| |
| |
| |
Bibliografie
Voor de geciteerde toneelstukken zie de Catalogus L.J.N.K. van Aken.
A.a., Oud Den Haag (de Comedie). Serie van 25 artikelen in De Hofstad, 1910/1912 (bevat veel teksten van notariële akten). |
Aken, Lucie J.N.K. van, Catalogus Nederlands toneel.
I. Oorspronkelijke stukken, 1954.
II. Vertalingen en bewerkingen, bijzondere genres, 1955.
III. Geschiedenis, 1956.
Amsterdam, Universiteitsbibliotheek. |
Albach, B., De schouwburg van Jacob van Campen. Oud Holland 85, 1970, 2; p. 85 e.v. |
Amsterdamse Toneelverzameling. Deze titel geeft Kossmann aan een handschrift van ‘gedichten, van, voor en tegens den Amsterdamschen Schouwburg’, Universiteitsbibliotheek, Amsterdam. |
Bachrach, A.G.H., Leiden en de strolling players. Jaarboekje voor gesch. & oudheidk. v. Leiden en omstreken. Leiden 1968, p. 29 e.v. |
Barlaeus, Caspar, Mercator sapiens (De wijze koopman). Oratie gehouden bij de inwijding van de Illustere School te Amsterdam op 9 januari 1632. Met Nederlandse vertaling en inleiding uitgegeven door Dr. S. van der Woude. Amsterdam 1967. |
Begemann, N., De Engelse komedianten in de Nederlanden. De Gids, 127ste jrg. Mei 1964, p. 398 e.v. |
Benesch, O., The drawings of Rembrandt, vol. I/VI, New York 1973. |
Bolte, Johannes, Das Danziger Theater. Theatergeschichtliche Forschungen hrsg. v.B. Litzmann XII. Hamburg/Danzig 1895. |
Bolte, Johannes, Von Wanderkomödianten und Handwerkerspielen des 17. und 18. Jahrhunderts. Berlin 1934. |
Bomhoff, J.G., Bijdrage tot de waardering van Vondels drama. Amsterdam 1950. |
Bouissac, Paul, Un traité acrobatique du XVIe siècle. Revue de la Société d'Ethnologie française, Nouv. Série, 1971, No. 1., p. 11/29. |
Brandt, Geeraard, de jonge, Gedichten. Rotterdam 1649. |
Brandt, Geeraard, Het Leven van Joost van den Vondel, uitg. d. Dr. P. Leendertz Jr., 's-Gravenhage 1932. |
Bredero, Memoriaal van, zie Stuiveling. |
Buitendijk, zie Jan Vos. |
Burgund, Elisabeth, Die Entwicklung der Theorie der französischen Schauspielkunst im 18. Jahrhundert bis zur Revolution. Breslau 1931. |
Chevalley, Sylvie, Molière en son temps, 1622-1673, Paris. |
Coffeng, Joh. M., Lexicon van Nederlandse tonelisten. Amsterdam 1965. |
Corver, M., Tooneel-aantekeningen vervat in een omstandigen brief aan den schrijver van het Leven van Jan Punt, etc. Leyden 1786. |
Creizenach, W., Die Schauspiele der englischen Komödianten. Berlin-Stuttgart 1889. |
Dillen, J.G. van, Van rijkdom en regenten, handboek tot de economische en sociale geschiedenis van Nederland tijdens de Republiek. Den Haag 1970. |
Domselaer, Tobias van, Beschrijvinge van Amsterdam. Amsterdam 1663. |
Droste, C., Overblijfsels van geheugchenis, 2 dln. Aant. R. Fruin. Leiden 1879. |
Engel, J.J., De kunst van nabootzing door gebaarden, 2 dln. Haarlem 1790. |
Faucheur, Michel le, zie Francius. |
Francii, Petri, Posthuma. Quibus eruditorum ad eundem epistolae. Amstelaedami. 1706. Oratio I. Pro Eloquentio. p. 67 e.v. |
Francius, P., Bestieringen aangaande de uitspraak en gebaarmaking, enz. achter: Verhandelingen van de uitspraak en gebaarmaking van een redenaar door den heere Michiel le
|
| |
| |
Faucheur. Naar het Latijn (Francius 1697) en naar het Frans (Le Faucheur 1686). Amsterdam 1741. |
Fransen, J., Les comédiens français en Hollande au XVIIe et au XVIIIe siecles. Paris 1925. |
Fremantle, Katherine, The open Vierschaar of Amsterdam's 17th cent. TownHall as setting for the City's Justice. Oud-Holland, 77 (1962), p. 206 e.v. afd. 20 en 21. |
Fruin, R., Verspreide geschriften VIII. 's Gravenhage 1903. |
Fuchs, R., Rembrandt in Amsterdam. New York 1968. Chapter IV. Theater, p. 33/39. |
Gelder, H.E. van, Het Haagse toneel-leven en de Koninklijke Schouwburg 1804-1954. 's Gravenhage 1954. |
Groenveld, S., De Prins voor Amsterdam. Bussum 1967. |
Gudlaugsson, S.J., Ikonographische Studien über die holländische Malerei und das Theater des 17. Jahrhunderts. Würzburg 1938. |
Gudlaugsson, S.J., De komedianten bij Jan Steen en zijn tijdgenoten. 's Gravenhage 1945. |
Gudlaugsson, S.J., Jacob van Campens Amsterdamse schouwburg door Hans Jeuriaensz van Baden uitgebeeld. Oud-Holland 64, 1951, p. 179 e.v. |
Halmael Jr., A. van, Bijdragen tot de geschiedenis van het tooneel, de tooneelspeelkunst, en de tooneelspelers, in Nederland. Leeuwarden 1840. |
Hardenberg, Mr. H., Halen ... zakken. Den Haag, 1976. |
Hartnoll, Phyllis, The Oxford Companion to the theatre. London 1967. |
Haverkorn van Rijsewijk, P., De oude Rotterdamsche schouwburg. Rotterdam 1882. |
Haverkorn van Rijsewijk, P., De rederijkerskamer en de tooneelvoorstellingen te Rotterdam in de 17de eeuw. Rotterdamsch Jaarboekje II, 1890, p. 135. |
Hellinga, W. Gs., La représentation de ‘Gijsbreght van Aemstel’ de Vondel. Le lieu théâtral à la renaissance, p. 323 e.v. Paris 1964. |
Hellinga, W. Gs., Rembrandt fecit 1642. Amsterdam 1956. |
Hellwald, F. von, Bibliographie. Het Nederlandsch Tooneel, 1872. |
Hellwald, F. von, Geschichte des holländischen Theaters. Rotterdam 1874. |
Heppner, A., Pieter Quast en P.C. Hooft. Maandblad voor Beeldende Kunsten, 14, 1937, p. 370/7. |
Hilman, Johs., Alphabetisch overzicht der tooneelstukken in de bibliotheek van -. Amsterdam 1878. (Deze verzameling bevindt zich in de U.B.A.) |
Hodges, C. Walter, The Globe restored. New York 1954. |
Hogendoorn, W., Leiden in last. Leids Jaarboekje, 1968, p. 65. |
Hollander, A.N.J. den, Het démasqué in de samenleving. Amsterdam 1976. |
Huizinga, J., Nederland's beschaving in de zeventiende eeuw, een schets. Haarlem 1941. |
Hummelen, W.M.H., Inrichting en gebruik van het toneel in de Amsterdamse Schouwburg van 1637. Verhandelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Afd. Letterkunde, Nieuwe Reeks, dl. LXXIII, No. 3. Amsterdam 1967.
(met een bibliografie over de schilderkunst en het toneel in de 17de eeuw) |
Hummelen, W.M.H., Rembrandt und Gijsbrecht. Bemerkungen zu den Thesen von Hellinga, Volskaja und Van de Waal. Neue Beiträge zur Rembrandt-Forschung. Hrsg. v.O.v. Simson u.J. Kelch. Berlin 1973. |
Hunningher, B., De Amsterdamse Schouwburg van 1637. Type en karakter. Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 9, blz. 109 e.v. 1958. |
Hunningher, B., A baroque architect among painters and poets. Theatre Research, vol. III, 1961, p. 23 e.v. |
Hunningher, B., Het toneel in de Amsterdamse schouwburg van 1637. Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, afd. Letterkunde, Nieuwe Reeks, dl. 22, no. 4. Amsterdam 1959. |
Jelgerhuis Rz., J., Theoretische lessen over de gesticulatie en mimiek, enz. Amsterdam z.j. (1827). |
Jensen, J.N.J., Reizigers in Amsterdam. Amsterdam 1919. |
| |
| |
Joseph, B.L., Elizabethan acting. Londen 1951. |
Junkers, H., Niederländische Schauspieler und Niederländisches Schauspiel im 17. und 18. Jahrhundert in Deutschland. Haag 1936. |
Kalff, G., Bijdrage tot de geschiedenis van bet Amsterdamsch tooneel in de 17de eeuw. Oud-Holland, 13, 1895, p. 26 e.v. |
Kalff, G., Literatuur en tooneel te Amsterdam in de 17de eeuw, 2de, herziene dr. Haarlem 1915. |
Kalff, Martin, Schoonheidsleer des tooneelspelers. Haarlem 1876. |
Keersmakers, A.A., Geschiedenis van de Antwerpse Rederijkerskamers in de jaren 1585-1635. Aalst 1952. |
Kernodle, George R., From art to theatre. Form and convention in the Renaissance. Chicago 1944. |
Knuttel, J.A.N., Bredero poëet en Amsterdammer. Amsterdam 1968. |
Knuvelder, G., Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde, 4 dln. 1961. |
Kok, A.S., Van dichters en schrijvers, 2de stuk. Culemborg 1899. |
Kossmann, E.F., Das niederländische Faustspiel des 17. Jahrhunderts (De hellevaart van Dokter Joan Faustus). Mit einer Beilage über die Haager Bühne 1660 bis 1720. Haag 1910. (Kossmann I.) |
Kossmann, E.F., Nieuwe Bijdragen tot de geschiedenis van het Nederlandsche Tooneel in de 17e en 18e eeuw. 's Gravenhage 1915. (Kossmann II.) |
Koster, Simon, Van schavot tot schouwburg, vijfhonderd jaar toneel in Haarlem. Haarlem 1970. |
Krogh, Torben, Hofballetten under Christian IV og Frederik III, en teaterhistorisk studie, København 1939. |
Krogh, Torben, Teatret, in: Holland-Danmark, IV. København 1945 (met uitvoerige bronvermeldingen). Een fotokopie van dit artikel bevindt zich in het Toneelmuseum Amsterdam. |
Laan, K. ter, Woordenboek van de vaderlandse geschiedenis. 's Gravenhage 1939. |
Kuyper, W., Een maniëristisch theater van een barok architect. Bulletin Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, 69, 3, 1970 (met uitvoerige bronvermeldingen). |
Laver, James, Drama, its costume and decor. London 1951. |
Leendertz Jr., P., Het leven van Vondel. Nederlandsche Historische Bibliotheek III. Amsterdam 1910. |
Leeuwe, H.H.J. de, Jan Vos' Medea, een nederlandse bijdrage tot de europese toneelgeschiedenis. Levende Talen 1963. |
Leeuwe, H.H.J. de, Een politiek gelegenheidsspel van Jan Vos: ‘Ontzet van Koppehaven’. Nieuwe Taalgids, 1968, p. 182/189. |
Leeuwe, H.H.J. de, Le théâtre à Amsterdam durant les saisons 1659 et 1660; sa réaction à l'actualité politique et aux attaques calvinistes. Dramaturgie et Société. Paris, p. 211-220. |
Lefèvre, La cour de l'archiduc Léopold-Guillaume 1647-1652. Archives, Bibliothèques et Musées de Belgique, Bulletin mensuel de l'Association de conservateurs 15-5-1928, V. 5. |
Liebrecht, Henri, Histoire du théâtre français à Bruxelles au 17e et au 18e siècle. Paris 1923. |
Liggeren, zie Rombouts-Lerius. |
Mander, Karel van, Den grondt der edel vrij schilder-const. Uitg. en van vertaling en comment. voorzien d. Hessel Miedema, 2 dln. Utrecht 1973. |
Mélèse, P., Le théâtre et le public à Paris sous Louis XIV. Paris 1934. |
Michael, Friedrich, Gecshichte des deutschen Theaters. Stuttgart 1969. |
Molhuysen, P.C. en Fr. K.H. Kossmann, Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek. Leiden 1911/1937. |
Muller, J.W., Uitbreiding van ons taalgebied in de 17de eeuw. Nieuwe Taalgids, 15, p. 173 e.v. |
| |
| |
Mussem, Jan van, Die edele Const van welsegghen uyt de vermartste Rhetorisienen ende Orateuren als Cicero, Quintilianus ende meer andere. Gouda 1607. |
Nassau-Sarolea, A. van, Abraham Sybant, strolling player and first Dutch Shakespeare-translator. Theatre Research, vol. XIII, 1, 1973, p. 38 e.v. |
Notermans, Jef, Schets van de geschiedenis van't toneel in de Maasgouw vóór de Franse Revolutie. Elsloo (L.) 1961. |
Oldewelt, W.F.H., Fransche en Haagsche komedianten te Amsterdam in de zeventiende eeuw. Amsterdamsche archiefvondsten, Amsterdam 1942. |
Pauw-Van Veen, Lydia, Over de betekenis van het woord beweeglijkheid in de 17de eeuw. Oud-Holland, 1959. LXXIV, p. 202. |
Pels, A., Gebruik en misbruik des tooneels. Amsterdam 1681. |
Pels, A., G. Horatius Flaccus Dichtkunst, op onze tijden, en zeden gepast. Amsterdam 1677. |
Pies, Eike, Das Theater in Schleswig, 1618-1839. Kiel 1970. |
Poelhekke, C.G.N. de Vooys ea G. Brom, M.A.P.C., Platenatlas bij de Nederlandsche Literatuurgeschiedenis. Groningen/Den Haag 1916. |
Praag, J.A. van, La Comedia espagnole aux Pays-Bas au XVIIe et au XVIIIe siècle. Amsterdam z.j. |
Prins, Izak, Amsterdamsche schimpdichters vervolgd. Jaarboek van het genootschap Amstelodamum, XXX, p. 189. Amsterdam 1933. |
Rapp, Uri, Handeln und Zuschauen. Darmstadt/Neuwied 1973. |
Rebling, E., Een eeuw danskunst in Nederland. Amsterdam 1950. |
Regteren Altena, J.Q. van, Rembrandt und die Amsterdamer Bühne. Kunstchronik X, p. 135/6. München 1957. |
Regteren Altena, J.Q. van, Retouches aan ons Rembrandt-beeld IV, De eendracht van het Land II. Oud-Holland LXVII, I/IV, 1952, p. 59 e.v. |
Richard, Michel, La vie quotidienne des Protestants sous l'ancien régime. Paris 1966. |
Riewald, J.G., New light on the English actors in the Netherlands. English Studies, XLI, nr. 2 (April 1960). |
Roeder-Baumbach en H.G. Evers, I. von, Versieringen bij Blijde Inkomsten. Antwerpen/Utrecht 1943. |
Roever, N. de, Vondels sterfhuis. Amsterdamsch Jaarboekje 1888, 1ste jaargang, p. 166 e.v. |
Römelingh, J., De diplomatieke betrekkingen van de Republiek met Denemarken en Zweden 1660-1675. Amsterdam 1969. |
Rombouts, Ph., en Th. van Lerius, De Liggeren en andere historische Archieven der St. Lucasgilde, dl. II. Anvers 1874. Réimpression 1961. |
Sarolea-Van Nassau, zie Nassau, van. |
Schrickx, W., Nederlandse acteurs te Gent in de 17de eeuw. Nieuwe Taalgids XXXXIV, 1951, p. 267/276. (Afk.: Schrickx N. Tg.) |
Schrickx, W., Nederlandse en andere acteurs te Gent en elders in de XVIIde eeuw, Studia Germanica Gandensia, VII. Gent 1965. |
Schück, H., & K. Warburg, Illustrated Svensk litteraturhistoria II. Stockholm 1927. |
Skippon, Phil., An account of a journey made thro part of the Low Countries etc. (1663) zie Jensen. |
Slingelandt-handschrift: Acteurs en Actrices die Anno 1638 in dienst van den Schouwburg zijn Geweest en vervolgens zijn aangenomen. Gevoegd achter Jan de Marre, Het Eeuwgetijde van den Amsteldamschen Schouwburg. Amsterdam 1738. Collectie Van Slingelandt, Toneelmuseum Amsterdam. |
Smit, W.A.P., Van Pascha tot Noah, 3 dl. Zwolle 1959/1962. |
Smit, W.A.P., Het Nederlandse renaissancetoneel als probleem en taak voor de literatuurhistorie. Mededelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen, afd. Letterkunde, Nieuwe Reeks, dl. 27, no. 4. Amsterdam 1964. |
Snoep, D.P., Praal en propaganda, triumfalia in de Noordelijke Nederlanden in de 16de
|
| |
| |
en 17de eeuw. Alphen a.d. Rijn z.j. |
Sterck, J.F.M., Het leven van Joost van den Vondel. Haarlem 1926. |
Sterck, J.F.M., Oud en nieuw over Joost van den Vondel. Amsterdam/Mechelen 1932. |
Sterck, J.F.M., Uit het Amsterdamsche tooneelleven op het einde der XVIde eeuw. Mededeelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde over het jaar 1912-1913, p. 97-148. |
Stroman, B., De Nederlandse toneelschrijfkunst, poging tot verklaring van een gemis. Amsterdam 1973. |
Stuiveling, G., Memoriaal van Bredero. Culemborg 1970. |
Stijl, Simon, Leven van Jan Punt (2de druk). 's Gravenhage 1851 (de 1ste druk is van 1781). |
Tengnagel, Mattheus Gansneb, Alle werken waarin opgenomen de paskwillen die ten onrechte aan Tengnagel toegeschreven zijn. Ingeleid en van aantekeningen voorzien door Dr. J.J. Oversteegen. Amsterdam 1969. |
Thibault, Girard -d'Anvers, Académie de l'Espée on se démontrent par Reigles mathématiques sur le fondement d'un cercle mystérieux, la théorie et pratique des vrais et iusqu' à present incognus secrets du maniement des armes à pied et à cheval. 1628 (gedrukt te Leiden 1630). |
Thieme, U., und F. Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler von der Antike bis zur Gegenwart. I / XXXVII. Leipzig 1907/1950. |
Thienen, Fr. W.S. van, Het doek gaat op. Vijfentwintig eeuwen in en om het Europese theater. 2 dln. Bussum 1969. |
Thienen, Fr. van, Der Maler Gérard de Lairesse und die klassizistische Bühne, Maske und Kothurn, I. 1, 1955, p. 140. |
Thil. J. van, Verscheide vertooningen, geschikt ter versieringe van eenige tooneel-speelen, die op den Amsteldamschen schouburg vertoont werden. Amsterdam 1753. |
Tóth-Ubbens, M.M., De barbier van Amsterdam. Antiek X, no. 4, p. 381/411. |
Uitman, J.E., Les fêtes baroques d'Amsterdam de 1638 à 1660, l'intelligibilité de leurs motijs allégoriques et historiques pour le public contemporain. Jean Jacquot e.a. Dramaturgie et Société, I. Paris 1968. |
Unger, J.H.W., Bibliographie van Vondels Werken. Amsterdam 1888. |
Unger, J.H.W., Vondeliana, IV, Palamedes. Oud-Holland, VI, 1888. |
Vogel, Albert, Rhetorica, basis der welsprekendheid. Rotterdam 1931. |
Vondel, Volledige dichtwerken en oorspronkelijk proza. Verzorgd en ingeleid door Albert Verwey. Amsterdam 1937. |
Vondel, De Werken van, - in verband gebracht met zijn leven, en voorzien van verklaring en aanteekeningen door Mr. J. van Lennep. III. Amsterdam 1857. |
Vos, Jan, Toneelwerken. Aran en Titus, Oene, Medea. Uitgegeven, ingeleid en van aantekeningen voorzien door W.J.C. Buitendijk. Assen/Amsterdam 1975. |
Vos, Jan, Beschrijvingen der vertooningen op tooneelen, zeegebogen, blijde inkomsten, en staacywagens. t'Amsterdam 1662. |
Vos, Jan, Vertoningen. Zie bibliografie in Aken, Lucie J.N.K. van -. Catalogus Nederlands toneel, II, p. 467/469. |
Waal, H. van de, Rembrandt and the feast of Purim. Oud-Holland, 84, 1969, p. 199 e.v. |
Waal, H. van de, Rembrandt at Vondel's tragedy Gijsbreght van Aemstel. Miscellanea. J.Q. van Regteren Altena, Amsterdam 1969, p. 145 e.v. |
Wagenaar, Jan, Amsterdam in zijne opkomst, aanwas, geschiedenissen etc. 2de stuk, Amsterdam 1765. |
Wiersum, E., Een Palamedesopvoering in Rotterdam. Rotterdams Jaarboekje 2de serie VII, Rotterdam 1919. |
Wieselgren, Oscar, Bidrag till kännedomen om 1600-talsdramat i Sverige. Akademisk afhandling, Uppsala 1909. |
Winkel, J. te, De Ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde. II. Geschiedenis der
|
| |
| |
Nederlandsche Letterkunde van Middeleeuwen en Rederijkerstijd, II. Haarlem 1922. III, IV, V. Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde van de Republiek der Vereennigde Nederlanden, I, II, III. Haarlem 1923/24. |
Witt Huberts, Fr., Onopgeloste raadsels. Nieuwe Rotterdamsche Courant 30-6-1927. |
Woordenboek der Nederlandsche Taal. VII.1. bewerkt door A. Beets. 's Gravenhage/Leiden, 1926. |
Worp, J.A., Geschiedenis van den Amsterdamschen schouwburg 1492-1772. Uitgegeven met aanvulling tot 1872 door J.F.M. Sterck. Amsterdam 1920. (AS) |
Worp, J.A., Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland. I. Groningen 1904. II. Groningen 1908. |
Worp, J.A., Varia uit de Amsterdamsche tooneelwereld. Oud-Holland, XXII, 44, 1904. |
Wumkes, G.A., Kermissen. Uit onzen bloeitijd, schetsen uit het Leven onzer Vaderen in de XVIIe Eeuw, Serie II, no. 8. Baarn 1910. |
Wybrands, C.N., De Amsterdamsche Schouwburg gedurende het seizoen 1658/59. Het Nederlandsch Tooneel. 2de jrg. Utrecht/Gent 1873. |
Wybrands, C.N., Het Amsterdamsche Tooneel van 1617-1772. Utrecht 1873. |
Wybrands, C.N., Vondel op het Amsterdamsche tooneel. Dietsche Warande X. |
Wijk, Louise E. van, Uit de voorgeschiedenis van ‘Den danske skueplads’. Bundel opstellen van oud-leerlingen aangeboden aan C.G.N. de Vooys. Groningen/Batavia 1940, p. 349/358. |
Wijngaards, N., Jan Harmens Krul, zijn leven, zijn werk en zijn betekenis. Zwolle 1964. |
Zuidema, W., Jan Zoet. Oud-Holland XXIII, p. 83 e.v. |
Zumthor, Paul, Het dagelijks leven in de gouden eeuw. Vertaald naar het Frans, La Vie quotidienne en Hollande au temps de Rembrandt. 2 dln. Utrecht/Antwerpen 1962. |
|
|