneming waarvan Thijm de geestelijke vader en de doordrijver was - gaf op de kongressen aanleiding tot heel wat diskussie. Eerst om de zaak te funderen, later omdat de Vlamingen er hun taalgebruik in verwaarloosd zien, natuurlijk niet in de geest van Thijm.Ga naar voetnoot(58) Het zal niet verwonderen dat zijn eredoktoraat hem wordt verleend in het Zuiden, en wel door de universiteit waar hij als 23-jarige, door de konnekties met professor David, ‘zoo goed als thuis’Ga naar voetnoot(59) was, die van Leuven. Natuurlijk is dit maar een keus uit zijn openbare bemoeiingen, die hem zullen brengen in kommissies als die voor de oprichting van het Rijksmuseum en die van het bestuur van de gemeentescholen van Amsterdam (hij was voor openbaar onderwijs!), en soms door strubbelingen ook weer uit zulke kommissies.Ga naar voetnoot(60) Hij speelt een belangrijke rol bij de Vondel- | |
[pagina 28]
| |
feesten van 1867 (‘Ik herinner mij, voor mijn godsdienstig leven, geen heerlijker dagen.’)Ga naar voetnoot(61) en treedt ook op bij herdenkingen van Bilderdijk en Potgieter. Hij is een openbaar persoon, voor het eerst een katholiek die als zodanig meetelt. | |
TijdschriftleiderHet belangrijkste deel van zijn openbare taak heeft hij echter vervuld als schrijver, in bestaande periodieken en in andere die hijzelf oprichtte of aanpaste. Na een aantal krantestukken in 1840-'41 begint hij zijn karrière als publicist in het najaar van 1841, als hij geregeld gaat meewerken aan Führi's ‘Kunstkronijk’. Vanaf de herfst van 1845 is het vooral het ‘Algemeen Letterlievend Maandschrift’ dat zijn stukken graag opneemt. Maar intussen is hij al op weg zelf tijdschriftleider te worden. Begin 1843 was zijn eerste bijdrage verschenen in de ‘Spectator van toneel/concerten en tentoonstellingen’, die het jaar tevoren door de ondernemende haagse drogist en dichter Sam Jan van den Bergh was opgericht.Ga naar voetnoot(62) De oprichter ziet zich spoedig door Thijm overvleugeld. Al in datzelfde jaar 1843 wordt deze redakteur, in 1846 neemt hij de leiding en herschept in 1847, samen met Schimmel en De Bull, het blad, dat nu is omgespeld tot ‘De Spektator’, in een ‘kritiesch en historiesch kunstblad.’ In augustus 1849 heeft hij het over ‘ons particulier orgaan den Spectator.’Ga naar voetnoot(63) Zijnmeest eigen stem werd gehoord in de twee periodieken die hijzelf gesticht en lange jaren geleid heeft. Voor eenvoudige kring richt hij op de jaargrens van 1851-'52 met zijn vriend Herman (H.J.C.) van Nouhuys - die door zijn vroege dood echter maar drie jaargangen zal helpen voorbereiden - de ‘Volks-almanak voor Nederlandsche Katholieken’ op, een jaarboekje met kalendarische kerkelijke gegevens - waardoor het veel aftrek had - en met mengelingen van veler hand in proza en poëzie, tot anekdoten toe.Ga naar voetnoot(64) De titel bevat een duidelijk program, met | |
[pagina 29]
| |
de drie elementen volk, nederlands en katholiek, waarbij ‘nederlands’ dient te worden verstaan als ‘groot-nederlands’ (ook de gegevens der belgische bisdommen worden vermeld, en er is een heel redelijk aantal vlaamse medewerkers, zoals David, Dautzenberg en Van Duyse, later als gezegd ook Gezelle). Voor de ‘Volks-almanak’ is het dat Thijm bijna jaar na jaar een van zijn romantische verhalen schreef. Vanaf 1855 voert Thijm - weer alleen, nu door de onverwachte dood op 1 dec. 1854 van zijn broer Lambert die hem zou bijstaan - ook de leiding van de kultureel heel wat hoger mikkende ‘Dietsche Warande’, tot die in 1877 - enkele jaren vóór de fusie met het ‘Belfort’ - wordt overgenomen door zijn broer Paul, de leuvense hoogleraar. Het zwaartepunt ligt hier in de kultuurgeschiedenis, gezien als middel tot esthetische opvoeding, waarbij de kunst van het heden wordt gezien in het licht van de historie. Echter ‘wij willen niet de “restauratie”, maar de voortzetting van het verleden.’ In het begin betrof dat vooral de bouwkunst, en wel in de neo-gotiek. ‘De eerste vijf jaargangen van De Dietsche Warande hebben ononderbroken de ideeën van de Gotiserende bouwkunst erin gehamerd.’Ga naar voetnoot(65) Eind 1869 ziet Thijm zelf het tijdschrift als ‘meer literair dan architektonisch’ en in 1876 blijkt een nieuwe verruiming uit de ondertitel ‘Nederlandsch Tijdschrift voor Aesthetische Beschaving.’ Anders dan de ‘Volks-almanak’ (met een oplaag van ongeveer 4000 eksemplaren) heeft de ‘Dietsche Warande’ altijd gebrek gehad aan abonnees: het waren er nog geen 300. Maar het tijdschrift trok ook bij niet-katholieken belangstelling: antipoden als Da Costa en Van Vloten werkten eraan mee, en zoals Vercammen zegt: ‘De Vlaamse liberalen en de Nederlandse niet-katholieken hebben de Warande op de been gehouden.’ Nog in '70 spreekt Thijm van ‘het voor tweederde protestantsche publiek van de “Dietsche Warande”.’Ga naar voetnoot(66) Ook in het buitenland kende men het tijdschrift, waarom Thijm het in een ‘Bulletin’ franse samenvattingen meegaf. Maar in nederlandse klerikale kringen was het niet geliefd. Zelfs moest in 1871 als tegenwicht ‘De Wachter’ worden opgericht - nog wel door Thijms medestanders Schaepman en Nuyens - dat, gesteund door het episkopaat, wel 1000 abonnees wist te verwerven. | |
[pagina 30]
| |
De ‘Dietsche Warande’ heeft heel wat van Thijms krachten gevergd en hem meer dan eens moedeloos gestemd. Bijna de helft van de plaats-ruimte moest hij zelf vullen, wat gebeurde onder verscheidene pseudoniemen, waarvan Pauwels Foreestier stond voor zijn satirische alter ego, die ook al in de ‘Spektator’ aan het woord was geweest.Ga naar voetnoot(67) Onder Thijms bijdragen waren niet het minst belangrijk die over Het autaar ten Oosten in de derde jaargang, die tot de kern gingen van zijn kristelijk-symbolische opvatting over bouwkunst. Ze werden gebundeld onder de titel De heilige linie, Amsterdam 1858. Met de aktualiteit hield Thijm zich in de ‘Dietsche Warande’ niet zozeer op - even afgezien van de aktualiteit van de neo-gotiek, - of het moest zijn door de hekeling van publiek verval van smaak en stijl en het optreden tegen de afbraakwoede die toen heel wat fraaie historische bouwwerken ten offer koos. Zijn rubriek Wandalisme was een begin van de strijd die het oprichten van de latere Monumentenzorg voorbereidde. Al in 1862 schreef Thijm in een moedeloze bui aan Nuyens dat hij de ‘Dietsche Warande’ bij gebrek aan steun en weerklank in eigen kring ging sluiten. ‘Ik ga de tribune van het protestantsche publiek wêer beklimmen, katholieke historie in den Gids, katholieke verhalen in Nederland en katholieke aesthetiek in de Kunstkronijk schrijven. Zij wachten mij met open armen en zullen mij betalen, wat ik voor de zaak der Bisschoppen heb opgeofferd.’Ga naar voetnoot(68) In feite was hij nooit geheel opgehouden in dergelijke algemene periodieken te publiceren. Toen hij omstreeks 1880 de toneelkritieken weer opvatte die hij in de jaren van zijn eigen tijdschriften niet had bijgehouden - om het katholieke publiek niet af te schrikken, dat schouwburgen beschouwde als oorden des verderfs, of alleen uit tijdgebrek? - vond hij daarvoor vanzelfsprekend gastvrijheid in het neutrale weekblad ‘De Amsterdammer’ van J. de Koo. | |
Loopbaan in de letterkundeDit alles vergezelde het werk van de literaire auteur Alberdingk Thijm. Deze was als dichter begonnen met verzen voor intieme kring, die bij hun publikatie in 1844 ook als zodanig worden aangediend: Viooltjens en grover gebloemte in ouderlijken gaard gekweekt, zijn vrienden aange- | |
[pagina 31]
| |
boden, - maar in hetzelfde jaar volgde onder de titel Drie gedichten ook al een van zijn belangrijkste poëtische publikaties van openbare toonaard.Ga naar voetnoot(69) Van Can laat Thijms eigenlijke dichterlijke periode eindigen in 1853, het jaar van Het voorgeborchte en andere gedichten. In dat jaar verscheen ook het eerste der afzonderlijk uitgegeven prozaverhalen, Geertruide van Oosten, begin van een reeks die door zijn middeleeuwse inspiratie en romantische visie geheel in het verlengde ligt van de epische gedichten. Een aanloop mag men zien in de navertellingen van de ridder-romans die in 1851 voor het eerst gezamenlijk, zij het nog niet onder de titel Karolingische verhalen verschenen.Ga naar voetnoot(70) Op voorstel van Van Can zou men in de periode van het proza als rustpunt kunnen nemen 1876,Ga naar voetnoot(71) het jaar van de Portretten van Joost van den Vondel, het jaar ook waarin Thijm in zijn intreerede - naast andere belangrijke samenvattingen van opinies - ook theoretisch blijk geeft van het feit dat hij de renaissance niet langer afwijst. | |
Thijms overtuigingenGodsdienstzin en schoonheidszin, gesteund door zin voor traditie, gaven richting aan al wat Thijm dacht en deed. Met Bilderdijk - en bij ons verder Da Costa en Van der Hoop - behoorde hij tot de ook in het buitenland niet talrijke romantici die het metafysisch bepaalde denken tot een uiterste konsekwentie doortrokken, doordat ze kunst en religie identificeerden.Ga naar voetnoot(72) Over zijn schoonheidszin is al iets gezegd, zijn godsdienstzin vatte hij samen in het devies ‘Nil nisi per Christum’ (Niets dan door Christus), dat hij al jong onder zijn portret met zijn handtekening bekrachtigde en dat hij verder aan al zijn ondernemingen meegaf. Overigens herkent men bij hem - anders dan bij de overige genoemden - in het metafysisch bepaalde denken duidelijk thomistische modellen. Alle schoonheid - ook die van kunst en literatuur - herleidde hij tot de volmaakte schoonheid: God, wiens liefde zich weerspiegelt in zijn schepping. Kunst ontstaat als een menselijk wezen een gedachte uitdrukt in een vorm, | |
[pagina 32]
| |
of - korrigeert Thijm - als schoonheid wordt uitgedrukt in de stof, door bemiddeling van de menselijke geest.Ga naar voetnoot(73) In de mens wijzen zowel godsdienstzin en waarheidszin als kunstzin - nauw met elkaar verbonden fakulteiten waarin deze liefde zich op menselijk niveau en met menselijke beperkingen manifesteert - terug naar de goddelijke oorsprong. Aldus kwam Thijm - naast de overtuiging dat er buiten het kristendom geen waarheid is - ook tot die dat waarlijke schoonheid enkel te vinden is in kristelijke kunst.Ga naar voetnoot(74) Hij ziet God als ‘dien type der Schoonheid, of liever de Hoogste Schoonheid zelve, waarvan de Hemelwaards strevende afspiegeling de taak is der kunst.’Ga naar voetnoot(75) Dit afspiegelingskarakter verklaart Thijms grote belangstelling voor symboliek, zoals die o.a. tot uiting komt in De H. Linie. ‘Het wezen van het symbool is uitsluitend gelegen in de stoffelijke openbaring van het geestelijke, de eindige afspiegeling van het oneindige’.Ga naar voetnoot(76) De relatie van kunst met godsdienst- en waarheidszin verklaart verder hoe hij - bij zijn overwegend esthetische aanleg - in de kunst toch aan buiten-esthetische aspekten zoveel aandacht gaf. Zo stelde hij er, in dit licht, het postulaat van de waarheid (naam gegeven aan de harmonische betrekking tussen de voorstelling en het voorgestelde),Ga naar voetnoot(77) al zou hij daar later wegens de eenzijdigheid van anderen toch weer de schoonheid tegenover stellen, die ook van simulatie een gevolg kan zijn (en die trouwens in dat ‘harmonische’ ligt besloten).Ga naar voetnoot(78) Doordat zijn overtuiging het moest winnen van zijn aanleg, prevaleerde in zijn kunstopvatting - bij alle voorkeur voor schone vormelijkheid - toch het ethische principe en won ook de inhoud het in laatste instantie van de vorm. De gemeenschapskunstenaar Conscience, die een boodschap bracht, stond in Thijms waardering ver boven de vormvirtuoos Van Duyse.Ga naar voetnoot(79) Hoe zijn zedelijke opvatting het moest winnen van zijn zinnelijke aard kan men zien in de ontboezeming over het naakt in de | |
[pagina 33]
| |
kunst n.a.v. een doek van Ary Scheffer.Ga naar voetnoot(80) Het is veelbetekenend dat hij, die erotisch zeer gevoelig was voor de aantrekkingskracht van jonge-meisjes, zich in zaken van zedelijkheid steevast beriep op de ‘kieschheid onzer jonkvrouwen’, die niet gekwetst mocht worden. Zoals toen de Warenar - niet wat de woorden maar wat de situaties betreft - volgens hem niet onverminkt het toneel op kon.Ga naar voetnoot(81) Zelf gaf hij dan echter weer niet weinig aanstoot door het drukke toneelbezoek van zijn oude dag en de wekelijkse recensie in ‘De Amsterdammer’. Terwijl hij naast zijn jongste zoon tegen katholieken van gezag opkwam voor ‘de eer der Fransche meesters’: toneelschrijvers als Molière, Victor Hugo en de jonge Dumas.Ga naar voetnoot(82) Men miste hierin, als vaker bij Thijm, de konsekwentie. Wat echter de eenheid van religie en schoonheid betreft, dat was niet zozeer een kwestie van theoretisch gewonnen overtuiging, maar allereerst van diepste ervaring. En - waar deze eenheid, die hij als essentieel ervoer, was verloren gegaan - van diepst gemis. Een romantische ervaring en een romantisch gemis, van waaruit de bezieling van alle aktiviteiten van Thijm verklaard moet worden. Waar hij behoud of herstel voorstond, waar hij optrad als voorvechter van traditie of reaktie, was het in wezen een nieuwe oorspronkelijkheid die hij nastreefde. Alleen het katholicisme - en wel teruggeleid naar de traditie van de middeleeuwen, toen geloof en kunst een natuurlijke, in de bovennatuur bezegelde eenheid hadden gevormd - kon volgens hem de mogelijkheid bieden deze eenheid te beleven. Het heidendom van de klassieke en renaissancistische kunst had de schoonheid omgebogen in aardse richting en daardoor van haar oorsprong vervreemd.Ga naar voetnoot(83) De hervorming had de band van de schoonheid met haar oorsprong zelfs tennaastebij verbroken doordat - in Thijms ogen - ‘het Protestantisme in zekeren zin God van de menschen afscheidt, en het oneerbiedig noemt heilige, geestelijke zaken, verheven gedachten, af te beelden en in vormen voor te stellen.’Ga naar voetnoot(84) | |
[pagina 34]
| |
Dit moest de kunst - tengevolge van beide stromingen toch al vervuld ‘door vleeschelijke lusten’ en omsluierd ‘door stoffelijke nevelen’ - zelfs tot onvruchtbaarheid doemen. Daarenboven gaven zowel hervorming als renaissance voet aan het individualisme, en dat bracht tussen volk en kunst een scheiding die voor beide noodlottig was. Lange tijd heeft Thijm de zestiende eeuw gezien als het begin der verbastering van kunst en kultuur (zelfs de katholieke Vondel, die als zodanig gelukkig uit de toon viel, was door zijn voorkeur voor de klassieken besmet), met pas een aanzet tot herstel in de vroege romantiek, waarna eerst in 1830 de keer ten goede kwam.Ga naar voetnoot(85) Ten goede wel te verstaan door de heroriëntering der romantiek op de kunst der middeleeuwen. In de jaren 1850-'60 begon Thijms aandacht zich zowel in de letteren als in de beeldende kunst meer te richten op de zeventiende eeuw, terwijl hij - zoals gezegd - pas in zijn intreerede van 1876 definitief een ruimer zicht blijkt te hebben verworven op de renaissance. Vondel heeft hem daarbij geholpen. Over zijn bezwaren tegen de andere schrijvers van naam in de zeventiende eeuw is hij nooit helemaal heengekomen.Ga naar voetnoot(86) Zozeer heeft Thijm zichzelf gezien als de pionier van de romantiek in Nederland dat hij - die pas omstreeks 1840 in het strijdperk was getreden - op zijn oude dag in ernst kon verklaren: ‘Ik geloof, als ik het zonder praetenzie zeggen mag, dat mijn characteristiekste verdienste gelegen is in de eerste Nederlandsche schrijver geweest te zijn, die, zonder met zijne romantische scheppingen eene eerste plaats in te nemen, de theorieën, die aan de romantiek, als verschijnsel in de geesten, ten grondslag liggen, zich bewust was en geformuleerd heeft, (...)Ga naar voetnoot(87) Deze uitspraak, die in zijn algemeenheid verbazing mag wekken,Ga naar voetnoot(88) kan slechts doelen op Thijms bemoeiingen om aan de romantiek - via de middeleeuwen, waarmee hij zonder meer ook al niet de eerste was: Beets en Van Lennep waren hem bij ons voorgegaan - een kern van katholiciteit te geven. Dat was het ook waardoor hij, anders dan dergelijke voorgangers, bij zijn streven | |
[pagina 35]
| |
op zoveel weerstand stuitte. Men was niet tegen de romantiek, ook niet meer tegen de middeleeuwen, maar wel nog tegen het katholicisme. En men vertrouwde vooral de bedoelingen niet die moesten schuilen achter de herwaardering daarvan. Duidelijk was althans dat Thijm zich niet beperkte tot kunsttheoretische en literaire bemoeiingen. Dat begon bij zijn streven om de katholieken in de vaderlandse geschiedenis te rehabiliteren, en het liep bij gelegenheid zelfs uit in demonstraties. Historisch zag hij de Nederlandse katholieken gekenmerkt door trouw, zowel aan het beproefde geloof als aan de wettige lands heer, - en trouw was een woord dat bij hem gevoels wakker riep van nobele ridderlijkheid. Het was Oranje geweest die de trouw aan zijn vorst had gebroken (en die aldus met zijn aanhang revolutionair was opgetreden), en het waren de protestanten geweest die de moederkerk hadden verloochend. Met desastreuze gevolgen voor heel het volk: verbreking van de eenheid van geloof, van kultuur en van land, terwijl de katholieken hun trouw met eeuwenlange achterstelling hadden moeten bekopen. Desondanks wilde Thijm - bij alle bezwaren tegen de rol van vooral De Zwijger - zijn trouw aan de huidige Oranjes onverkort handhavenGa naar voetnoot(89); hij getuigde daarvan in openbare geschriften zowel als in brieven en opdrachten aan hen persoonlijk. Thijm stond naast Da Costa en andere volgelingen van Bilderdijk in hun bezwaren tegen de geest der eeuw, tegen de revolutieGa naar voetnoot(90) en tegen de ‘vooruitgang’ van materialisme en liberalisme, maar hij achtte zich als katholiek heel wat meer gerechtigd in deze houding dan de protestanten met hun rampzalig verleden en hun beknot erfgoed. En hij weigerde herdenkingen mee te vieren waardoor de katholieken volgens hem als vaderlanders werden miskend: die van de slag bij Heiligerlee en van de inname van Den Briel.Ga naar voetnoot(91) Hij was de eerste katholiek na eeuwen die als Neder- | |
[pagina 36]
| |
lander aanspraak maakte op ontzag. ‘Wat wij zijn, zullen wij krachtig zijn: Katholieken; Nederlanders; fatsoenlijke luî.’Ga naar voetnoot(92) Thijms opvattingen over de afzonderlijke kunsten en wetenschappen, over godsdienst, maatschappij en staat, vloeien voort uit het hierboven geschetste of hangen er althans mee samen. Men kan er twee niveaus in onderscheiden: dat van de eenvoudige, doorleefde gevoelsovertuigingen en dat van de, op deze basis opgetrokken, niet steeds evenwichtige denk-bouwsels; zij weerspiegelen de twee kanten van zijn persoonlijkheid. Op het eerste niveau is daar bijv. zijn voorkeur voor harmonieuze eenheid, waarvan hiervoren enkele uitingen zijn meegedeeld;Ga naar voetnoot(93) voor schoonheid waaraan iedereen moet kunnen deelhebben; voor vruchtbare traditie. Van het tweede niveau is de volgende zin, over het kristelijke kerkgebouw, een voorbeeld: ‘Daar de Schoonheid der kunst eene hoogere bezieling uit God is - eene verstoffelijking van iets ideaals, waarvan God, in Zijne eeuwige Schoonheid, de typus is - zoo kan het geen verwondering baren, dat de mensch in een werkstuk, dat alleronmiddellijkst aan God is gewijd, en voor God gemaakt, de hoogste manifestatie geeft van zijn kunstgenie; terwijl het almede gemakkelijk te bevatten is hoe God heeft toegelaten, dat in dat werkstuk de kunsten elkaâr de hand zouden geven en tot haar verhevenste uitdrukking geraken.’Ga naar voetnoot(94) Dit dan op basis van de vermelde opvattingen over de eenheid van kunst en religie en over de vereniging der kunsten in de bouwkunst. Op grond van Thijms verspreide uiteenzettingen op dit niveau kon Bennink stellen dat deze aan de kunst drie eisen stelt: ze moet maatschappelijk, ideëel en transcendent zijn, wat dan wordt uitgewerkt, systematischer dan Thijm zelf het ooit gekund heeft.Ga naar voetnoot(95) Want een gesloten systeem heeft hij nooit opgebouwd, zomin als hij ooit een afgerond boek over één onderwerp heeft geschreven. Daarvoor was hij toch teveel een man van het detail. |
|