Karolingsche verhalen
(1948)–J.A. Alberdingk Thijm– Auteursrecht onbekendCarel en Elegast - De vier Heemskinderen - Willem van Oranje - Floris en Blancefloer
Het vierde capittel.Hoe Haymijn trouwde met Koning Carels zuster, en bij haar won Ritsaert, Writsaert, Adelaert en Reinout; dat hij 't niet en wiste; en hoe zij ze heimelijk opvoedde. TOEN de peis gemaakt was, en men bruiloft zoude houden, werd de Bruid ter kerke geleid; aan de eene zijde leidde ze de Bisschop, aan de andere zijde ging RoelantGa naar voetnoot+. Daar trouwde Haymijn haar met groote staatsie; en Koning Carel dede Haymijns neve, den doode, negen werf opwegen met goud, en dat goud gaf hij Haymijn wegens zijns neven dood. Als Haymijn het goud van den Koning ontvangen had, dacht hij in zich-zelven, ‘hoewel de Koning peis maakte over zijn neve, hij zoû hem wel noodzaken den doodslag met mansbloed te betalen.’ Intusschen kende Koning Carel - Haymijn en zijnen magen toe wat zij zouden winnen op de HeidenenGa naar voetnoot+, dat ze 't vrij houden mochten. zonder van iemant te leen te ontvangen. Als dit gedaan was en Haymijn met zijn vrienden te vreden gesteld waren, ontvangen hebbende wat hun in den zoene beloofd was, ging Haymijn tot Koning Carel, en bad hem vriendelijk ‘of 't hem beliefde, dat de Koning bij hem ten Hove bleve en deelname aan zijne bruiloft?’ Maar Koning Carel zeide, ‘dat hij des niet en dede.’ Nu wierp | |
[pagina 38]
| |
Haymijn zijnen haat op den Koning, nam zijne vrouw met hem, en toog met haastigen en grammen moede van Koning Carel wech, naar Piërlepont; en Koning Carel toog met zijn volk voort van Senlis, en tot Parijs. En als Haymijn met zijn vrouw en vrienden gekomen was te Piërlepont, toen zeide hij tot zijne Heeren: ‘Ik zal Hof houden met al mijn vrienden en magen, veertig dagen lang: laat Carel zich dan daarover belgen! en wat zoen hij mij en mijn magen gedaan heeft, ik en houde dien van geener waerde; noch ik en begeer geen vrede, want waar ik iemand van Carels zijde, 't zij vrienden ofte vreemden, kan bereiken, zal ik dien krenken waar ik mag aan lijf en goed!’ Als Haymijn deze woorden sprak, was daar menig Edelman bij, dien 't zeer leed was: maar daar was niemant zoo koen, die er tegen dorst opkomen. En Vrouw Aye viel het zoo hard, dat zij noch eten noch drinken konde. Toen ging Haymijn zitten ter tafele met zijn vrienden en Heeren. Daar werd elk naar zijn waerde eervol gediend; daar was groote blijdschap en geneucht, zoo dat ieder zijn rouw vergat - maar Vrouwe Aye niet; zij was zoo droevig; dat ze niet in de feestvreugde deelen kon. Deze Feest duurde tot den avond toe; de Grave begiftigde elk naar zijne waardigheid en verdienste. En dit gedaan zijnde, begaf de Grave zich ter rust. En als hij in de slaapkamer was, trok hij zijn zwaerd in toorne, en leîde zijn vinger op 't kruis van het zwaerd, zweerende, dat hij dooden zoude al de kinderen die van Carels zuster kwamen, en slaan alle Carels magen, daar hij 't mochte. Vrouw Aye, hoorende deze woorden, was zeer droevig, maar zij gedroeg zich als of zij daarom niet en gaf en ging bij haren man te bedde en bewees hem groote vriendschap. Haymijn en was niet lange op het huis, en toog in de oorloge, daar hij ze wist, naar zijn gewoonte. Vrouwe Aye was dragende, maar hield het geheim, dat het niemant konde weten, behalve eene Jonkvrouwe, die zij het te kennen gaf, en beval daarvan niet te spreken. Toen zij haar tijd nabij zag, zoo ried haar de Jonkvrouw dat ze | |
[pagina 39]
| |
in een klooster trekken zoude, en blijven daar tot dat zij bevallen ware van kinde, en dat zij zeggen zoude, dat zij in pelgrimaadje wilde gaan. Dit gedaan hebbende en in 't klooster wezende, zoo werd zij verblijd van een jongen zone. Men deed dat kind doopen, en werd geheeten Ritsaert; de gevaders waren Bisschop TulpijnGa naar voetnoot+ en Grave Willem;Ga naar voetnoot+ en het kind werd heimelijk opgevoed, maar 't hadde brieven bij hem, dat het echtelijk gewonnen was en van edeler geboorte. Men wist echter niet wien 't toebehoorde: want de moeder vreesde Haymijn zeer, en kende zijne wreedheid; zij duchtte, dat hij 't zoude dooden, ware 't, dat hij 't vernam. Inmiddels is Haymijn t'huis gekeerd en had gevochten op de Heidenen; hij was eigenwillig uitgetogen, en door niemants bede noch bedwang. Op den zelven dag als Hayman, kwam Vrouw Aye mede op het huis en hadde haar kerkgang gedaan. En later heeft zij nóg een zone gekregen, en dien droeg zij zeer in 't verborgen en lag weder in 'et klooster, zoodat 'et niemant wiste; en dat kind werd gedoopt en Writsaert genaamd en heimelijk opgevoed. Daarna ontving zij den derden zone; hem werd gedaan als den anderen, en Adelaert werd hij genaamd. Toen is Haymijn weder in de oorloge getrokken, daar hij zeven jaar bleef. Dies had Vrouwe Aye groote rouwe, want daar was tijdinge gekomen dat Haymijn dood was. Ter wijlen dat zij de rouwe dreef, kwam Haymijn th'uis, op zijn gewapend paard, zijn schild aan den hals, zijn baniere ontploken. Als de Vrouw hoorde dat Haymijn kwam, ging zij hem tegen met een vrolijk aangezichte, en nam hem in haar armen, en kuste hem vriendelijk, en heette hem wellekom. En als Haymijn zijn vrouwe zag, was hij, hoe gewond ook, blijde in zijn gemoed, en steeg van den paerde, en ging met haar in de zale. En Vrouw Aye droeg Reinout, die zij mede heimelijk opvoedde. Aldus had Haymijn vier kinderen dat hij 't niet en wist; de jongste | |
[pagina 40]
| |
van de Vier was groot en sterk boven al de andere, gelijk een valk boven den sperwer. Te dezer tijd had Koning Carel een zone, geheeten Lodewijk. Deze zone en Reinout waren van éenen ouderdom, en éener grootte; maar toen zij vijftien jaar oud waren, ontwies Reinout Lodewijk een voet. Deze Lodewijk werd naar huis ontboden, om oorzaken die ik thands verklaren zal; hier wil ik van Reinout zwijgen en schrijven van Koning Carel. |