Waterland en omgeving
(1953)–J.F. van Agt– Auteursrecht onbekend
[pagina X]
| |
[pagina XI]
| |
InleidingGRONDGEBIED. Het gebied, dat dit deel van de monumentenbeschrijving bestrijkt, wordt aan de oostzijde begrensd door het IJselmeer, aan de zuidzijde door Amsterdam-Noord en het Noordzeekanaal, aan de westzijde door de duinen en geestgronden van Kennemerland en aan de noordzijde door de Westfriese kleigrond. Dit gebied - het oude land laagveen, de droogmakerijen grotendeels klei - omvat de volgende landschappenGa naar voetnoot1: het land van Beemster en Schermer voor het grootste gedeelte, het eigenlijke Waterland, de Zeevang, de Zaanstreek en bovendien Marken, welk eiland bestaat uit laagveen gedekt door zeeklei; verder de gemeenten Akersloot en Uitgeest, beide voor een deel gelegen op geestgrond. In dit hoofdzakelijk agrarische weidegebied neemt de Zaanstreek een aparte plaats in vanwege de reeds in de 17de eeuw tot ontwikkeling gekomen industrie.
DE DROOGLEGGINGENGa naar voetnoot2. Oudtijds was hier niet veel meer dan een aantal zeer verbrokkelde laagveenlanden, aan alle zijden omgeven door uitgestrekte door afslag van veen gevormde watervlakken, die in open verbinding met de zee stonden. Tegen 1300 waren de grootste eilanden weliswaar ingedijkt - evenals reeds veel eerder Westfriesland - maar het zou nog honderd jaar duren, voordat de drie voornaamste zeegaten gedicht waren: vóór 1319 de verbinding tussen Beemster en Zuiderzee met de Schardam; in 1357 de Crommenye bij Nieuwendam en in 1400 of 1401 de Purmer-Ee bij Monnikendam; afb. 1. Door deze afsluitingen, tot stand gebracht door de langs de meren gelegen dorpen, werd het onderhoud der dijken gemakkelijker, terwijl het verlies aan buitenlanden verminderde. Allerlei particuliere belangen stonden echter nog de vorming van een geschikte binnenboezem in de weg; een situatie, die eerst dank zij de Habsburgse centralisatiepolitiek verbeterde. Van ouds werd de afwatering en waterkering verzorgd door dorpsgemeenschappen, later door publiekrechtelijke lichamen, waarin de meest belanghebbenden als hoofdingelanden vertegenwoordigd waren onder leiding van een door de overheid aangestelde dijkgraaf. Boven al deze instellingen van locaal belang plaatste keizer Karel V in 1544 een algemeen bestuur, het latere Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen in Kennemerland en Westfriesland. En dit college liet - ondanks soms hevige plaatselijke tegenwerking - alle toegangen naar zee, zoals primitieve sluizen, dichtmaken om het invloeien van zeewater tegen te gaan. Hierdoor kwam één grote binnenboezem tot stand, de z.g. Schermerboezem. Eerst daarna was men, dank zij nieuwe vindingen - etappebemaling met molengangen - in staat een definitieve overwinning te behalen in de strijd tegen het water. Nadat nog in 1570 door de beruchte Allerheiligenvloed onnoemelijke schade was aangericht en o.a. binnen de Waterlandse dijken nieuwe meren waren ontstaan, werden in het begin van de 17de eeuw, en wel in zeer korte tijd, alle grote binnenwateren drooggemalen. In 1612 werden de in het jaar van de Allerheiligenvloed opgevatte | |
[pagina XII]
| |
Afb. 1. De toestand omstreeks 1300, binnenwater zwart
plannen tot drooglegging van de Beemster verwezenlijkt onder leiding van de bekende molenbouwer uit De Rijp, Jan Adriaansz Leegwater; in 1622 volgde de drooglegging van de Purmer, in 1625 van de Wormer en in 1631 van de Schermer. Met uitzondering van de Wormer, waar een deel uit slechte grond bleek te bestaan, was men enige vruchtbare kleigebieden rijker geworden; zij kwamen als grasland vooral de veeteelt ten goede. Het laatste grote waterbouwkundige werk, dat vermeld moet worden, is de aanleg van het Noordzeekanaal en de drooglegging van de IJ-polder van 1865 tot 1876.
STAATKUNDIGE GESCHIEDENISGa naar voetnoot1. In 841 werd, zoals bekend, in het W. van ons land een Noormannenstaat gevormd, doordat Lotharius aan de Deense vorstenbroeders Harald en Rorik hier land in leen had gegeven. Omstreeks 862 verwierf Rorik hierbij Kennemerland en omgeving maar in 885 werd diens opvolger Godfried met heel zijn aanhang vermoord. Een der aanvoerders bij dit bloedbad, Gerulf, hoogstwaarschijnlijk stamvader van de graven van het Hollandse Huis, wist verscheidene streken, waaruit op den duur het graafschap Holland zou groeien, te ver- | |
[pagina XIII]
| |
werven, o.a. Kennemerland. Waterland viel hier echter buiten; dit nagenoeg ontoegankelijke gebied van eilanden en moerassen vormde eertijds een geduchte hindernis voor de troepen van de Hollandse graaf in zijn strijd tegen de Westfriezen; deze waren weliswaar reeds in 922 in naam onder het gezag gekomen van graaf Diederik I maar zij zouden eerst drie eeuwen later definitief bedwongen worden. Na een mislukte veldtocht, door Floris V in 1272 tegen de Westfriezen ondernomen, volgde een opstand van Noordkennemerland tegen de graaf en van Waterland tegen zijn heer, Jan Persijn. Tenslotte onderwierp Floris de Westfriezen in 1289, nadat hij reeds in 1282 Waterland van Jan Persijn gekocht had. De geschiedenis van Waterland is van nu af die van Holland. De steden in dit gebied behoorden alle drie tot de stadsrechtenfamilie van Haarlem: Edam ontleende haar rechten rechtstreeks aan deze stad, die zelf een dochterstad was van Leuven; Haarlem was ook moederstad van Alkmaar, waar Medemblik ter hofvaart ging, en Medemblik telde onder haar dochtersteden Monnikendam. Monnikendam - in 1355 stad - en Edam - in 1357 voor het eerst als zodanig vermeld - zullen hun stadsrechten te danken hebben aan de Hoekse en Kabeljauwse twisten; immers een groep aanzienlijke edelen had partij gekozen voor Margaretha van Beieren tegen haar zoon Willem V en deze zocht vooral steun bij de steden, die hem in ruil voor privileges met geld steunden. Ook Purmerend dankt haar stadsrechten - na 1420 - aan de politieke situatie. De plaats kwam nl tot ontwikkeling bij een kasteel, dat de Amsterdamse bankier Willem Eggairt er in 1410 mocht stichten, omdat hij door zijn geldelijke steun Willem VI tot verschillende krijgsverrichtingen in staat had gesteld. Toneel van strijd werd Waterland toen Philips de Goede de Beierse bezittingen in de Nederlanden met zijn landengroep verenigde en Jacoba zich in 1426/27 in het Noorderkwartier tevergeefs verzette tegen de Bourgondische overmacht. De Geuzenopstand tegen de Habsburgse vorsten maakte Waterland andermaal tot een strijdtoneel. Reeds in Juli 1572 was het Noorderkwartier in handen gevallen van de Prinsgezinden en op 20 Juli van dat jaar behoorden ook Edam en Monnikendam tot de steden, die compareerden op de eerste vrije statenvergadering te Dordrecht. De mislukte krijgstocht, welke Alva's zoon, don Fadrique, na de val van Haarlem tegen Alkmaar ondernam, en de nederlaag van de Spaanse admiraal Bossu op de Zuiderzee waren voor het Noorderkwartier het slot van deze strijd; de nagenoeg onbeschermde plaatsen tussen Alkmaar en Amsterdam, dat eerst in 1578 de zijde van de prins koos, werden evenwel zwaar geteisterd door Staatse en terugtrekkende Spaanse troepen; heden is deze terugweg getekend door een grote armoede aan Middeleeuwse bouwwerken. In de 17de eeuw herstelde het hier beschreven gebied zich echter snel, hetgeen in het eigenlijke Waterland gestimuleerd werd door het in 1595 door de aldaar gelegen dorpen gesloten Compromis van Waterland; deze overeenkomst, in 1613 gevolgd door de Unie van Waterland, deed de streek op handelsgebied een geduchte concurrent worden van AmsterdamGa naar voetnoot1. De ambachtsheerlijkheden Oostzaan, Wormer en Jisp behoorden tot het hoogbaljuwschap Kennemerland; onder het baljuwschap Blois vielen de ambachtsheerlijkheid Krommenie en Krommeniedijk en de ambachtsheerlijkheid Westzaan. | |
[pagina XIV]
| |
Ook Waterland, Katwoude, de Beemster, de Wijde Wormer en het eiland Marken werden door baljuws bestuurd. Daarnaast waren er nog de hoge heerlijkheid Assendelft, de hoge heerlijkheid Etersheim, de hoge heerlijkheid Oosthuizen en Hobrede en de hoge heerlijkheid Purmerland en Ilpendam. De Zeevang viel grotendeels onder het rechtsgebied van Edam. De voormalige landen van Blois en het baljuwschap van de Nieuwburgen - waartoe het Schermereiland behoorde - stonden bekend onder de naam Kennemergevolg, omdat zij, hoewel niet tot Kennemerland behorend, Kennemer recht hadden. Eerst de Bataafse Republiek maakte een einde aan deze oude, deels in de Middeleeuwen gegroeide, staatsrechtelijke verhoudingenGa naar voetnoot1.
KERKELIJKE GESCHIEDENIS. Zowel in Kennemerland als in Westfriesland is het Christendom gebracht door Willibrord, sinds 695 bisschop van Utrecht en aartsbisschop van de Friezen; deze predikte o.a. te Heilo en te Velzen, welke laatste plaats ook door Bonifacius schijnt bezocht te zijn. Engelmund zou volgens de overlevering gewerkt hebben onder de Waterlandse Friezen en in KennemerlandGa naar voetnoot2. Als deel van het bisdom Utrecht kwam in de 12de eeuw bijna al het onder de graaf staande land, dus ook het Noorderkwartier met uitzondering van Westfriesland, te ressorteren onder het aartsdiaconaat van de Dom; het werd dus bestuurd door de Domproost. Het hier behandelde gebied behoorde aanvankelijk waarschijnlijk deels onder het decanaat Kennemaria en, wat betreft Waterland, de Zeevang en het Schermereiland, onder Westfriesland. Later zijn ook laatstgenoemde gebieden bij het decanaat Kennemaria gekomen. Hierna vormden zij tezamen met Amstelland het decanaat Amsterlandia, Waterlandia et ZeevangiaGa naar voetnoot3. Aan kloosters is het land, zover na te gaan, niet bijzonder rijk geweestGa naar voetnoot4: het Cistercienserklooster Bloemcamp bij Hartwert in Friesland bezat tot in de 14de eeuw twee uithoven bij Monnikendam; het Norbertijnerklooster Mariëngaarde bij Hallum in Friesland had in 1251 van Nic. Persijn, heer van Waterland, het eiland Marken gekocht, waar het tot omstreeks 1345 een uithof had. Er was een Terminarishuis der Minderbroeders Observanten te Edam. Het klooster Galilea bij Monnikendam voor Tertianen van St. Franciscus is in 1465 omgevormd tot Cistercienserklooster. Te Akersloot, Edam, Monnikendam en Purmerend hebben huizen gestaan van Tertiarissen van St. Franciscus; het Tertiarissenhuis te Purmerend was tot 1399 een huis voor Zusters van het Gemene Leven. Tenslotte moet de abdij van Egmond vermeld worden, omdat dit klooster de kerken bezat van Assendelft, Krommenie en Schermer. Laatstgenoemde kerk behoorde vóór 1036 toe aan de abdij van EchternachGa naar voetnoot5. In de jaren 1533 en 1534 vond de, vooral ook door sociale misstanden teweeg gebrachte anabaptistische beweging buiten Amsterdam sterke aanhang in Westzaan en Monnikendam en verder in Krommenie, Oostzaan, Wormer en Jisp. Een andere uit wanverhoudingen geboren gebeurtenis, de beeldenstorm van 1566, luidde de overwinning van het Calvinisme in; als overal elders liet deze ook in Waterland en omgeving de kerken leeg en kaal achter. | |
[pagina XV]
| |
De Gereformeerde kerk heeft zich in deze landen voor het eerst systematisch geconstitueerd in NoordhollandGa naar voetnoot1: in Augustus 1572 werd er in Edam reeds een synode gehouden en bij een volgende vergadering te Alkmaar op 31 Maart 1573, dus vóór het beleg, kwam er een indeling van de toenmalige gemeenten van het Noorderkwartier tot stand in vier z.g. coetus, later classes genaamd. In de 18de eeuw ressorteerden de Gereformeerde gemeenten van het behandelde gebied resp. onder de classis Alkmaar, de classis Haarlem en de classis Edam. Van de z.g. dissenters hebben de Luthersen kerkgebouwen opgericht in Westzaandam, Edam, Monnikendam en Purmerend, terwijl de Doopsgezinden - gesplitst in een Waterlandse en een Friese richting en later weer verenigd - tal van z.g. Vermaningen bouwden. Bij de in 1559 tot stand gekomen reorganisatie van de Katholieke Kerk in de Nederlanden was het Noorderkwartier een onderdeel geworden van het Utrechtse suffragaanbisdom HaarlemGa naar voetnoot2. In het gebied van dit bisdom is na de Reformatie de hierarchie vrijwel zonder onderbreking overgegaan in de zendingsstaat. Dit betekende, dat de dorpen bier nooit zoals elders van priesters zijn verstoken geweest. Het verklaart het betrekkelijk grote percentage Katholieken in verschillende plaatsen (te Volendam echter een gevolg van 18de eeuwse immigratie); het verklaart ook de aanwezigheid van een uitgebreide 17de eeuwse kerkschat in vele parochie's, waarvan er twee - die van Westzaandam en Krommenie - na het Utrechts-Hollandse Schisma op het eind van de 17de eeuw, met de nog bestaande merkwaardige schuurkerken, in het bezit van de Oud-Bisschoppelijke Clerezy zijn gekomen.
AARD DER MONUMENTEN. De middeleeuwse kerken, op één uitzondering na daterend uit de 15de en 16de eeuw, zijn alle opgetrokken van baksteen en overdekt met houten tongewelven. Slechts voor sierende delen is natuursteen gebruikt. Er zijn verscheidene typen op te merken. Zo wordt de groep van Westfriese eenbeukige kruiskerken in dit gebied vertegenwoordigd door de kerk van Oosthuizen, voltooid in 1518 en, evenals de reeds lang geleden gesloopte kerken van de naburige dorpen Kwadijk en Warder, voorzien van een sierlijk open kruistorentje. Schalkbeelden, zoals er o.a. in sommige der Westfriese kerken aanwezig zijn, bezit de kerk van Oosthuizen niet (meer); wel echter de overigens geheel verbouwde kerk van Ilpendam. De kerk van Uitgeest had blijkens haar 14de eeuwse resten oorspronkelijk eveneens de gedaante van een eenbeukige kruiskerk, maar met een weinig uitspringend dwarspand. Slechts twee eenbeukige kerken zonder dwarspand zijn er uit de middeleeuwen bewaard en dan nog fragmentarisch: het schip van de in de 17de eeuw vergrote kerk van De Rijp en de sterk verbouwde kerk van Krommenie. Bij grotere kerken treedt een voorkeur aan de dag voor de hallenvorm. Zo kwamen er, naast de inmiddels afgebroken pseudobasilieken van Jisp, Wormer en Assendelft en de later totaal verbouwde Oostzijderkerk van Zaandam, al of niet door vergroting, kerken met zijbeuken van gelijke hoogte en breedte als het middenschip: de zeer ruime driebeukige kerken van Monnikendam en Edam, de tweebeukige kerk van Broek in Waterland, de driebeukige kerk van Purmerend, de tweebeukige kerk | |
[pagina XVI]
| |
van Middelie en de eveneens tweebeukige Kleine Kerk van Edam (de laatste drie verdwenen). Op invloed van de Brabantse gothiek wijst de aanwezigheid van koolbladkapitelen te Monnikendam en aan de bij het Rijksmuseum opgestelde resten van de Edamse Kleine Kerk. Van Westfriese invloed getuigen de siernissen in de 16de eeuwse eindgevels van de Grote Kerk van Edam. Meerdere malen heeft men afgezien van de moeite om stenen torens op te trekken; men vergenoegde zich dan met een houten dakruiter boven de westgevel of, zoals te Oosthuizen, op de kruising. De wel tot stand gekomen torens behoren tot verschillende typen: zo is de 14de eeuwse toren van Uitgeest - met zijn op de oude toestand teruggaande romaniserende versiering en gemetselde spits - van hetzelfde genre als de 15de eeuwse van Hippolytushoef op Wieringen. Het sobere over het gehele Noorderkwartier verbreide, slechts met ondiepe nissen versierde type wordt in het hier behandelde gebied vertegenwoordigd door Edams Grotekerkstoren en, wat het benedengedeelte betreft, door de Speeltorens van Edam en Monnikendam; verder eertijds door de torens van Zuiderwoude en Akersloot. Veel rijker daarentegen en voorzien van tot bovenaan opgaande steunberen - mogelijk tengevolge van Kempische invloeden - waren een drietal torens, die reeds lang geleden verdwenen zijn, nl die van Assendelft, Oostzaan en Westzaan. Tot de over het Sticht verspreide groep van op de Utrechtse Domtoren geïnspireerde torens behoort, met die van Ransdorp, de forse vroeg 16de eeuwse toren van de Grote Kerk te Monnikendam. De reeds genoemde Speeltorens van Edam en Monnikendam verkregen hun bekroning en carillon resp. in 1568/9 en 1591/2. De bekroning van de eerste nog geheel gothisch en van natuursteen, die van de tweede in hout geconstrueerd, in Renaissancestijl naar voorbeeld van Bilhamers bekroning van Amsterdams Oudekerkstoren. Van de voor de Gereformeerde eredienst gebouwde kerken vertonen enige gothische trekken; dit is in sterke mate het geval met de van 1635 tot 1638 opgetrokken oostelijke delen - een dwarspand en een ‘koor’ - en de in 1661 voltooide toren van de kerk te De Rijp; het is eveneens duidelijk merkbaar bij de in de jaren 1634/6 gebouwde pseudobasiliek te Schermerhorn, met uitzondering van de toren, die is versierd in dezelfde trant als de zuiver 17de eeuwse toren van Middenbeemster. Gothiserend zijn ook de veelhoekig gesloten zaalkerkjes van Watergang en Oostgraftdijk, de laatste uit 1792! Voorts moeten genoemd worden de in 1634 begonnen Westzijderkerk te Zaandam en de in 1951 gesloopte kerk van Graft; de eerste om het gothische kruistorentje, de andere om de merkwaardige venstertraceringen. Een zuiver 17de eeuws uiterlijk heeft daarentegen de reeds genoemde kerk van Middenbeemster, een in 1623 voltooide zaalkerk met een door Pieter Post ontworpen torenbeeindiging van 1661. Andere Herv. kerken zijn getypeerd door de tot in de 19de eeuw gebruikelijke ingezwenkte steunberen: o.a. de juist vermelde Westzijderkerk te Zaandam, een kruiskerk, waarvan de eindgevels een variant zijn van de Amsterdamse Vingboonsstijl; verder de kerken te Koog aan de Zaan, Krommeniedijk, Groot-Schermer, de kruiskerk te Oostzaan en het 18de eeuwse gedeelte van de kerk van Wormerveer. De op de grondslag van een Grieks kruis opgetrokken Herv. kerk te Westzaan heeft een pronkgevel in Régencestijl. In al deze kerken zijn de wanden gepleisterd; de voorstanders van z.g. schoonwerk of van muurwerk, dat dungesausd is, zodat de voegen blijven spreken, hebben hier | |
[pagina XVII]
| |
gelukkig nergens kans gezien bij restauraties historisch niet te verdedigen ideeën te verwezenlijken. Prachtig contrasteren nog overal de lichte muren tegen het donkere meubilair en de houten, hier en daar oudergewoonte blauwgeschilderde gewelven; gewelven, die te Schermerhorn zijn versierd met decoratieve patronen en te Oostzaan met gesneden rocailles. Van de 15de en 16de eeuwse stoffering is, met uitzondering van het doopvont en het koorhek te Monnikendam en het orgel te Oosthuizen, weinig van belang bewaard in de beschreven kerken; des te meer echter uit de 17de en 18de eeuw. Zo de gebrandschilderde glazen in de Herv. kerken te Edam, Schermerhorn, De Rijp, Zaandam en Broek in Waterland, het 17de eeuwse meubilair en koperwerk in deze kerken en b.v. te Wormer; het 18de eeuwse meubilair in de Lutherse kerk te Zaandam, de Lutherse kerk te Monnikendam en de Herv. kerk te Oostzaan; de serie rouwkassen en het door de Antwerpse beeldhouwer J.P. van Baurscheidt jr. vervaardigde grafmonument te Oosthuizen. Voorts zijn van belang de 17de en 18de eeuwse interieurs van Katholieke schuurkerken te Zaandam en Krommenie. Van de Katholieke kerkschat zijn de gothische koorkap te Akersloot, de gothische monstrans te Purmerend en het door een gravure van Schongauer geïnspireerde wierookvat uit Edam wel de belangrijkste stukken. De oudste profane bouwwerken, daterend uit de 16de eeuw, staan te Edam: het houten huis Achterhaven 103 en het bakstenen, deels nog gothische huis Damplein 8, ondanks de bakstenen buitenmuren constructief gezien eveneens een houtbouw en inwendig vooral belangrijk om de drijvende kelder. Uit de 16de eeuw stammen ook nog enige gevels, waarbij de Renaissanceversiering geheel in baksteen vertaald is; zo o.a. de 1592 gedateerde gevel van Haringkade 129 te Monnikendam en de gevels van Wezenland 17 aldaar en van Grote Kerkstraat 30 en 32 te Edam; de dikwijls in- en uitgezwenkte contour hebben zij gemeen met gelijktijdige, geheel bakstenen gevels in het Gelderse. In het begin van de 17de eeuw is het vooral de schilderachtige, door Lieven de Key geïnspireerde manier, die wordt nagevolgd, en tegelijkertijd en later ook de Amsterdamse gevelarchitectuur. Wij wijzen hier op de groep van door topgevels aan drie zijden getypeerde raadhuizen van Graft, De Rijp, Groot-Schermer, Jisp en eertijds OosthuizenGa naar voetnoot1 en Assendelft; het eerstgenoemde, in 1605 gebouwde raadhuisje met aan de architectuur van Hendrick de Keyser ontleende details. De buitenverblijven van Amsterdamse kooplieden in de Beemster en de Purmer zijn thans goeddeels verdwenen. Zo het door Ph. Vingboons gebouwde Westwijk in de Purmer; van Vredenburg in de Beemster, waarvoor P. Post de ontwerpen vervaardigde, die gedeeltelijk op die van Vingboons geinspireerd kunnen zijn, is nog slechts een fragment bewaardGa naar voetnoot2. De Amsterdamse Vingboonsstijl, die ook reeds bij de Herv. kerken ter sprake kwam, is onmiskenbaar nagevolgd door de bouwers van de waag en het verdwenen raadhuis van Monnikendam, van de gevel Voorhaven | |
[pagina XVIII]
| |
137 te Edam en de pronkgevel van de boerderij De Eenhoorn, Middenweg 196 in de Beemster. Het in 1727 in Lodewijk XIV-stijl opgetrokken raadhuis van Edam en het in 1783 in Lodewijk XVI-stijl uitgevoerde voormalige rechthuis van Westzaan, thans raadhuis, zijn de voornaamste 18de eeuwse bouwwerken, die hier genoemd moeten worden. Van de interieurs zijn de raadzaal te Edam en een kamer in het huis Nieuwe Haven 24 aldaar, beide met geschilderd behang, van belang en verder o.a. de rococokamer met een wandbekleding van goudleer in het tegenwoordige raadhuis van Monnikendam.
In dit drassige land was het alleen mogelijk nederzettingen te vormen langs wegen en dijken; ook de drie steden zijn uit zulke nederzettingen gegroeid. De langgerekte dorpen vertoonden reeds vroegtijdig een soort lintbebouwing; het aspect werd echter in veel plaatsen gered door de grote onderlinge afstand der woningen en de vele schilderachtige bruggetjes naar de erven achter de wegsloot; slechts te Broek in Waterland is door toevallige omstandigheden in zekere zin een bebouwing rond een kern tot stand gekomen. In de dorpen overwegen de woonhuizen, die geheel of gedeeltelijk in hout zijn opgetrokken; aanvankelijk geteerd, later fris groen geschilderd met wit voor onderdelen (en eertijds rood voor de binnenzijde der luiken), zijn zij vooral typisch voor de ZaanstreekGa naar voetnoot1. Het skelet van staanders, gordingen en moer- en kinderbalken rust op een voeting of op penanten van baksteen, een skelet, dat ook lange tijd de hoofdconstructie bleef vormen van overigens bakstenen gebouwen. De gevels zijn bekleed met verticale of met horizontale, dikwijls overnaads aangebrachte z.g. gepotdekselde planken. Het zadeldak wordt afgesloten door iets uitgekraagde voorschotten van verticale planken, die bij 17de eeuwse huizen - evenals de verticale planken van de onderbouw - soms geribd zijn; de z.g. windveren zijn veelal uitgeschulpt - een versiering, die bij het vroeg 17de eeuwse pakhuis Middenstraat 388 te de Rijp nog gothisch aandoet; de bekronende makelaars hebben dikwijls de vorm van een spiraal. Onder invloed van de Amsterdamse Lodewijkgevels hebben de voorschotten zich in de 18de eeuw, allereerst te Broek in Waterland, later vooral in de Zaanstreek en ook te De Rijp ontwikkeld tot ware pronkgevels, de z.g. Broeker voorschotten. De indertijd, vooral bij 17de eeuwse woningen in het gehele Noorderkwartier gevonden z.g. dooddeur - via de voorgevel onmiddellijk toegang gevend tot de woonkamer - is vrijwel overal verdwenen. Een van de weinige huizen, waaraan deze eigenaardigheid nog voorkomt, is te Zaandam het huis Mr Cornelispad 73. De voor de Zaanstreek typische 18de en vroeg 19de eeuwse koopmanshuizen, die met hun in tijden van voorspoed tot stand gekomen aanbouwen - z.g. goedejaarsenden - een rechthoekige naar het water open erf omsluiten, staan vooral aan de Gortershoek te Zaandijk. Behalve een wintervertrek bevindt zich in de uitbouwen de op het water uitziende z.g. Zaankamer. Van de tuinkoepels, die er in de 18de eeuw langs de Zaan verrezen, evenals langs de meer aristocratische Vecht, zijn er nog twee behouden, en wel te Zaandam. Een goed voorbeeld van de Chinese mode uit de 18de eeuw vormt het paviljoen van De Erven I, 16 te Broek in Waterland. | |
[pagina XIX]
| |
Wij vestigen hier de aandacht op de in de Zaanstreek maar ook elders voorkomende z.g. smuigers, schouwen, waarvan de betegelde achterwand bovenaan halfrond naar voren komt; voorts op de Zaanse interieurs met wanden van ongeverfd eikenhout, en wel wagenschot; op 18de eeuwse interieurs met in verschillende tinten blauw geverfd en gemarmerd houtwerk en op de vroeg 19de eeuwse interieurs met beschilderd behang in Zaandijk en Krommenie. De boerderijGa naar voetnoot1. bestond vroeger, zowel in het Noorderkwartier als in Friesland, uit slechts één enkel langwerpig gebouw, waarin het woongedeelte, de dubbelrijige koestal en het hooivak onder één dak lagen. Tengevolge van ruimtegebrek kwam de hooiberging tegen het midden van de 16de eeuw vrij op het erf te liggen; zij ontwikkelde zich tot een zelfstandig gebouw de z.g. kaakberg met aan één kant de z.g. dars voor paard en wagen. Later werd de aldus vergrote hooiberging weer met het hoofdgebouw van de boerderij samengetrokken: de koestal en de dars in de ruimte buiten de staanders van het stelpdak van de kaakberg, het woongedeelte aanvankelijk als z.g. voorend nog buiten de stolp onder een eigen zadeldak. Enige voorbeelden van dit ontwikkelingsstadium zijn er o.a. nog te Assendelft. De beschreven boerderijen in de Beemster zijn alle volgroeide stelphoeven, waarbij ook het woongedeelte onder het stelpdak is getrokken doch de koestal soms is uitgebouwd tot een z.g. koehuisstaart. Geheel als stelphoeven geconstrueerd zijn de Herv. dorpskerken van Volendam en Zuidschermer. Dat in deze eeuw het grootste gedeelte van de vele Zaanse industriemolens ten offer moest vallen aan de modernisering van de bedrijven is onvermijdelijk geweestGa naar voetnoot2.. Van de bijna duizend, waarover gegevens bestaan, zijn er nog slechts veertien over. Een groot geluk is het evenwel, dat zich onder de behouden gebleven molens o.a. twee der drie nog bewaarde paltrokmolens bevinden en wel te Zaandam. Wat betreft de poldermolens zij tenslotte met voldoening de restauratie in 1950 van een molengang van de Schermeer, onder de gemeente Schermerhorn, vermeld. |
|