lijk weer op reis te gaan. De jonkvrouw bad hem nog een dag te blijven: hij zou dan horen wat hem misschien verheugen zou.
Dit was niet minder dan dat zij hem huwen wou en heer van Milaan maken. Zij riep dadelijk haar raad bijeen en zei dat zij daartoe besloten was. De raad was ermee ingenomen en de kastelein, heer Willem, zou hem dadelijk erover aanspreken.
Heinric ontving heer Willem hoffelijk, hij was ook voor de eer ten hoogste erkentelijk, maar verklaarde dat hij die eer niet waardig was, en bovendien, dat een gelofte hem verhinderde zich langer op te houden. Dit was voor de arme Europa een bedroevende tegenslag. Ze zat treurig aan de maaltijd die ter ere van Heinric gegeven werd. Zij nam afscheid van hem toen hij slapen ging. Maar ze kon niet tot rust komen. Ze wou hem weer opzoeken. Ze schaamde zich. Ze zocht hem ten slotte op. Toen ze zag dat hij sliep, dorst ze hem toch niet wakker te maken en ging weer naar haar kamer. Maar opnieuw stond ze op, ging terug, maakte hem zachtjes wakker en zei dat ze toch niet laten kon vóór zijn vertrek nog eens met hem te spreken. Kom naast me liggen, zei hij, en kuste haar mond. Toen ze daarna vroeg of hij niet blijven wou, vertelde hij haar zijn geschiedenis: wie hij was, de verdwijning van Margriete en zijn reisplan.
's Morgens gaf de jonkvrouw hem een nieuw paard, daar hij het zijne in haar dienst verloren had.