| |
| |
| |
Lemiers
De naam kan afgeleid zijn van Limarias dat te maken heeft met het Latijnse limus, modder (Tummers, blz. 40). Omstreeks 1055 schonk graaf Katelo een hof in Lumirs aan de Mariakerk in Aken (Quix 1830, blz. 60). Katelo was getrouwd met Irmgard, nicht van keizer Hendrik iii, die haar in 1041 domeingoederen had geschonken in Herve, Vaals, Epen en Valkenburg (Lacomblet i, nr. 175). De oude nederzetting met voormalige kapel en voormalig wijnhuis ligt aan de zuidkant van de Selzerbeek op enige afstand van het kasteel dat op de plaats zal staan van een vroegmiddeleeuwse herenhoeve, opvolgster misschien van de hof van Katelo uit de 11de eeuw. Aan het bezit van huis Lemiers, het wijnhuis en de Oude Molen waren vanouds gebruiksrechten op het Malensbos verbonden (Oppenhoff blz. 30, 31). Van de beide kopermolens, gesticht in 1606 (Oppenhoff blz. 39), moet er zeker één in de buurt van het kasteel hebben gestaan; dat blijkt uit de vermelding ‘Kupfergast’ bij een weg aan de noordwestkant en van ‘das Kupfermühlbendgen’ in de legenda
Afb. 33. Dorp en kasteel Lemiers. Detail van de kaart van landmeter J.P. Klinckenberg uit 1801, bewaard op kasteel Lemiers (opn. 1982).
| |
| |
Afb. 34. Kapel. Opmeting van A. Mulder, 1895. Rijksdienst voor de Monumentenzorg Zeist.
Afb. 35. Kapel (opm. 1982, doorsnede over het schip naar opm. v. 1921).
van de kaart van landmeter J.P. Klinckenberg uit 1801 (afb. 33) op het kasteel. Een betrouwbare plattegrond van de nederzetting geeft ook Tranchot (1803 e.v.). In 1807 werden er in Lemiers en Holset samen 40 huizen en 240 inwoners geteld (Vaessen, par. 65). Tegen het einde van de 19de eeuw is er lintbebouwing ontstaan langs de Rijksweg met daarin de neoromaanse kerk.
| |
Kapel
De voormalige kapel, later rectoraatskerk van de H.H. Catharina en Lucia staat in de oude kern van Lemiers.
| |
Litteratuur
C. Rhoon, Schloss und Capelle zu Lemiers, Aken 1895. - Kalf, blz. 530. - M. Rutten, in Maasgouw 25: 1908, 86. - W. Sprenger, in Maasgouw 35: 1920, 76-77; 36: 1921, 75-76. - Nedermaas 1: 1922-'23, 158. - Voorl. Lijst 478. - F.A.J.
| |
| |
Afb. 36. Kapel uit het noorden (opn. 1896).
Afb. 37. Kapel uit het noordoosten (opn. 1952).
Vermeulen, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandsche bouwkunst i, 96. - H. Jongen, Bijdragen tot de kerkgeschiedenis van Lemiers, Maastricht 1930, 17-26. - De Crassier, 1935, 328. - W.F.H. de Haan, in Heemschut 18: 1941, 70 e.v. - M.D. Ozinga, Romaanse kerkelijke bouwkunst, Amsterdam 1949, 83.
- Belonje, 132, 133. - J.J.M. Timmers, in Limburgs Verleden 1, 370. - Dezelfde, De kunst van het Maasland, i, Assen 1971, 31. - Dezelfde, De kerkjes van Lemiers en Holset, 1971. - Vooral: A. van Berkum, in P. Limb. iii: 1975, 69 e.v. - H. Kubach en A. Verbeek, Romanische Baukunst an Rhein und Maas, Berlijn 1976, 657.
| |
Afbeeldingen
Opmeting van A. Mulder uit 1895 (afb. 34) en drie foto's uit 1896 (zie afb. 37, 39) in het archief van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg.
| |
Geschiedenis
Volgens een register van fundaties, omstreeks 1700 opgemaakt door rector Johan Tilman Pangh (rectoraatsarchief), werd de kapel, - aangeduid als ‘Castralis capella in Limiers’, - in 1350 toegewijd aan de Heilige Maagd en Martelares Catharina.
| |
| |
Afb. 38. Kapel uit het zuidwesten (opn. 1896).
Afb. 40. St. Catharina, doek, 18de eeuw, afkomstig uit de kapel. Bonnefantenmuseum Maastricht.
Afb. 39. Kapel uit het zuidwesten (opn. 1950).
| |
| |
Dat zou dan gebeurd moeten zijn na een ingrijpende vernieuwing van het Romaanse gebouw. Als ‘fundatrix’ staat in het register vermeld ‘praenobilis Domicella Gertrudis van Oppen’, gestorven in 1358 en begraven voor het Maria-altaar. Deze jonkvrouw Gertrudis van Oppen (van Ophem of van Groenendaal) had ook de luiklok geschonken. Dat blijkt uit het opschrift waarin zij ‘juncfrowe Gertruut van Grunendail’ wordt genoemd.
De kapel, die in 1497 blijkt te ressorteren onder de parochie van Vijlen, wordt in 1658 vermeld als Catharinakapel onder Vijlen met de pastoor van Epen als rector (Habets 1875, blz. 444). Het collatierecht blijkt in de 17de en 18de eeuw in handen te zijn van de kasteelheren: het register van fundaties noemt na de wekelijkse Mis, gesticht door Gertrudis van Ophem, een tweede wekelijkse Mis, gesticht door Herman van Eys-Beusdaal (gestorven in 1533).
In 1638 heeft Willem van Eys-Beusdaal een testament opgesteld met daarin de bepaling dat de opbrengst van een aantal landerijen ‘zur Reparation, Bau und andere nothwendigheid derselbe Capelle und der Gottesdienst’ moet worden aangewend; onder meer voor de aanschaf van dwalen voor drie altaren en een altaarstuk in olieverf.
In 1648 laat zijn erfgenaam Georg von Stücker het koor vernieuwen. Later vindt er een algehele restauratie plaats op instigatie van Stückers schoonzoon Wilhelm von Fürth; daaraan herinnert het jaartal 1683, aangetroffen op het derde spant.
Ruim een eeuw later, in 1785, werd de kapel opgeknapt en van een nieuwe vloerbedekking voorzien; daarbij verdween de 14de-eeuwse grafsteen van Gertruud van Ophem die bij het Maria-altaar lag.
De kapel werd in 1879 verheven tot rectoraatskerk en in 1896 buiten gebruik gesteld na bouw van de kerk aan de Rijksstraatweg.
In de jaren 1896-'98 door P.J.H. Cuypers gerestaureerd, raakte zij door verwaarlozing opnieuw in verval, zodat in 1921 voorlopige herstellingen nodig waren.
Daarna volgde in 1928 een nieuwe restauratie onder leiding van W. Sprenger. Het grootste deel van de inventaris is toen overgebracht naar de kerk aan de Rijksstraatweg. Opnieuw hersteld in de jaren 1976 e.v.
| |
Beschrijving
Het gebouw heeft de vorm van een rechthoekig zaalkerkje met een smaller rechthoekig koor, beide met een zadeldak; de westkant bekroond met een vierkant houten torentje. De muren van het schip zijn ongeveer 75 cm dik en die van het koor ongeveer 85 cm; zij zijn opgetrokken uit tertiaire zandsteen, waarvan de langste stukken onderaan en op de hoeken zijn te vinden. Een groot gedeelte van het oorspronkelijke muurwerk is aan de noordkant van het schip vervangen door nogal slordig metselwerk van kalksteen, een steensoort die ook gebruikt is voor de bovenzone van de koormuren. Daken en torenspits zijn met leien gedekt; de verticale zijde van het torentje met eikehouten schaliën bekleed. Aan de zuidkant is ten behoeve van de galerij binnen aan de westkant van het schip een dakkapel aangebracht, waarvan de onderkant van het venster is ingelaten in het bovenste gevelgedeelte.
De noordgevel en de zuidgevel van het schip hebben elk drie kleine rondboogvensters. Verder zijn er sporen van grotere rondboogvensters; en wel twee aan de noordkant en een aan de zuidkant. Aan de zuidkant van het schip ziet men links een rondboogingang met een geprofileerde omlijsting van Naamse steen. In de hoek aan de zuidkant tussen schip en koor een grenssteen met adelaar van het Rijk van Aken (1338), in 1931 gevonden in de Selzerbeek.
In de zijmuren van het koor zitten drie vensters in Taustenen omlijstingen; die in de oostelijke helft met keperbogen, het andere in de zuidmuur met een rondboog en dezelfde profilering als de ingang in de noordgevel van het schip.
In het schip, dat overdekt is met een tongewelf van stuc, bevindt zich aan de westkant een galerij op twee stenen zuilen en twee muurpilasters met Toscaanse kapitelen. De galerij heeft een gesloten borstwering met eikehouten panelen. Links van de ingang zit in de wand een hardstenen wijwaterbak; een dergelijke wijwaterbak is ook te zien aan de andere kant waar vroeger een ingang was. De doorgang tussen schip en koor is voorzien van een rondboog. Het koor, overdekt met twee kruisribgewelven, heeft een nis in de noordwand in de westelijke travee.
| |
| |
De vloer is samengesteld uit platen van harde mergel. Onder het koor ligt een kleine, vermoedelijk uit 1648 daterende grafkelder van de heren van Lemiers, sinds de ontruiming in 1928 afgedekt met een rooster ter vervanging van de stenen dekplaten die er eerst lagen. In dat jaar zijn de stoffelijke resten overgebracht naar een nieuwe grafkelder onder de kerk aan de Rijksstraatweg.
| |
Bouwgeschiedenis
Het gebouwtje is het zuiverste voorbeeld in Nederland van een vroege zaalkerk met smaller rechtgesloten koor. Toch zal het niet ouder zijn dan de 12de, misschien de tweede helft van de 11de eeuw, afgezien van de mogelijk oudere stenen resten die in 1921 zouden zijn aangetroffen onder de funderingen van het westelijke deel.
De muren van tertiaire zandsteen vertonen namelijk hetzelfde karakter als bijvoorbeeld de Barbarossastadsmuur van Aken. Regelmatig gelaagd metselwerk met onderaan en op de hoeken grotere stukken en alleen bij de oostgevel van het schip een plint. Boven die plint zijn de lagen van de schipmuur en de iets zwaardere koormuur met elkaar in verband gemetseld, wat kan wijzen op een en dezelfde bouwperiode. De kleine vensters in de zuidgevel van het schip en het meest oostelijke aan de noordkant ervan moeten nog uit die periode stammen.
De twee andere vensters aan de noordkant van het schip zijn regelmatiger van vorm terwijl het omgevende metselwerk van kalksteen er juist vrij slordig uitziet.
Een herbouwd gedeelte dat mogelijk tegen het midden van de 14de eeuw tot stand is gekomen bij een vernieuwing in opdracht van jonkvrouw Gertruut van Ophem, ‘fundatrix’ van een wekelijkse Mis en schenkster van de luiklok als kroon op het werk. Uit die tijd dateerden mogelijk ook de schilderingen - figuren van heiligen in nissen -, in 1922 en nogmaals in 1977 aangetroffen op de westwand en nu niet meer te zien. De twee oude wijwaterbakken tegenover elkaar in het westelijke gedeelte van het schip wijzen erop dat de kapel vroeger twee ingangen heeft gehad.
De ingang aan de noordkant kreeg in de eerste helft van de 17de eeuw de geprofileerde rondboogomlijsting van Naamse steen, die door Cuypers naar de zuidzijde zou worden overgebracht.
De bovenzone van de koormuren, opgetrokken uit kalksteen, moet met inbegrip van de gewelven tot stand zijn gekomen bij de vernieuwing in 1648 in opdracht van kasteelheer Georg Stücker; ook de vensters zijn toen vernieuwd. Tevoren was de toestand namelijk zo dat men kon spreken van ‘omnino destructus’.
Het schip kreeg een nieuwe kap bij een verbouwing in opdracht van kasteelheer Johan Wilhelm von Fürth, en wel in 1683 zoals blijkt uit het jaartal gevonden op een van de spanten. Daarbij behoren het tongewelf van stuc en grotere vensters: twee aan de noordkant en een aan de zuidkant. De oude venstertjes zijn toen met uitzondering van het meest rechtse in de noordgevel dichtgemetseld met kalksteen. De ingang aan de zuidkant werd dichtgemetseld met baksteen, en dat kan gebeurd zijn in 1785 toen de kapel een nieuwe vloerbedekking kreeg en ook verder werd hersteld. Toen werd het zijaltaar van O.L. Vrouw verwijderd en ook de 14de-eeuwse grafsteen van jonkvrouw Gertruut van Ophem, die ervoor lag. Een rechthoekige opening tussen schip en koor, passend bij de neoclassicistische smaak, kan uit die tijd hebben gedateerd.
Bij de restauratie door P.J.H. Cuypers in de jaren 1896-'98 zijn oude dichtgemetselde vensters in ere hersteld en de grotere uit de 17de eeuw dichtgemaakt. De rechthoekige opening tussen schip en koor werd rondbogig gemaakt, de noordelijke ingang dichtgemetseld en de omlijsting ervan overgebracht naar de weer geopende zuidingang. Verder kregen de daken, die grotendeels met pannen waren bedekt, weer leien terwijl de bekleding met schaliën van het torentje werd vernieuwd.
| |
Voormalige inventaris
Het grootste deel van de inventaris werd in 1928 overgebracht naar de kerk aan de Rijksstraatweg; daarbij behoorden onder meer het schilderij met voorstelling van de H. Catharina, xviid of xviiia, in boogvorm 123 × 84 cm, dat zich nu in het Bonnefantenmuseum te Maastricht bevindt, inv. nr. 599 bm (afb. 40) en een rouwbord met het wapen van Caspar Joseph von Fürth (Jongen, o.c., afb. op blz. 67). Zie ook blz. 42.
| |
Zerken
Tegen de oostwand van het koor staat sinds 1928 de grafzerk opgesteld van Joannes Tilman Pangh, ‘Rector Capellae Castralis in Limmiers’, gestorven in 1719; de zerk lag oorspronkelijk voor het altaar (Jongen, o.c., afb. op blz. 61). Tegen de oostwand van het schip rechts van de triomfboog staat sinds 1928 het fragment van een grafzerk, xviii, opgesteld.
| |
| |
Afb. 41. Kerk, 1895-'96, architect J. Jorna (opn. 1979).
| |
Grafkelder
Onder het koor bevindt zich een voormalige grafkelder, waarvan de toegang in 1928 is afgedekt met een rooster in plaats van de oorspronkelijke dekplaten. De grafkelder, die uit 1648 of 1651 dateert, is in 1928 ontruimd. De stoffelijke resten van de kasteelheren Willem van Eys-Beusdaal, gestorven in 1638, Georg von Stücker, gestorven in 1666, Kaspar Jozef von Fürth, gestorven in 1783, Anton von Pelser-Berensberg, gestorven in 1861, en hun echtgenoten werden overgebracht naar een nieuwe grafkelder onder de kerk aan de Rijksstraatweg.
| |
Schilderingen
Op de westwand van het schip onder de galerij zijn in 1922 en nogmaals in 1977 fragmenten van muurschilderingen te zien geweest met voorstellingen van drie heiligenfiguren in nissen in de kleuren rood, geel en zwart, vermoedelijk xiv. In 1977 is het interieur expressionistisch beschilderd door H. Truijen.
| |
Banken
In het gebouw staan sinds de laatste restauratie zeven kerkbanken, xviii, afkomstig uit het klooster Op de Dries te Schinnen.
| |
Klok
Opgesteld onder de galerij een luiklok, xiv, hoog 42 cm, diameter 45 cm, met het opschrift: ‘amen vii/duese schelle hait duyn machgen juncfrowe gertruu[t]/van grunendail o rex glorie veni cum pace’.
| |
Kerk
De parochiekerk, oorspronkelijk rectoraatskerk van de H. Catharina en Lucia, ziet eruit als een miniatuurkathedraaltje in neoromaanse stijl, compleet met twee torens aan de kant van de Rijksstraatweg, een driebeukig basilicaal schip, dwarspand en koor (afb. 41). De kerk is in de jaren 1895-'96 gebouwd naar ontwerp van architect J. Jorna uit Roermond. Het eerste ontwerp had slechts een enkele toren. In gebruik genomen in 1896 maar pas in 1901 ingewijd. Sinds 1937 parochiekerk. Aan de westkant bevindt zich in het boogveld van het portaal het gebeeldhouwde wapen Von Thimus en het opschrift auxiliis pii baronis von thimus locupletibus aedificator. Het interieur was in 1923 beschilderd door Egidius Emonts uit Aken. (H. Jongen, Bijdragen tot de kerkgeschiedenis van Lemiers en het vijftigjarig
| |
| |
bestaan van zijn rectoraat, Maastricht 1930, blz. 44-73). De communiebank, biechtstoel en klok afkomstig uit de oude kapel werden na een aantal jaren vervangen door nieuwe, zodat de communiebank en de klok weer naar het oorspronkelijke gebouw konden worden teruggebracht. Hoofdaltaar, zijaltaren, communiebank en preekstoel werden in 1904 geleverd door de firma Houterman in Roermond; de zijaltaren met H. Hartbeeld en het beeld van O.L. Vrouw van het H. Hart door L. Mennicken te Aken (zie hieronder). In 1915 werd de eiken retabel van het hoofdaltaar, afkomstig uit de kapel in 't Zand bij Roermond, vervangen door een neoromaanse vleugelretabel. De banken werden vervaardigd door J. Schijns in Lemiers; een biechtstoel werd in 1921 geleverd door de firma Jos. Thissen in Roermond.
Van de inventaris zijn verder te vermelden:
| |
Doopvont
Doopvont van zwart en wit marmer met koperen deksel, geleverd in 1921 door de firma Kroppenberg in Aken.
| |
Wijwaterbakken
Twee stenen wijwaterbakken xviii (oorspr. vijzels?).
| |
Beelden
Eikehouten madonnabeeld xvia (Voorl. Lijst blz. 478) niet meer aanwezig.
Stenen beeld van de H. Lucia, op brandstapel, xixa, hoog 87 cm, gepolychromeerd.
Beeld van Lam Gods op boek met zeven zegels van gepolychromeerd hout en metaal, xix, hoog 30 cm.
Houten H. Hartbeeld, hoog 130 cm, gepolychromeerd; op voet: L. Mennicken, Bildh. Aachen; 1903.
Houten beeld van O.L. Vrouw van het H. Hart, als madonna op wereldbol, hoog 130 cm, gepolychromeerd; op voet: L. Mennicken, Bildh. Aachen; 1903. Op de zomen van mantel en onderkleed zijn onder meer de zusters ‘vom armen Kindlein Jesu’ in Aken vermeld. Op 18 september 1904 in processie van Aken naar Lemiers gebracht.
Houten neogotische beeldengroep ‘O.L. Vrouw van Rust’, Maria zittend en achter haar staande Joannes; hoog 130 cm, gepolychromeerd. Op 18 september 1904 samen met het hiervoor vermelde beeld in processie van Aken naar Lemiers gebracht.
Houten neogotisch beeld van de H. Expeditus als Romeins soldaat, hoog 103 cm; Jos Sommer, Aachen, 1903.
Houten neogotisch triomfkruis, c. 1900, hoog c. 200 cm, gepolychromeerd.
Eikehouten neogotisch kruisbeeld, c. 1900, hoog 150 cm, corpus hoog 57 cm, gepolychromeerd.
| |
Gebrandschilderde ramen
Drie gebrandschilderde ramen in het koor c. 1900, neogotisch.
| |
Schilderijen
Twee schilderijen xviid, respectievelijk met voorstelling van de H. Catharina, boogvorm 123 × 84 cm, en Jesus aan het kruis, 136 × 93 cm, afkomstig uit de oude kapel (Voorl. Lijst blz. 478) zijn niet meer aanwezig. Het schilderij met voorstelling van de H. Catharina bevindt zich sinds 1976 in het Bonnefantenmuseum te Maastricht (inv. nr. 599 bm) als bruikleen van het Ursulinenklooster te Venray (afb. 40). Twee schilderijen, doek 117 × 58 cm, gesigneerd Jh. van Sevendonck 1863, voorstellend respectievelijk de ‘heilige’ Karel de Grote met kerkmodel in de hand, en een heilige kardinaal met een kruisbeeld in de hand, bevinden zich tegenwoordig als bruiklenen in het Bonnefantenmuseum in Maastricht (inv. nrs. 478-479 bm).
| |
Rouwbord
Ruitvormig rouwbord met het wapen van Caspar Joseph von Fürth, afkomstig uit de oude kapel (Voorl. Lijst blz. 478. - Jongen, o.c., afb. op blz. 67.- Belonje, blz. 132) niet meer aanwezig. Randschrift ao 1783 den 30 7bris starb der hochwolgeb hr: caspar jos freijhr von brewer gen: v: fürth zu warden und limers seine churfürst durchl: zu pfalz payeren obristlieut: und truchses auch keys: voigt. m: z: aach.
| |
Zilver- en ander metaalwerk
Verguld koperen neogotische monstrans, hoog 62,5 cm, Duits werk; onder de voet: Eulalia praenobilis Domina de Pelser-Berensberg x Lustris in Vico Lemiers peractis sacello ad St. Catharinam eiusdem loci 4a februarii 1894 in perpetuam memoriam D.D.
Verguld koperen neogotische reliekhouder in de vorm van een cilindermonstrans, hoog 41,5 cm; in de foudraal: P. Calles Aachen.
| |
| |
Verguld koperen neoromaanse reliekhouder in monstransvorm, hoog 38,5 cm; P. Calles, Aachen.
Neogotische ciborie van verguld koper met verguld zilveren cuppa (gemerkt 13), c. 1900, hoog 43,5 cm. Deksel met zilveren H. Hartbeeldje onder baldakijn.
Verguld koperen neogotische ciborie, c. 1900, hoog 34 cm, met symbolen van geloof, hoop en liefde.
Zilveren kelk, xviiia, hoog 25 cm, met pateen; gemerkt: ach met adelaar op klein schild (Aken), twee rozetten boven dubbele streep in schild. Op de zeslobbige voet met gegraveerd golfmotief tevens een kruis en een gevierendeeld wapenschild: 2 × klimmende leeuw, 2 × strepen boven golven. Nodus met cherubs in reliëf.
Verguld koperen neoromaanse kelk, c. 1900, hoog 19 cm.
Verguld koperen neogotische kelk, na 1900, hoog 22,8 cm; onder de voet: P. Calles Aachen.
Verzilverd koperen neoromaans wierookvat, hoog 24,5 cm met scheepje, hoog 6,8 cm, na 1900.
Processiekruis van messing, hoog 57 cm, corpus hoog 14,5 cm, xixc.
Geprofileerde gotische kandelaar van messing, xvi, hoog 14,9 cm.
Vijf geprofileerde kandelaars van messing, hoog 21 cm, c. 1600.
Koperen kandelaar, xixd, hoog 25 cm.
Drie paar neogotische kandelaars van messing, na 1900, respectievelijk 51, 40 en 26 cm hoog.
Neogotische bedieningslantaarn van messing, xixd, hoog 33 cm; gesigneerd S. Schlüper.
| |
Kasteel Lemiers
Kasteel Lemiers, ook wel genoemd In gen Hoes of Gen Hoes, ligt ten noordwesten van de oude dorpskern aan de Selzerbeek, eens grens tussen het land van 's-Hertogenrade en het Rijk van Aken en nu staatsgrens.
| |
Litteratuur
C. Rhoen, Schloss und Capelle zu Lemiers, Aken 1895. - O. von Pelser-Berensberg, ‘Beiträge zur Geschichte des Hochherrenlehngutes Lemiers’, in Familienblatt von Pelser-Berensberg 4: 1914, blz. 52 e.v. - Voorl. Lijst, blz. 479. - H. Jongen, Bijdragen tot de geschiedenis van Lemiers en het vijftigjarig bestaan van zijn rectoraat.
Maastricht 1930, blz. 9-16. - De Crassier 1935, blz. 329. - Oppenhoff, blz. 31. - G. Grimme, ‘Burgen und Schlösser im Aachener Grenzland, iii, Haus Lemiers’, in Aachener Leben, Kur- und Verkehrszeitung, 1936, nr. 42. - J.J.M. Timmers, Het kasteel Genhoes te Lemiers, 1971. - A. van Berkum, in P. Limb., iii: 1975, blz. 109-112.
| |
Afbeelding
‘Grundriss des Limirschen - von Fürth gehörig - genannten Haus sambt Grundstücken’, ‘1801, Joh. Peter Klinckenberg patentirter Landmesser’; bewaard in het kasteel (afb. 33).
| |
Geschiedenis
Daar veel kastelen zijn voortgekomen uit vroegmiddeleeuwse herenhoeven is het denkbaar dat de mansus, die graaf Katelo omstreeks 1055 aan de Mariakerk in Aken schonk (Quix, 1830, 60) een voorganger van het huidige kasteel is geweest. Vanaf het begin van de 13de eeuw zijn er heren van Lemiers bekend. Zo treedt Winandus de Lumirs in 1202 als getuige op wanneer hertog Hendrik iii van Limburg ontginningen schenkt aan de abdij van Rolduc (Franquinet, 1869, nr. 25). In de jaren voor 1274 vinden wij als getuige in oorkonden vermeld Gerardus de Lumiers, die schout en ondervoogd was in Aken (Reg. Aachen i, 161. - Quix 1834, 106). En tussen 1319 en 1325 komt Wilhelmus de Lumeirs als getuige in akten voor (Reg. Aachen ii, 258, 306); onder meer in de schenkingsakte uit 1319 van het Vijlenerbos aan de abdis van Burtscheid (P. Limb. iii: 1975, 213). Huis Lemiers was toen vermoedelijk net als zoveel andere in dit gebied verwoest tijdens de Limburgse successie-oorlog van de jaren 1283-'88.
In 1330 wordt Johan van Ophem, die het goed Groenendaal bij Gulpen bezat, vermeld als eigenaar van 36 bunder land in Lemiers. Hij kan de vader geweest zijn van jonkvrouw Gertruud van Ophem (Oppen) van Groenendaal, die omstreeks
| |
| |
Afb. 42. Kasteel Lemiers, hoofdgebouw (opm. 1976).
1350 zorgde voor het herstel van de Catharinakapel, waarvan de kasteelheren later het collatierecht blijken te hebben. In de lijst van beneficianten van deze ‘Capella castralis’ staat achter Gertruud van Ophem als tweede vermeld Herman van Eys-Beusdael, overleden in 1533. Het kasteel blijft in handen van het geslacht van Eys-Beusdael tot in de 17de eeuw. Aan het bezit van huis Lemiers waren gebruiksrechten op het Malensbos verbonden. Na overlijden van Willem van Eys-Beusdael in 1638 verkoopt André van Eys-Beusdael de heerlijkheid met het kasteel omstreeks 1640 aan Georg von Stücker gen. Hochstetter, adviseur van de schepenbank in Aken. Deze liet het herenhuis van het kasteel vernieuwen en ook de Sint Catharinakapel; en verder kwam tijdens zijn bewind een deel van de slothoeve tot stand (jaarankers in 1667).
De bouw van de hoeve werd voortgezet in opdracht van zijn dochter Adelheid en haar tweede man Johann Wilhelm Brewer gen. von Fürth, die de heerlijkheid met het kasteel erfde toen zij in 1687 kinderloos kwam te overlijden. En bijna honderd
| |
| |
Afb. 43. Kasteel Lemiers, situatietekening (opm. 1976).
jaar later liet Caspar Joseph Brewer baron von Fürth het gedeelte van de slothoeve ten zuiden van de poort bouwen met de bedoeling er een brouwerij in te richten, een onderneming die bij zijn dood in 1783 niet was voltooid.
In 1807 trouwde Antoinette Brewer gen. von Fürth met Anton von Pelser Berensberg. Na haar overlijden in 1851 heeft de familie von Pelser Berensberg het kasteel nauwelijks meer bewoond. Het kwam na de tweede wereldoorlog als vijandelijk vermogen aan het Beheersinstituut. Kasteel en hoeve wisselden daarna meerdere malen van eigenaar. Een van hen, de Amsterdamse kunsthandelaar O.M. Hofland Fürst nam het initiatief om het complex te restaureren. In 1951 en volgende jaren vonden er gedeeltelijke restauraties plaats, onder meer aan de binnenplaatskant van het herenhuis en aan de noordvleugel en het poortgedeelte van de slothoeve; ongeveer twintig jaar later werd ook het gedeelte aan de noordkant van de poort opgeknapt.
| |
Beschrijving
Het herenhuis en de bouwhoeve ten westen daarvan waren vroeger volledig
| |
| |
Afb. 44. Kasteel Lemiers, hoofdgebouw en hoeve (opm. 1976).
| |
| |
Afb. 45. Kasteel Lemiers, luchtfoto uit het noorden (opn. c. 1960).
omgracht. Deze omgrachting, nog tamelijk volledig weergegeven op de kaart van Klinckenberg (1801) bij Transchot (1803 e.v.) en op het kadastrale minuutplan, wordt gevoed door de Selzerbeek. Tegenwoordig zijn grote gedeelten dichtgeslibd of gedempt: te weten de buitengracht aan de west- en noordkant van de bouwhoeve en het zuidelijke stuk van de gracht tussen bouwhoeve en herenhuis.
| |
Toegangspoort
Het herenhuis (afb. 42-46) is niet meer toegankelijk via de poort van de bouwhoeve maar via een bakstenen brug over de buitengracht aan de zuidkant en een losse poort (afb. 47). De brug heeft twee gemetselde bogen en sierankers. De poort, opgemetseld uit baksteen, heeft een ellipsboogdoorgang in een omlijsting van mergel, geflankeerd door pijlers met bekroningen van mergel die eindigen in siervazen, en voluutvormige vleugelstukken van mergel. Aan weerskanten daarvan bevinden zich in- en uitgezwenkte kademuren, waarop zijpilonen staan met dezelfde soort bekroningen als de poort. xviiib, misschien naar ontwerp van een van de Couvens uit Aken. Er is baksteen toegepast van het formaat 25 × 6 cm; 10 lagen over 72 cm.
| |
Herenhuis
Het herenhuis heeft een bijna vierkante hoofdvleugel met een vierkante traptoren aan de zuidzijde waar deze de noordoosthoek in beslag neemt van een binnenplaats, die verder omsloten wordt door drie vleugels van een lagere voorbouw.
De hoofdvleugel is opgetrokken uit baksteen op een onderbouw van kwartsiet, xii?, met schietspleten; het metselwerk van kwartsiet is bij het noordoostelijke deel van het huis tamelijk onregelmatig, terwijl het ruim een meter hoger reikt bij de hoek waar aansluitend metselwerk, mogelijk van lage steunberen, kan hebben gezeten. Het schilddak met zijn opvallend steile zijvlakken aan oost- en westkant, drie dakkapellen aan de noordkant en een leienbedekking, gaat op boven een daklijst waarvan de holle profilering xvb lijkt, evenals de kapconstructie. Op de verdieping zitten nog smalle vensters met kozijnen van Naamse steen, onder ontlastingsbogen. De vensters boven in de westgevel zijn van hun tussendorpels beroofd en naar onderen vergroot. Op de plaats van twee andere - links in de oostgevel en rechts in de noordgevel - bevinden zich nu grote segmentboogvensters
| |
| |
Afb. 46. Kasteel Lemiers, hoofdgebouw uit het noordwesten (opn. 1952).
Afb. 47. Kasteel Lemiers, toegangspoort naar het hoofdgebouw, 2de kwart 18de eeuw (opn. 1960).
| |
| |
Afb. 48. Kasteel Lemiers, binnenplaats van het hoofdgebouw naar het zuiden (opn. 1953).
in omlijstingen van Naamse steen, xviiic. Links van het segmentboogvenster in de noordgevel geeft een latere vulling van baksteen de plaats aan waar ook een tussendorpelvenster heeft gezeten. Drie van de smalle bovenvensters - een in de zuidgevel, een (bovenaan gewijzigd) links in de noordgevel, en een rechts in de oostgevel - bezitten nog hun tussendorpel, evenals het (dichtgemetselde) venster rechts onder in de oostgevel. Verder ziet men beneden grote rechthoekige vensters in omlijstingen van Naamse steen met drie sluitstenen, xviiia.
De vierkante traptoren, afgedekt met een leien tentdak, heeft bovenin enkele kleine rechthoekige venstertjes met kozijnen van Naamse steen onder ontlastingsboogjes. De drie vleugels van de voorbouw van het herenhuis hebben op elkaar aansluitende schilddaken met pannen. De gevels aan de binnenplaats zijn gepleisterd. Bij de buitengevels ziet men beneden metselwerk dat grotendeels is samengesteld uit (herbezigde?) breuksteen van kwartsiet en verder baksteen (formaat 25 × 6 cm; 10 lagen over 75 cm). De smalle vensters met kozijnen van Naamse steen zijn voor het
| |
| |
Afb. 50. Kasteel Lemiers, kachelnis in het hoofdgebouw, 2de kwart 18de eeuw (opn. 1953).
Afb. 49. Kasteel Lemiers, binnenplaats van het hoofdgebouw naar het noorden (opn. 1976).
merendeel gewijzigd en van hun tussendorpels beroofd met uitzondering van een in de buitengevel aan de oostkant. Aan de zuidzijde zijn de vensters door andere vervangen of dichtgemetseld. Dat laatste is gebeurd met de vensters schuin boven en rechts van de uiterst sobere ingang met zijn omlijsting van Naamse steen. In de westelijke buitengevel zitten nog enkele schietspleten in omlijstingen van Naamse steen.
De binnenplaatsgevel van de zuidvleugel is voorzien van een open arcade met drie rondbogen in geprofileerde omlijstingen van Naamse steen op Toscaanse zuilen en muurpilasters met composietkapitelen (afb. 48). Aan de andere kant van de binnenplaats ziet men links van de traptoren een houten loggia, xviii, met twee gedrukte korfbogen op een Toscaanse middenkolom en wandpilasters met composietkapitelen (afb. 49). Een houten trap rechts onder die loggia leidt omhoog naar de ingang van de hoofdvleugel. Deze ingang heeft een segmentboogomlijsting en een deur in late Lodewijk xiv-stijl.
| |
Interieur
De kelders van de hoofdvleugel zijn overkluisd met mergelstenen tongewelven, behalve de noordoostelijke die met puin is gevuld. Via een centrale hal tussen twee kamers bereikt men de zaal in de achterste helft van de hoofdverdieping, waar men in het midden van de zuidwand rechts van de ingang een kachelnis met stucwerk, xviiib, ziet (afb. 50). Aan het oostelijke uiteinde van deze zaal is een kleine ruimte afgescheiden die vroeger als kapel zou hebben gefungeerd.
Via de traptoren komt men op de bovenverdieping, waar in een nieuwe schouw twee gebeeldhouwde kraagstenen, xvii, zijn toegepast die op het kasteelterrein waren gevonden. In de vleugel ten oosten van de binnenplaats bevindt zich los een trapleuning met snijwerk in Lodewijk xv-stijl.
| |
Bouwhoeve
De L-vormig aangelegde bouwhoeve (afb. 44, 45, 51-56) bestaat uit een langgerekt westelijk gedeelte met ongeveer in het midden de poort (afb. 51), en een noordvleugel met een noordelijke uitbouw bij het oostelijke uiteinde; verder twee hoektorens; een vierkante op de buitenhoek van de west- en noordvleugel, en een ronde op de zuidelijke buitenhoek van de westvleugel. De muren zijn opgetrokken uit baksteen
| |
| |
Afb. 51. Kasteel Lemiers, slothoeve uit het westen (opn. 1982).
met uitzondering van oudere gedeelten van breuksteen in de benedenzone van de noordelijke buitengevel en van de westelijke buitengevel links van de poort; dergelijk breuksteenwerk zit ook nog onder in de binnenmuur rechts van de poort bij de kelder. De toegepaste baksteen vertoont de volgende formaten: 26/27 × 6 cm, 10 lagen over 78 cm, bij de westvleugel ten noorden van de poort (gemeten aan de binnenplaatskant): 26/27/28 × 6,5/7 cm, 10 lagen over 78 cm, staand kruisverband, bij de noordvleugel in de buitengevel tot aan de aanbouw: 27/28 × 7 cm, 12 lagen over 80 cm, bij de ronde hoektoren aan de zuidkant: 25/26 × 6,5/7 cm, 10 lagen over 78 cm, bij de poort (gemeten aan de veldzijde): 25 × 6 cm, 10 lagen over 78 cm, bij de noordvleugel aan de binnenplaatskant: 25 × 6,5/7 cm, 10 lagen over 75 cm, kruisverband; bij de uitbouw van de noordvleugel: 26/28 × 6,5/7 cm, 10 lagen over 76 cm, bij de westvleugel ten zuiden van de poort (gemeten aan buitenkant).
De gebouwen zijn afgedekt met schilddaken; de dakbedekking bestaat uit pannen. Het ronde hoektorentje heeft een knobbelspits met leien, terwijl de smeedijzeren bekroning een windvaantje draagt met het jaartal 1774. De vierkante hoektoren had vroeger ook een knobbelspits maar deze is bij een bomtreffer in 1941 verdwenen en nu zien wij een vlakke overdekking, aangebracht bij de herbouw in 1942 (afb. 52 en 53).
Het poortgedeelte heeft aan de veldzijde een pronkgevel met enkele sierende delen van mergel. Het ankerjaartal 1683 en de wapensteen boven de poort zijn bij de restauratie in de jaren vijftig aangebracht; tevoren was er wel een anker met het cijfer 8 maar dat zat op de plaats van de 6. Op oude foto's is te zien dat de ellipsboogvorm van de poort het resultaat was van een wijziging.
De ronde hoektoren (afb. 54) is versierd met enkele horizontale banden en een geprofileerde daklijst van mergel, en onder die daklijst een tandlijst. De vierkante hoektoren heeft bij de herbouw in 1942 ook hoekblokken gekregen.
De overige gevels zijn sober, met omlijstingen van Naamse steen bij ellipsboogingangen, schietspleten en vensters; de vensters in het zuidelijke deel van de
| |
| |
Afb. 52. Kasteel Lemiers, noordelijke hoektoren van de slothoeve uit het zuiden (opn. voor 1941).
Afb. 53. Kasteel Lemiers, noordelijke hoektoren van de slothoeve na een bomtreffer in 1941 (opn. 1942).
westvleugel zijn merendeels vierkant van vorm. Noordelijk deel van de westvleugel (afb. 55) met ankerjaartal 1667 aan de binnenplaatskant en - sinds kort - ook in de buitengevel. De ankers met de letters H en F in de oostelijke gevel van de noordvleugel zitten daar pas sinds de restauratie van de jaren vijftig.
| |
Inwendig
In het woongedeelte van de hoeve onmiddellijk ten noorden van de poort bevindt zich een schouw, xvii. Het bredere zuidelijke gedeelte van de westvleugel, gebouwd over de Hermensbeek, heeft onderin een langgerekte overkluizing in de vorm van een gedrukt tongewelf. Deze loopt door tot aan een vierkante ruimte onmiddellijk naast de poort, waarvan de kruisgewelven met hun schuin geprofileerde ribben rusten op een vierkante middenpijler.
| |
Watermolen
In deze ruimte bevinden zich restanten van een oven en een schouw (tegen de noordwand in de noordwestelijke travee) en van een watermolen (in de zuidwestelijke travee). De maalstenen van die molen zijn in een hoger gelegen ruimte ernaast aan de zuidkant ondergebracht (afb. 56).
| |
Bakhuis
In het veld ten westen van de hoeve staat een voormalig bakhuis van kalksteen.
| |
Bouwgeschiedenis
Het metselwerk van kwartsiet onder in de hoofdvleugel van het herenhuis zou het restant kunnen zijn van een donjon, xii. Het breuksteenwerk onder het noordoostelijke gedeelte bij de volgestorte kelder is onregelmatiger van karakter dan de rest, terwijl het bij de hoek tot een hoogte reikt van bijna drie meter boven het talud. Bij die hoek zijn sporen te zien die zouden kunnen wijzen op verdwenen metselwerk, dat misschien te maken heeft gehad met lage steunberen. De rest van de hoofdvleugel van het herenhuis kan gezien de daklijst en kapconstructie xvb zijn.
De voorbouw van het herenhuis zal in substantie xvii zijn, uit de tijd van Georg von Stücker, dus na 1640. De traptoren was blijkens gaten in de spil van de trap oorspronkelijk hoger. De slothoeve is met gebruikmaking van ouder breuksteenmuurwerk herbouwd in de 17de en 18de eeuw. De herbouw, blijkens het ankerjaartal 1667 begonnen door Georg von Stücker, omvatte in de 17de eeuw het noordelijke gedeelte van de westvleugel, de vierkante hoektoren, de noordelijke buitengevel, de binnenplaatsgevel en noordelijke uitbouw van de noordvleugel, de poort en ook
| |
| |
Afb. 54. Kasteel Lemiers, zuidelijke hoektoren van de slothoeve uit het westen (opn. 1953).
Afb. 55. Kasteel Lemiers, binnenplaats van de slothoeve naar het westen (opn. 1942).
Afb. 56. Kasteel Lemiers, gedeelte met watermolen in de westvleugel van de slothoeve ten oosten van de poort (opm. 1976).
| |
| |
Afb. 57. Kasteel Lemiers. Achterwand van een fontein, 1729 (opn. 1953).
| |
| |
Afb. 58. Hoeve Rijksweg 120-122 (opm. 1976).
de ronde hoektoren. De windvaan met het jaartal 1774 zal op dit ronde torentje geplaatst zijn toen de rest van de westvleugel met gebruikmaking van een oudere bakstenen terreinafsluiting werd gebouwd; dit gedeelte was nog niet klaar in 1783, het sterfjaar van de bouwheer Caspar Joseph Brewer baron von Fürth.
In de 17de en 18de eeuw zijn er nog ingrijpende wijzigingen uitgevoerd aan het herenhuis: onder meer de benedenvensters, xviiia; bovenvensters xviiib. Enkele wijzigingen uit de 19de eeuw zijn in de jaren 1951-'53 weer ongedaan gemaakt; bijvoorbeeld aan de binnenplaats, waar het muurwerk boven de noordelijke loggia verwijderd is.
| |
Park
Volgens de oudste kadastrale gegevens hadden de terreinen voor en om het herenhuis en het terrein langs de Selzerbeek in 1841 de bestemming van siertuin; aan de andere kant lag bij de Hermensbeek de moestuin.
| |
Fontein
Voor het herenhuis restanten van een Engels park met links van het toegangspad een fontein van Naamse steen die vroeger bij een van de bronnen stond (afb. 57). De fontein heeft een halfronde kom en een gebeeldhouwde achterwand met onder meer het alliantiewapen Von Fürth × Pelser Berensberg; op het basement staat de tekst casparus josephus baro de furth/bernardina de pelser de bernsberg/coniuges mdccxxix; op de kroonlijstrecte age, time neminem, time deum, en op het bekronende frontonvae ebriis. Aan weerskanten ervoor twee pilonen.
| |
Monument
Ten noorden van het huis staat aan de Selzerbeek, tegenover een voormalige watermolen op Duits gebied, een torenvormig monument met twee zijstukken; op het middengedeelte een cartouche met het wapen van Pelser Berensberg en de tekst: Munda Redde Tolle Noxia; op het linkerzijstuk de tekst: Freiherr Karl/von Pelser - Berensberg/geb. 20 Jan. 1817 gest. 14 Nov. 1891. (Belonje blz. 133).
| |
Hoeven en huizen
Deusweg
Deusweg 3. Voormalige boerderij aan de zuidkant van de weg met woongedeelte
| |
| |
Afb. 59. Hoeve Rijksweg 120-122 (opm. 1976).
van vakwerk en in het verlengde aan de oostkant het vroegere bedrijfsgedeelte, dat in baksteen is vernieuwd. Ingangslatei van het vakwerkgedeelte met anno 1730. In het huis een schouw xviii. Aan de noordkant een voormalig bakhuis.
Deusweg 21. Dwarsstaand vakwerkhuis, xix, met in het verlengde aan de kant van de straat een lagere vleugel; zadeldaken; topgevel met verticale planken bekleed aan de kant van de straat.
Deusweg 23. Vakwerkhuis, xix, terugliggend parallel met de weg; onder een zadeldak.
Deusweg 27-29. Huisjes van kalksteenblokken, onder zadeldaken in elkaars verlengde. De nummers 21, 23 en 27-29 omsluiten een ongeveer driehoekige open ruimte ten zuidwesten van de oude kapel.
Deusweg 18-20. Dubbel woonhuis van mergel met ingangsomlijsting van Naamse steen, xix, onder een zadeldak. Haaks hierop een l-vormig aangelegd gedeelte met stal- en schuur van vakwerk, grotendeels met verticale planken bekleed, onder zadeldaken. Dit complex omsluit drie kanten van een open ruimte aan de noordkant van de oude kapel.
Deusweg 24. Voormalig Wijnhuis (Wynhus, Wynes). Vakwerkhuis, met zadeldak evenwijdig aan de noordkant van de weg ten oosten van de oude kapel; xviii, vakwerk van voorgevel vernieuwd. Vgl. de landmeterskaart van huis Lemiers met zijn terreinen van Joh. Peter Klinckenberg, 1801, op het kasteel (afb. 33). Aan het bezit van het Wijnhuis te Lemiers waren gebruiksrechten op het Malensbos verbonden (Oppenhoff, blz. 31).
| |
Engerweg
Engerweg iii. Boerderij aan de oostkant van de straat, met voorgevel van kalksteenblokken.
| |
Rijksweg
Rijksweg 120-122. Aan de zuidkant van de weg gelegen hoeve met drie aaneengesloten vleugels onder zadeldaken om een binnenplaats (afb. 58 en 59). Het vakwerkgedeelte ongeveer parallel met de straat, xviii, oorspronkelijk met dwarsdeel, nu met twee gedeeltelijk onderkelderde woningen. Dit gedeelte is oostwaarts vergroot in vakwerk, op een onderbouw van kalksteenblokken met aan de straatkant
| |
| |
een houten vensterkozijn met segmentboog; tegen de oostelijke eindgevel een uitbouw van baksteen onder een lessenaardak; topgevel daarboven met verticale planken bekleed. De stal haaks op de straatvleugel aan de oostkant van de binnenplaats heeft nog een buitengevel van vakwerk die met verticale planken is bekleed; dit gedeelte is ouder dan het woonhuis. Aan de achterzijde een schuur van kalksteenblokken.
| |
Oude molen
De Oude Molen op de Zieversbeek, Deusweg 28-30, bestaat uit woningen en stallen van baksteen met gepleisterde gevels en zadeldaken, gelegen om een gesloten binnenplaats. Toegankelijk via een ellipsboogpoort van baksteen, xix, aan de westkant. Was volgens Vaessen (par. 72 nr. 18) naaldenfabriek van Trostorff; op de Gemeente-atlas van Kuyper staat: ‘een vol- en een graanmolen’. Aanvankelijk bovenslagmolen. In 1919 turbinemolen; in 1957 was er een steenkoppel, terwijl het maalwerk toen al verdwenen was (Molens in Limburg, blz. 82 nr. 122). Aan het bezit van deze molen waren gebruiksrechten op het Malensbos verbonden (Oppenhoff, blz. 31). |
|