De roman van Heinric en Margriete van Limborch
(1937)–Hein van Aken– Auteursrecht onbekend
[pagina 104]
| |
XIDe heren en juffers te Konstantinopel hadden inmiddels de tijd voor een goed deel in gezellig onderhoud doorgebracht. Eens op een keer, na de maaltijd, begaven ze zich in de hof, waar schone bomen groeiden, bloemen bloeiden en fonteinen sprongen. De keizerin zat in de schaduw van een olijfboom en bij haar zaten heer Heinric, Echites, de koning van Salence en de oude graaf van Athene. Anderen zaten verspreid onder de bomen. Margriete kwam juist de zaal uit met de koning van Frankrijk en toen zij langs Demophon kwamen, stond die op, evenals de schone Esyone, die naast hem zat, en nodigde hen uit zich bij hen | |
[pagina 105]
| |
neer te zetten. Toen anderen dat zagen namen de heren hun jonkvrouwen bij de hand en lieten zich ook bij hen neer. Toen stelde Esyone voor dat men gezamenlijk een spel zou doen. Waarop Margriete zeide dat zij er een wist. Elk moest de handen voor zich op elkaar leggen. Daarna zou zij, onverschillig waar beginnende, tot tien aftellen, en degene op wie de tien viel, zou koning zijn. Deze koning zou vragen stellen betreffende de liefde, en elk moest oprecht antwoorden. Dit is het spel dat later Koningspel genoemd werd. De tien trof Margriete zelf. Zij schaamde zich; maar Demophon zei dat het billijk was als zij die het spel had uitgevonden, ook zijn eerste koning was. Margriete vraagde nu eerst Demophon of hij ooit een bron gekend had wier water hij liever had willen drinken dan van enige andere en of hij het gedronken had. Hij dacht er lang over en zei toen dat hij inderdaad zulk een bron gevonden had, maar dat zij zo vast ommuurd was, dat hij er niet aan nabij kon komen; ook was ze zo diep dat al zou hij uit zijn tranen een touw draaien hij vreesde dat het de bodem niet bereiken kon. Margriete vroeg nu aan Esyone of zij, die nu zoveel oorlogen gezien had, ooit een zwaard tot haar hart had voelen doordringen, 't zij met steken, 't zij met slagen. Esyone antwoordde hierop dat sommige slagen haar werkelijk tot het hart gegaan | |
[pagina 106]
| |
waren, dat ze dan ook geraakt was, maar dat het nog niet doorstoken was en ze dus nog hoopte dat ze zich voor de steek kon in acht nemen. Daarop vraagde ze de koning van Prassia of bij de vele bomen die hij hier zag niet een was die hij boven de andere schatte. De koning antwoordde dat die boom een pijn was, die ook terecht zo heette, omdat hij niet zag hoe hij hem beklimmen kon, al had hij nu en vroeger ook al hoge ladders daartoe opgericht. Naast hem zat jonkvrouw Palladas van Macedonië. Haar vraagde Margriete of zij zich ooit, gedurende de oorlog, door een wapen had bedreigd gevoeld. Zij moest erkennen dat een zwaard voortdurend op haar hart gericht was en dat zij, mits ze ongekwetst bleef, het leven kon houden. Nu vraagde ze de koning Colesus van de Ganges, of hij, die in de stad was gekomen en er de kroon van de keizerin gezien had, daarin niet één edelsteen bemerkt had waarom hij die kroon temeer bewonderde. Hij zei: zeker, er is een diamant in, de hardste steen die bestaat: men zegt dat hij alleen door boksbloed te splijten is; ik zal beproeven of mijn hartebloed het kan. Verder vraagde Margriete de jonkvrouw Eliane of zij ook een wapen gezien had waarvoor zij vreesde. Zij antwoordde ja, een bijl met twee sneden. Daar hij met twee handen gezwaaid wordt, komen zijn slagen sterk aan, zodat alleen mijn | |
[pagina 107]
| |
sterke schild mij behouden kon. Vandaag schampte de slag nog af, maar mijn hart was bijna getroffen; ware hij verder gegaan, dan was het met mijn leven gedaan geweest. Aan de koning van Moriane, zwart van huid, maar van binnen edel, werd nu de vraag gesteld of hij enige bloem in deze bogaard zo na was gekomen dat hij ze plukte. Ach, zei hij, als ik er ene, niet plukken, maar met de lippen beroeren mocht, dan zou ik al heel blij zijn, maar de natuur heeft mij zo gemaakt dat ik er niet op durf hopen. Waarom bang zijn? zei Margriete: hopen kunt ge altijd. Daarop zei ze tot jonkvrouwe Meliandre: ik vraag u wat ik ook andren al vroeg: heeft ooit een wapen uw hart bedreigd? Zij antwoordde: ja, er was een pijl, maar zijn punt was niet scherp genoeg. Was ze dat geweest, dan weet ik niet wat er gebeuren kon, want de kruik gaat zolang te water tot ze breekt. De koning van Frankrijk zat naast jonkvrouw Celidone. Hem vraagde Margriete nu: Wat meent ge dat sterker is: natuur, leer, of liefde? Hij antwoordde dat dit een moeilijke vraag was; wat men van nature doet, doet men graag. Aard is een vast kleed, zegt het spreekwoord. En wat een mens van nature heeft, dat wil hij node laten. Toch doet men vaak iets node. Leer daarentegen is wat men oefent, en een kunst die men geoefend heeft, ver- | |
[pagina 108]
| |
toont men graag. Velen zeggen dat de natuur voor de leer gaat, en wat velen zeggen moet wel waar wezen. Maar naar mijn verstand is de liefde veel sterker, sterker dan de natuur en sterker dan het geleerde. En ik zal u zeggen waarom. Is een mens van nature gierig, dan maakt de liefde hem mild. De geleerdste mens onttrekt zich niet aan de liefde, en hoe geleerder ze zijn, hoe minder ze zich eraan onttrekken kunnen. Daarom geloof ik dat de liefde de sterkste is. Margriete dankte hem voor zijn schone inlichting en vraagde nu Celidone: Ge weet dat er vier winden waaien: noord, zuid, west en oost. Is er een daarvan waaraan ge de voorkeur geeft? De jonkvrouw aarzelde niet, maar zei: de zoetste wind waait uit het westen, want van hem komen de zoetste bloemen. De volgende vraag was gericht tot de keizer van Rome, die naast de jonkvrouw Salamine van Tracië zat. Margriete vroeg: Zeg me, heer keizer, wat is machtiger: koning, wijn of vrouw? Hij gaf ten antwoord: een koning is in zijn rijk zo machtig als de regen die uit de hemel komt: donder en bliksem, storm en wind gaan vooruit en grote vloeden ontstaan door hem. Te land en ter zee ontneemt hij het leven. Zo is in zijn rijk de koning, vreselijk en ontzaggelijk. Tegelijk evenwel beschermt hij zijn onderzaten en doet hij dat dan is er geen gebrek aan hem. Vóór alles bidt men om | |
[pagina 109]
| |
een goede koning. Maar de wijn is sterker. Hij overwint ook de koning. Doch dit wil ik u zeggen: sterker dan de wijn zijn vrouwen. Zij overwinnen wie de wijn winnen en wie hem drinken. Daarna zei de koningin: En gij, jonkvrouw Salamine; ik weet sedert lang dat ge liefhebt. Zeg mij wat bewoog u tot liefde het meest. Zij antwoordde: ja, dat zal ik. Het was de hoogheid van de machtige man, die zich vernederde; de tranen en zuchten van de sterke, zijn bereidheid tot schone beloften. Nu deed Margriete nog vier vragen. De eerste aan koning Rioen: wat het gelukkigste ogenblik is? Hij zei: als men 's morgens te bed zou liggen in een frisse kamer, met groene biezen op de vloer en dan zou op blote voeten in een hemdje diegene binnenkomen die men liefheeft en naar wie men lang verlangd heeft, en zij zet de ene voet op het bed en slaat met één hand de dekens op - ik verlang niet dat ze naderkomt, maar dat ze zo sta en ik wacht - dat is het gelukkigste ogenblik. Zo is het, riepen al de heren. De tweede vraag was aan Elionette van Amazonië: Groeit hier in deze boomgaard een kruid dat ge begeert vóór alle andere? Er groeit er een, zei ze, als ik dat mee mocht nemen, en behouden, dan zou niets in de wereld me erboven gaan. De derde was aan Pasca, de koningin van Paura, die naast de koning van Byhem zat. Kan men een | |
[pagina 110]
| |
vreemd man beminnen? luidde de vraag. Het antwoord was: Ik versta uw toespeling. Ik antwoord in ernst: ik heb een vreemd heer zo vast aan me verbonden dat ik hem altoos behouden wil en altoos aan hem denken. Eindelijk was de laatste vraag aan de koning van Byhem gesteld; Wie behaagt u hier het best? Hij antwoordde: Jonkvrouwe Salamine behaagt mij, en ook Elionette van Amazonië, maar best, als ge 't weten wilt, deze die naast mij zit. Hierop nam de koningin een takje en reikte het aan Demophon en zei: ziehier heer, neem gij mijn rijk over. Maar hij antwoordde: Bij ons te lande is het een zede dat na een feest geen gasten zonder een geschenk gaan. Gij moet ons iets geven. Margriete schaamde zich en zei: hoe zal ik geven wat ieder wenst. O, zei Demophon, niemand zal iets onbescheidens vragen. Wie vraagt wat hij niet kan krijgen benadeelt zijn eigen, zegt het spreekwoord. Maar laat ieder u een vraag stellen en geef gij dan het antwoord. Margriete zei dat ze 't wagen zou. Wat is de liefde? vroeg Demophon. 't Is een band die twee harten samenbindt, zei ze. Waaruit bestaat die band? vroeg Esyone. Uit vier koorden: de ene is nederigheid, de andere wellevendheid, de derde is mildheid, de vierde is zedigheid, die de drie vorige verbindt. De ogen maken daaraan vast wat buiten ons is, want de ogen zijn de portier van het hart. | |
[pagina 111]
| |
Kan die band breken, en hoe? vroeg de koningin van Macedonië. Ja, als mannen zich beroemen en vrouwen wispelturig zijn. Hierop vraagde koning Colesus: Hoe komt het dat als twee liefhebben de een leed kan hebben en de ander niet? Dat komt omdat beide onder een andere planeet geboren zijn en ieder de natuur heeft van zijn planeet. Daarna vraagde de koning van Prassia: Ge zegt dat de liefde een band is, maar hoe nu als een bemint en de andere niet? De koningin van het spel antwoordde: dit is een zware vraag. Toch geloof ik dat de liefde ook dan een band is. Maar ge moet bedenken dat eerst de band op zichzelf bestaat, en dan de een erin, die gebonden is, en daarna de ander die erbuiten bleef, maar gebonden moet worden. Nu vroeg jonkvrouwe Eliane: Hoe komt het dat men de een bemint en niet de ander? Daarop luidde het antwoord: Ook dit door de planeten waaronder we geboren zijn. Verder vroeg koning Maurus: Kan een lief zijn lief verlaten omdat ze niet schoon is? Margriete antwoordde: er is geen lelijk lief. Ook vraagt men niet naar schoonheid, maar naar goedheid. Schoonheid is iets uitwendigs, dat gauw vergaat, juist als bloemen. | |
[pagina 112]
| |
Meliandre, de schone jonkvrouw, vraagde nu: Als iemand bemind wordt door iemand, van wie hij niets weten wil, hoe zal hij zich naar behoren van die liefde ontslaan? Dat weet ik niet, jonkvrouw, was 't antwoord. Maar ik denk dat hij die de elementen van aard kon doen veranderen, ook dit zou kunnen. Hoffelijk vraagde nu de koning van Frankrijk: Hoe komt het dat men niet altijd zien kan of men al of niet bemind wordt? De jonkvrouw zei: ik kan u niet daarop antwoorden, maar omdat het moet, zal ik u dit zeggen: er is voor uw ogen als een waas, liefde maakt blind en wanneer ge een wit muntstukje in 't water werpt en er dan doorkijkt dan schijnt het u groter dan een klein muntstukje. Nog andere vragen volgden. Celidone vroeg: Hoe komt het, daar liefde zo edel en goed is, dat ze soms waanzinnig maakt? Antwoord: De liefde is goed, maar ze kan niet alles alleen doen. Zie onze keizerin: zou ze deze oorlog wel kunnen voeren zonder haar heren? Zo heeft Venus haar kamervrouwen.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 113]
| |
De keizer van Rome zeide: Hoe kan men weten dat men liefheeft? Antwoord: daaraan dat men beurtelings bleek en rood wordt als men de liefste ziet, en ook daaraan dat men van geen mijn en dijn meer weet. De jonkvrouw Salamine vraagde: Ge hebt gezegd dat getrouwe liefde gelukkig maakt; maar zeg me nu welk kwaad hen treft die enkel trachten vrouwen 't hoofd op hol te brengen. De koningin zei: met het zwaard waarmee ze deerden, zullen ze gestraft worden. Vrouw Venus wreekt zich op hen die wispelturig zijn. Toen vraagde de koning Rioen van Spanje: Hoe kan ik een jonkvrouw die ik bemin, en van wie ik geloof dat ze mij bemint, bewegen het te tonen? Dat kan ik u zeggen, heer, zei Margriete: Wees hoofs en dienstvaardig, als ge weggaat zeg 't haar dan, als ge weerkomt, breng haar dan goed nieuws en bedenk altijd dat ge niet te ver en niet te lang weg moogt zijn. De koning van Byhem zeide nu: Jonkvrouw, ik zal u een vraag doen. Er waren eens drie ridders die eenzelfde jonkvrouw liefhadden. Ze ontving | |
[pagina 114]
| |
alle drie even hartelijk en elk van hen meende dat ze 't meest van hem hield. Toen gebeurde het dat ze alle drie zich voornamen naar een toernooi te rijden, en ze gaf elk van hen een zijden mouw.Ga naar voetnoot1) Toen de ridders dit aan elkaar ontdekten gingen ze gezamenlijk tot haar en zeiden dat zij nu zeggen mocht wie ze 't meest liefhad. De anderen zouden haar dan met vrede laten. Toen trapte ze de een op de voet, gaf de ander de hand en lachte tegen de derde. Nu, zei ze, heb ik een van u zulk een teken gegeven dat hij mij wel verstaan zal. Nu vraag ik u: van wie houdt ze 't meest? Margriete antwoordde: dat is een moeilijke vraag, maar toch zal ik ze u beantwoorden. De ogen staan het hoogst en in hen is het licht, maar ook de loosheid. De voeten zijn het laagst: zij trappen dikwijls op dat waar men 't minst om geeft. Maar de handen zijn een lid dat een mens met oordeel legt op de plaats die hem goeddunkt. Ook zijn ze het midden van het lichaam en het midden moet men prijzen, want daaruit maakte God Eva. Niet uit het hoofd, niet uit de voeten, maar uit de ribben, uit het midden van het lichaam maakte hij ze, opdat ze aan Adam gelijk zou zijn. Aan wie ik liefheb geef ik de hand. Ten laatste vraagde de koningin Pasca: Twee | |
[pagina 115]
| |
vrouwen beminden een heer, maar hij wilde enkel degene, die hem eerst ter wille zou zijn. De ene wou het niet, want, zei ze, men ziet vaak dat de liefde daarna minder wordt en ik wil enkel de liefde. De andere zeide dat ze alles doen wou wat hij wilde, want dat men in de liefde niet mag rekenen. Nu wou ik vragen: wie moest met recht zijn vrouw zijn? Margriete zeide: Versta ik uw vraag goed, dan luidt ze, of de liefde groter is vóór of na het ter wille zijn. Dat zal ik u zeker zeggen, zodra ik het weet. U kunt er stellig op rekenen. Maar nu gaan we, de keizerin is al opgestaan. De volgende dag toonde Tubal de toestel die hij tot bestrijding van de olifanten had uitgevonden. Het waren kleine huisjes op wielen, die van binnen door raderen konden bewogen worden. Ze waren zes voet lang, zes voet hoog en vier voet breed en hadden gaten waardoor men met zwaarden kon steken. Ook hadden ze ruimte voor voldoende volk en de bedoeling was dat zij onder de olifanten zouden rijden en men die van onder doodstak. Als zij dan vielen, zou het niet hinderen, want de huisjes waren van sterk staal. Het gerucht van oorlog was nu overal doorgedrongen, ook tot de hertog van Limborch. Die vernam ook dat zijn zoon voogd van de stad was. Hij verheugde zich dus zeer dat zijn kinderen beiden leefden en gezond waren en stelde zijn vrouw | |
[pagina 116]
| |
voor dat ook hij naar Konstantinopel gaan zou. Zij wou hem evenwel niet alleen laten vertrekken, zodat besloten werd dat hij zijn land gedurende zeven jaar verpanden zou en dat zij beiden met duizend man de reis zouden aanvaarden. |
|