doen wat in mijne krachten is, om een misdaad te herstellen, waarin ik gedeeld heb, en ik verwacht van u, dat gij mij helpen zult.’
‘Van mij!’ klonk het vol zelfmistrouwen.
‘Ja,.... en op dit oogenblik is het mij, alsof het verleden en de toekomst het heden waren.... in die toekomst zie ik dat gij geen dochter Ursula's zult zijn; nog voordat uw noviciaat-tijd om is, zult ge in de wereld terugkeeren....’
‘O, God! wat zegt gij! Is het een stem uit den Hemel of eene verzoeking des boozen die tot mij komt! Ik mijn roeping ontrouw? Neen! dat nimmer!’
‘Zij, die waardig wordt gekeurd mijn geheim te vernemen, zij, die door God is bestemd de misdaad, waarin ik deelde, te helpen herstellen, kan geen non zijn, door geloften gebonden; zij moet vrij zijn van alle banden, om te kunnen handelen; ik zie u vrij in de toekomst, daarom weet ik, dat gij mij door de Voorzienigheid toegevoegd zijt om Haar werk ten uitvoer te brengen. Moeder Theresia is reeds twintig jaar voor altijd aan de orde verbonden; zij is onmachtig, zij zal als eene dochter Ursula's sterven, en dat wel binnen zes maanden. Indien deze mijne voorzegging uitkomt, zult ge er een bewijs in vinden voor de waarheid mijner mededeeling.’
‘O, God! o God, wees mij genadig!’ - zuchtte de jonge novice. Zij durfde hare blikken niet tot de stervende opheffen; zij bemerkte niet eens hoe zuster Maria-Josepha als door een wonder duidelijk en helder sprak, zonder eenige onzekerheid of zwakte meer in haar stem. Eerst jaren later, toen zij zich elke bijzonderheid van dat onvergetelijk uur te binnen bracht, herinnerde zij zich ook dit.
‘Als de dag gekomen zal zijn, dat gij onder de menschen terugkeert,’ vervolgde de stervende, ‘zijt gij vrij in uw doen en laten, kom dan zoodra mogelijk, laat in den avond, alleen, in het kleine park dat links aan onzen kloostertuin grenst, neem een werktuig met u, zoodat gij de aarde gemakkelijk om kunt woelen. Op het punt gekomen, waar vier wegen een kruis vormen, zult gij een oogenblik stil staan; sla daarop het pad in, dat links voor u ligt, zoo gij den rug naar het klooster keert, loop dóór tot aan den drie en dertigsten boom, graaf de aarde open, onder aan den stam, waar een kruisje in den boom gesneden is, dat reeds sinds verscheidene jaren groeit en zich uitzet; ongeveer een voet onder den beganen grond zult ge een blikken koker vinden, neem hem snel van daar weg, open den koker zoo spoedig gij op eene veilige plaats zijt. Gij zult den inhoud, bestaande uit bladen beschreven perkament, er uit nemen, gij zult u moeite geven de personen aan wie, volgens den inhoud van dat geschrift, onrecht weêrvoer, op te sporen, en gij zult