Zuid-Limburg uitgezonderd Maastricht
(1962)–J.F. van Agt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina XII]
| |
[pagina 1]
| |
Inleidinggebied. Dit stuk van de monumentenbeschrijving bestrijkt de provincie Limburg bezuiden Sittard met uitzondering van de gemeente Maastricht, die reeds eerder werd beschrevenGa naar eind1.. In de eerste aflevering van de monumentenbeschrijving van Zuid-Limburg worden behandeld de gemeenten Amby, Amstenrade, Beek, Bemelen, Berg en Terblijt, Bingelrade, Bocholtz, Borgharen, Brunssum, Bunde, Cadier en Keer, Eijsden, Elsloo, Eygelshoven, Sint Geertruid, Geleen, Geulle, Gronsveld, Gulpen, Heer, Heerlen, Hoensbroek, Hulsberg, Itteren, Jabeek, Kerkrade en Klimmen. Aan de gemeenten Margraten, Meerssen, Merkelbeek, Mheer, Munstergeleen, Nieuwenhagen, Noorbeek, Nuth, Oirsbeek, Schaesberg, Schimmert, Schinnen, Schinveld, Simpelveld, Slenaken, Spaubeek, Stein, Ubach over Worms, Ulestraten, Urmond, Vaals, Valkenburg-Houthem, Voerendaal, Wijnandsrade, Wijlre en Wittem zal een tweede aflevering worden gewijd.
staatkundige geschiedenis. De Romeinen handhaafden zich in dit gebied tot de tweede helft der 5de eeuw, ondanks de inval der Hunnen in 451Ga naar eind2.. Zuid-Limburg behoorde toen tot de Civitas TongerenGa naar eind3.. Na het wegtrekken der Romeinen vestigden zich hier de Franken, die evenwel geen nieuwe staatsinrichting invoerden. Zij trachtten de Romeinse instellingen na te bootsen of te behoudenGa naar eind4.. De Franken waren verdeeld in verschillende stammen, die aanvankelijk elk hun eigen koning hadden doch in het begin van de 6de eeuw door koning Chlodowech (Clovis) werden verenigd in een Salisch-Frankische bond. Chlodowech onderwierp andere volkeren. Zijn zonen regeerden over een gebied, dat vrijwel geheel het tegenwoordige Frankrijk, het Rijnland en ons land tot aan de beneden Rijn omvatteGa naar eind5.. Toen dit Merovingische rijk (genoemd naar Merovech, een der eerste Frankische koningen) uiteen was gevallen in Neustrië en Austrasië, behoorde ons gebied tot het laatstgenoemde oostelijke deel. Het enorme rijk van Karel de Grote, dat zich uitstrekte over geheel Frankrijk, de Nederlanden en grote delen van Duitsland en Italië kon zoals bekend door zijn opvolgers niet in stand worden gehouden. Bij het verdrag van Verdun in 843 viel het in drieën uiteen: Frankrijk onder Karel de Kale, het Duitse gebied onder Lodewijk en het Middenrijk onder Lotharius, die de keizerskroon kreeg. Het noordelijke gedeelte van dit laatste werd in 855 onder Lotharius ii het koninkrijk Lotharingen, waarin het tegenwoordige Zuid-Limburg lagGa naar eind6.. Een nieuwe verdeling vond vervolgens plaats in 870 bij het verdrag van Meerssen, waar een koninklijke palts lag. Na veel moeilijkheden in een tussenperiode, toen ook vice-koning Swentibold optrad, kwam Lotharingen in 925 definitief bij het Duitse rijk met Aken als kroningsstadGa naar eind7.. Van die tijd af behoorde dus ook het hier te behandelen gebied bij het Duitse rijk. Na splitsing in de hertogdommen Opper- en Nederlotharingen behoorde ons gebied tot het laatsteGa naar eind8.. In de Merovingische en Karolingische tijd maakte het tegenwoordige Zuid-Limburg deel uit van twee gouwen: Het zuidelijke stuk tot aan de Geul behoorde tot de Liugouw, de rest tot de Maasgouw. | |
[pagina 2]
| |
Fig. 1. Territoriale indeling na 1378
Met de opkomst van het leenstelsel werden de grote gebieden versplinterd en ontstonden er kleine landjes, die weliswaar rijkslenen bleven doch hun eigen heren hadden. Een dezer gebieden werd gevormd door het Land van Valkenburg, een der landen van Overmaas, waarover hierna. Het omvatte in later tijd: De stad Valkenburg; de hoofdbank Beek, waaronder ressorteerden Geleen met Spaubeek, Schinnen, Berg en Bemelen; de hoofdbank Heerlen, waaronder ressorteerden Voerendaal, Nieuwenhagen, Vaesrade, Schaesberg, Hoensbroek, Oirsbeek met Bingelrade en Merkelbeek, Brunssum met Schinveld en Jabeek; de hoofdbank Klimmen, waaronder ressorteerden Hulsberg en Schimmert, Eijsden met St. Geertruid en een gedeelte van Eckelrade, Nuth, Oud-Valkenburg, Strucht, Schin-op-Geul; de hoofdbank Meerssen, waaronder ressorteerden Amby en Limmel, Houthem, Borgharen, Itteren, Geulle, Bunde en Ulestraten. In het kort een enkel woord over het ontstaan van dit gebied. Volgens een oorkonde van 9 november 1364 bestond de oorspronkelijke heerlijkheid uit: De stad en het kasteel Valkenburg, Oud-Valkenburg en Houthem-St. Gerlach. Dit gebied werd vermeerderd | |
[pagina 3]
| |
Fig. 2. Territoriale indeling na 1661
met Meerssen met Amby, en Limmel, Bunde, Ulestraten, Beek, Klimmen met Hulsberg en Schimmert en Schin-op-Geul. Deze plaatsen behoorden tot een schenking in 968 van Koningin Gerberga aan de abdij Reims, die te Meerssen een proosdij stichtte. De heren van Valkenburg waren onder-voogden over deze geestelijke immuniteitGa naar eind9.. In de loop der tijden hebben deze laatsten het gezag over die dorpen aan zich weten te brengen. De schepenbank Geulle werd door Walram van Valkenburg in 1298 gekocht van de abdij Corneli-Munster. Heerlen werd in 1378 aan het Land van Valkenburg door koop toegevoegd en Eijsden werd in 1334 als Limburgs leen aan de heer van Valkenburg gegeven. Brunssum werd van de parochie Gangelt, een Heinsbergs bezit, afgescheiden en bij Valkenburg gevoegdGa naar eind10.. Hoe de heren van Valkenburg aan de andere plaatsen kwamen is tot nu toe niet opgehelderd. Wie nu waren deze heren? De oudst bekende was Thibald van Valkenburg-Fouron, die genoemd wordt in oorkonden van 1101 en 1147. Hij overleed in 1106 vóór 30 april en was gehuwd met Guda. Daarna verschijnen in het begin der 12de eeuw leden van het geslacht Heinsberg als heren van Valkenburg; zij stamden af van Gerard Flamens, | |
[pagina 4]
| |
die zich met zijn broer Rutger in deze streek vestigde. Het onderzoek over de wijze van overgang verkeert nog in het stadium der suppositie, zodat wij hier niet verder op ingaan. De heren van Valkenburg uit het Huis Heinsberg, (Gosewijn i, ii, iii en iv) regeerden tot 1212. Gosewijn iv overleed kinderloos. Na hem volgde Dirk i uit het Kleefs-Heinsbergse huis, een zoon van Aleide van Heinsberg echtgenote van Arnold van Kleef en neef of achterneef van Goswin iv. Tot het geslacht Heinsberg behoorde onder meer Philippus, zoon van Gosewijn ii. Deze Philippus was van 1167-1181 aartsbisschop van Keulen en naderhand Rijkskanselier. Ook een telg uit het Kleefs-Heinsbergse huis namelijk Engelbert, zoon van Dirk i, heer van Valkenberg, was van 1261-1274, aartsbisschop van Keulen. Onder de heren van Valkenburg uit het Kleefs-Heinsbergse huis is onder andere Walram de Rossige op de voorgrond getreden, vooral in zijn strijd tegen de hertog van Brabant, tegen wie hij vocht in de bekende slag van Woeringen. De laatste mannelijke afstammeling, Jan van Valkenburg, is bekend als deelnemer aan de zogenaamde reigereed, die hij in 1337 aan het hof van Engeland aflegdeGa naar eind11.. Na het overlijden van genoemde Jan van Valkenburg in 1352, hebben zijn zusters hun aandeel in zijn nalatenschap verkocht; dit kwam na hevig verzet van Walram van Valkenburg uit de linie Born-Sittard in 1365 voor het grootste deel aan de hertog van Brabant. In 1378 verkreeg deze laatste van Johan, heer van Wickrade, ook nog Heerlen, waarmee het Land van Valkenburg onder het bestuur van laatstgenoemde hertog kwamGa naar eind12.. Voortaan resideerden op het kasteel van Valkenburg drossaarden, die het land in naam van de hertogen bestuurden als heren van het Land van Valkenburg. Op de Brabantse hertogen volgden de Spaanse koningen als heren van het Land van Valkenburg. Dit duurde tot 1632, toen Frederik Hendrik behalve Maastricht ook Valkenburg innam. Na herhaaldelijk van bezetter verwisseld te zijn kwam het kasteel in 1644 definitief in Staatse handen. In het traktaat van Munster van 1648 werd bepaald dat de gedeelten der Landen van Overmaas, waarover hierna, zouden blijven aan een der twee partijen, namelijk Spanje of de Staten-Generaal, als opvolgers van de hertogen van Brabant. Een zogenaamde Chambre-myparti zou uitmaken aan wie de verschillende plaatsen zouden toebehoren. Dit bracht veel ongemak vooral voor de inwoners omdat de partijen het niet eens konden worden; deze toestand duurde namelijk tot 26 december 1661, toen door het z.g. partage-traktaat een definitieve regeling tot stand kwamGa naar eind13.. Spanje behield: Brunssum c.a., Geleen c.a., Hoensbroek, Nuth, Oirsbeek c.a., Oud-Valkenburg, Schaesberg, Schinnen, Schin-op-Geul, Strucht en Vaesrade. De Staten-Generaal verkregen: Beek, Bemelen, Berg, Borgharen, Bunde, Eijsden, Heerlen c.a., Houthem, Itteren, Klimmen c.a., Meerssen c.a., Ulestraten en ValkenburgGa naar eind14.. Tenslotte kwam er nog een regeling tot stand bij het traktaat van Fontainebleau, gesloten tussen keizer Joseph ii van Oostenrijk en de Staten-Generaal op 8 november 1785. Hierbij werden onder meer de wederzijdse aanspraken geregeld, voortvloeiende uit de overeenkomsten, in 1673 en 1715 tussen Spanje en de Staten-Generaal geslotenGa naar eind15.. De Staten-Generaal verkregen toen de dorpen Oud-Valkenburg, Schaesberg, Schin-op-Geul en Strucht. Tot de komst der Fransen in 1794 kwam hierin geen verandering.
Het tweede afzonderlijke gebied der Landen van Overmaas, namelijk het Land van Daelhem, lag grotendeels in de tegenwoordige Belgische provincie Luik; van dit gebied | |
[pagina 5]
| |
liggen slechts de dorpen Cadier, Mheer, Noorbeek, en Oost (Eijsden) binnen de Nederlandse staatsgrenzen. Het is ontstaan uit de Liugouw (Luikgouw) en ging na de dood van de laatste gouwgraaf Godfried in 1015 door huwelijk van diens dochter met Frederik graaf van Luxemburg aan het laatstgenoemde huis overGa naar eind16.. Oorspronkelijk heette het Landje Fouron-le-Comte, waar de Karolingische palts lag, doch de naam veranderde in Daelhem, naar de plaats waar in 1080 een kasteel was gebouwdGa naar eind17.. Dit gebeurde onder de paltsgraaf Herman vermoedelijk zoon van graaf Frederik van Luxemburg, vervolgens Willem van Daelhem, die vermeld is in akten uit de jaren 1146, 1151 en 1152Ga naar eind18.. Kort na het midden van de 12de eeuw werden de graven van Hochstade bezitters van het Land van Daelhem, dat nadien graafschap genoemd werdGa naar eind19.. De van Hochstades zijn vermoedelijk graaf van Daelhem geworden door het huwelijk van Dirk van Hochstade met een dochter van Godfried ii, hertog van Brabant. Zowel Brabant als Limburg hadden na het overlijden van de laatste heer van Daelhem uit het Luxemburgse huis daar rechten verkregen. Een deel kwam wellicht aan Brabant door het huwelijk van een dochter van hertog Hendrik ii van Limburg met een zoon van hertog Godfried ii van Brabant. De zoon van Dirk van Hochstade, Lotharius, regeerde van 1197-1237. Hij speelde een rol in de Duitse oorlogen en alle belangrijke kwesties. Zijn broer Conrad was de grote aartsbisschop van Keulen, bouwheer van de Dom. Deze aartsbisschop was in 1239 in oorlog met de Brabantse hertog en heer Dirk ii van Daelhem, trok partij voor zijn oom. Na een beleg van zeven weken veroverde de hertog van Brabant in 1239 de stad Daelhem en behield deze ondanks het verzet van Dirk ii. In 1244 (vrede van Roermond) betaalde de hertog aan Dirk ii 2000 Keulse marken en zegde hem bovendien een jaarlijkse rente toe van 200 markGa naar eind20.. De hertog van Brabant rondde het kleine graafschap verder af onder meer door de Limburgse enclaves in 1258 van de hertog van Limburg te kopenGa naar eind21.. De Nederlandse plaatsen Mheer en Noorbeek behoorden oorspronkelijk tot de jurisdictie van 's-Gravenvoeren en de heerlijkheden Cadier en Oost zijn verpand geweest aan de heer van GronsveldGa naar eind22.. Het graafschap Daelhem kwam aan de Spaanse koningen als hertogen van Brabant en het werd vanuit Brussel geregeerd. Na de veldtocht van Frederik Hendrik in 1632 onderging het hetzelfde lot als het Land van Valkenburg. Tengevolge van het partagetraktaat van 26 december 1661 behield Spanje, behalve enige thans tot België behorende plaatsen, de dorpen Mheer en Noorbeek. De Staten-Generaal kregen Cadier en Oost toegewezen, benevens enige plaatsen, die tegenwoordig Belgisch zijnGa naar eind23.. Bij het hiervoor besproken verdrag van Fontainebleau van 8 november 1785 stonden de Staten-Generaal de thans Belgische plaatsen van het Land van Daelhem aan keizer Joseph ii af en behielden slechts Cadier en Oost. Deze zijn toen gevoegd bij het Land van 's-Hertogenrade, Staatse partage, waarover hiernaGa naar eind24..
Het derde gebiedje, dat zich over het tegenwoordige Zuid-Limburg uitstrekte was het Land van 's-Hertogenrade. Dit lag met zijn hoofdstad 's-Hertogenrade voor een vrij groot deel op Duits gebied. Alleen de thans Nederlandse plaatsen Gulpen, Kerkrade, Margraten, Simpelveld en Vaals c.a. behoorden ertoe. Het Land van 's-Hertogenrade behoorde in de Middeleeuwen aan de graven van Saphenberg. Door het huwelijk van Mechteld, dochter van graaf Adolph van Saphenberg met graaf Hendrik ii van Limburg kwam in 1137 een derde deel ervan aan laatst- | |
[pagina 6]
| |
genoemde graaf. Hij droeg in 1154 zijn bezittingen in 's-Hertogenrade in leen op aan de bisschop van Luik. Volgens een andere lezing droeg graaf Hendrik ii van Limburg o.a. zijn vrije goederen in leen op aan de hertog van BrabantGa naar eind25.. Na de slag van Woeringen in 1288 kwam 's-Hertogenrade aan de hertogen van Brabant. Naderhand gingen de rechten van deze hertogen over op de Spaanse koningen en werd ook dit land van Brussel uit bestuurd. Van het jaar 1425 tot 1544 was het verpand aan de hertogen van GulickGa naar eind26.. Het bleef in zijn geheel onder Spaanse heerschappij tot het partage-traktaat van 1661. Spanje behield toen behalve een aantal thans Duitse plaatsen Kerkrade en Simpelveld benevens Ubach-over-Worms, dat tot schepenbank Ubach behoorde. De Staten-Generaal kregen Gulpen, Margraten en Vaals c.a. In deze toestand kwam geen verandering meer tot 1794.
Nadat de Landen van Valkenburg, Daelhem en 's-Hertogenrade aan Brabant gekomen waren, kregen zij o.a. met het Hertogdom Limburg de naam van Landen van Overmaas, de ligging dus van het regeringscentrum Brussel uit gezien. In 1715 kwamen deze Landen voor zover ze nog Spaans waren aan Oostenrijk, doch ze bleven ressorteren onder de Landvoogd te Brussel. Het was echter zo, dat elk land door Staten, commissarissen der Staten enz. afzonderlijk werd bestuurd, hoewel ze tezamen als één provincie beschouwd werden. Slechts het Oostenrijkse gedeelte ervan werd op 29 januari 1778 onder één administratie gebracht met het hertogdom Limburg, waardoor de Staten der vier landen, Spaanse partage, tot een in Limburg zetelend orgaan werdenGa naar eind27..
Behalve de drie Landen van Overmaas lagen in Zuid-Limburg nog een aantal Vrije Rijksheerlijkheden, dus plaatsen, die onmiddellijk onder het gezag van het Duitse Rijk stonden, doch hun eigen heren hadden. De band met het Rijk kwam voornamelijk tot uiting in het rechterlijke appel op Aken enz. doch werd allengs losser. Het waren: De St. Antoniusbank, een minuscuul gebiedje thans tot Cadier en Keer behorend. Kerkelijk behoorde het tot HeerGa naar eind28.. Het is St. Antoniusbank genoemd naar de medebezitter ervan, namelijk het klooster van St. Antonius te MaastrichtGa naar eind29.. Cartils, een kleine heerlijkheid, thans behorende tot de gemeente Wittem. Dirk van Cartils wordt reeds genoemd in 1250. Na een huwelijk met een Hoen (van Hoensbroek) noemden de heren zich Hoen van CartilsGa naar eind30.. Elsloo; dit zou ontstaan zijn uit de oude koninklijke palts Ascloha. Latere onderzoekers houden dit Ascloha voor Asselt in de buurt van SwalmenGa naar eind31.. De eerste heer, Aarnoud van Elsloo wordt reeds in 1125 vermeldGa naar eind32.. Meer dan een eeuw is er geschil geweest tussen Elsloo en het bestuur van het Land van Valkenburg over de vraag of Elsloo tot dit laatste behoorde. Deze zaak is nooit beslist noch bij het partage-traktaat van 1661, noch bij dat van Fontainebleau van 1785. Elsloo is in dit laatste jaar wel aan de Staten-Generaal toegewezen, doch nooit in bezit genomenGa naar eind33.. Gronsveld. Reeds in 1063 wordt Herman van Gruelis (de Waalse naam voor Gronsveld) genoemd. In 1498 bevestigde keizer Maximiliaan Gronsveld als vrije Rijksheerlijkheid. De heren van Gronsveld hadden muntrecht. De parochie Heugem, Honthem en een gedeelte van Eckelrade behoorden tot dit graafschapGa naar eind34.. Mesch. Deze heerlijkheid heette eertijds Manderveld en behoorde rechtstreeks aan de Karolingische koningen. Deze laatsten gaven een negende van hun inkomsten aan het kapittel van het O.L. Vrouwe-Munster van Aken. Later was dit in het bezit van de justitie van Mesch. De heren van Valkenburg waren er voogdGa naar eind35.. | |
[pagina 7]
| |
Ryckholt. De oorspronkelijke heren, de Van Rykelt, beweerden, dat Ryckholt een zonneleen was en van niemand leenroerig, wellicht om zich aan de Rijksbelastingen te onttrekkenGa naar eind36.. Rimburg. De oudste heren waren de Mulrepas. Onder Karel V is het een Brabants leen geworden en werd het beschouwd als tot het Land van 's-Hertogenrade behorendGa naar eind37.. Stein. Deze heerlijkheid was door een persoonlijke leenband verbonden aan Loon. De oudst bekende heer, Dirk van Heinsberg, is vermeld in 1221. De vraag tot welk geslacht de onmiddelijk daarna volgende heren behoorden, is nog niet beantwoord. Later is er veel onenigheid geweest om deze heerlijkheidGa naar eind38.. Terblijt werd in 1798 met Berg tot de gemeente Berg en Terblijt verenigd. De oudste heren behoorden tot het geslacht van Gronsveld. De heren van Terblijt hadden muntrecht. Kerkelijk behoorde Terblijt tot de parochie BergGa naar eind39.. Wijlre. De heerlijkheid is reeds vermeld in 1040. Omstreeks 1150 is ze in het bezit der Scavedries, die de naam van Wylre aannamen. Ze heeft in de loop der tijden aan zeer veel families behoordGa naar eind40.. Oorspronkelijk zou Wijlre behoord hebben tot Gulpen; het zou eerst later een vrije Rijksheerlijkheid zijn gewordenGa naar eind41.. Wijnandsrade was tevens een groot leen (buitenleen) van het Land van Valkenburg. Het zou zijn naam ontleend hebben aan de voornaam Wijnand, die veelvuldig voorkwam in de familie van Bongard, de oudste heren. Oorspronkelijk heette het Rode, daarna Rode Winandi, Her Wijnandsrode enzGa naar eind42.. Wittem. Tot het graafschap Wittem behoorden voor 1795 de parochies Eys, Epen, Mechelen, Nyswiller, Slenaken en Wahlwiller. Epen, Mechelen en Wahlwiller en Wittem zelf waren lenen van het hertogdom Limburg. In oktober 1520 is het door Karel v tot vrije Rijksheerlijkheid gemaakt. In 1689 werd het uit het Brabantse leenverband ontslagen en in 1732 tot graafschap verheven. Het graafschap had eigen StatenGa naar eind43..
Verder behoorden tot ons gebied de Gulikse plaatsen Eygelshoven, Munstergeleen en Urmond. Eygelshoven behoorde tot het Land van Terheide en rechterlijk onder de schepenbank Richterich. Het had een eigen laatbank, waaraan de zogenaamde Laathof, een aan de gemeente behorend gebouw, nog herinnertGa naar eind44.. Urmond met Berg en Munstergeleen behoorden tot het ambt Born en werden evenals Eygelshoven van uit Dusseldorp bestuurd, waar de hogere bestuurslichamen van de hertog van Gulik gevestigd waren. Urmond had een eigen schepenbank. Munstergeleen behoorde onder die van SittardGa naar eind45.. Breust was vóór 995 in bezit van prins-bisschop Eraclus van Luik. Hij schonk het dorp in genoemd jaar aan het door hem opgerichte kapittel van St. Maarten te Luik. Het bleef in het bezit van dit kapittel tot 1794. De jurisdicties Breust en Eijsden lagen door elkaar, hetgeen destijds herhaaldelijk moeilijkheden meebrachtGa naar eind46.. Berg zonder Terblijt en Heer met Keer behoorden tot de elf banken van het kapittel van St. Servaas te Maastricht, waarover proost, deken en kapittel door middel van een zogenaamde rijproost, de heerlijke rechten uitoefenden. Beiden werden door de Staten-Generaal ten onrechte als behorend tot het Land van Valkenburg beschouwdGa naar eind47.. Bemelen was een oorspronkelijke Rijksheerlijkheid, die aan het Luikse bisdom kwam. Later was het in bezit van het O.L. Vrouwekapittel te Maastricht in wiens naam een rijproost de jurisdictie uitoefendeGa naar eind48.. | |
[pagina 8]
| |
Het gehele beschreven gebied kwam in de macht der Fransen tengevolge van de verovering van Maastricht op 3 november 1794. Reeds voor deze verovering was op 7 brumaire an iii (28 oktober 1794) een centrale administratie opgericht bestaande uit twaalf leden en zes ondergeschikte besturen, verdeeld onder andere over de kantons Vaals, het Land van Terheide, waarbij Eygelshoven, Wittem en Wijlre. Naderhand is een centrale administratie te Aken gevestigd wier omschrijving op 29 frimaire an iii (19 december 1794) werd vastgesteld. Nagenoeg het gehele hier behandelde gebied behoorde ertoe. De inlijving van de Oostenrijkse Nederlanden bij Frankrijk had plaats op 9 vendémiaire an iv (1 oktober 1795). Het gebied werd verdeeld in negen departementen, waarvan één namelijk dat der Nedermaas geheel ons Zuid-Limburg en Belgisch Limburg omvatte. Ingevolge de grondwet van de Franse Republiek van 5 fructidor an iii (22 augustus 1795) hadden gemeenten beneden 5000 inwoners geen eigen bestuur. De plaatsen tot één kanton behorende kregen een municipale administratie in de hoofdplaats daarvan waarin iedere gemeente een municipale agent had. Hierin kwam verandering door de wet van 28 pluviôse an viii (17 februari 1801). Elke gemeente kreeg toen een maire (burgemeester) met een adjudant en een gemeenteraad, waarvan het aantal leden varieerde naar gelang het aantal inwonersGa naar eind49.. De gemeente Urmond met Berg en Munstergeleen behoorden in de Franse tijd tot het departement van de Roer, nadat zij tevoren deel hadden uitgemaakt van de République cis-Rhénane gesticht door generaal Hoche op i vendémiaire an vi (22 september 1797). Op 4 pluviôse an vi (22 januari 1798) werden de veroverde landen tussen Maas en Rijn gereorganiseerd en in vier departementen verdeeld. Urmond, Berg en Munstergeleen kwamen onder het departement van de Roer met hoofdplaats Aken. Dit departement werd op 9 maart 1801 met Frankrijk verenigd. Verder hebben kleine gedeelten van Vaals, Wittem, Noorbeek en Eijsden nog tot het departement der Ourthe behoordGa naar eind50.. De Franse bezetting van Limburg heeft geduurd tot begin 1814. Na enkele korte tussenbesturen aanvaardde de eerste gouverneur, Charles de Brouckère, op 9 october 1815 namens koning Willem i het bestuur over de toenmalige provincie Limburg. De Nederlandse provinciën bleven zoals bekend verenigd tot 1830. Toen kwam geheel Limburg behalve Maastricht en St. Pieter onder Belgisch bestuur. Tengevolge van het traktaat van Londen van 19 april 1839 kwam Nederlands Limburg, waarvan de grenzen werden uitgewerkt in het grenstraktaat van 1841, in zijn huidige vorm bij NederlandGa naar eind51.. Voor de afstand van de thans Nederlandse provincie Limburg werd België schadeloos gesteld met de helft van het hertogdom Luxemburg. Daar dit laatste deel uitmaakte van de Duitse Bond kwam Limburg in de plaats daarvan en maakte onze provincie van toen af aan deel uit van genoemde Bond. Verandering van Souverein bracht dit niet mee. Limburg moest slechts een klein contingent troepen en een geldelijke bijdrage leveren. Deze toestand hield op bij het einde van die Bond in 1866Ga naar eind52..
kerkelijke geschiedenis. In de vroege Middeleeuwen behoorde bijna geheel het tegenwoordige Zuid-Limburg tot het bisdom Tongeren, waarvan de zetel reeds zeer vroeg naar Maastricht en vervolgens naar Luik is overgebracht. Tot het bisdom Luik behoorden in 1553 de volgende parochies: Amby, Breust, Bemelen, Berg en Terblijt, Cadier, Epen, Eys, Eygelshoven, Eijsden, Nyswiller, Slenaken, Gulpen, Gronsveld, Borgharen, Heugem, Heer, Holset, Itteren, Kerkrade, | |
[pagina 9]
| |
Lemiers, Limmel, Mesch, Mheer, Noorbeek, Oost, St. Geertruid, Margraten, Simpelveld met Bocholtz, Schin-op-Geul, Hoogcruts, Oud-Valkenburg, Vijlen, Wittem-Mechelen, Wahlwiller met Nyswiller, Epen, Valkenburg, Vaals, Wijlre, Heerlen, Voerendaal. Ook Urmond-Berg en Munstergeleen waren LuiksGa naar eind53.. Bij de oprichting van de nieuwe bisdommen in de Nederlanden bij pauselijke bulle van 12 mei 1559 kwam de heerlijkheid Valkenburg behalve Eijsden, St. Geertruid en Bemelen bij het nieuwe bisdom Roermond te behoren, evenals de vrije Rijksheerlijkheid Wijnandsrade. De overige plaatsen van het ons betreffende gebied bleven LuiksGa naar eind54.. Het concordaat van 15 juli 1801, gesloten tussen paus Pius vii en Napoleon, hief de bisdommen Roermond en Luik op. Bisschop van Velde de Melroy van Roermond legde zijn ambt neer en bestuurde zijn bisdom als administrator-apostolicusGa naar eind55.. Toen het bisdom Luik op 10 april 1802 weer werd opgericht is geheel Zuid-Limburg als behorende tot het departement der Nedermaas daarbij ingedeeldGa naar eind56.. Na de afscheiding van België werd de provincie Limburg verdeeld in een Belgisch en Nederlands gedeelte en is bij pauselijke breve van 23 juni 1840 het apostolisch-vicariaat Roermond opgericht, waartoe geheel Limburg behoorde. Tenslotte is dit op 4 maart 1853 tot bisdom verheven met mgr. J.A. Paredis als eerste bisschopGa naar eind57..
J.M. VAN DE VENNE |
|