Voorwoord
De inzet van vrijwilligers is altijd een hoeksteen van de democratie geweest. Dat burgers zich aaneen kunnen sluiten om in een gezamenlijke actie een ‘goed doel’ te dienen, of zich voor ‘een zaak’ in te zetten, is steeds gezien als een fundamenteel recht in een democratisch bestel. Deze vrijwilligheid is uiterst pluriform en complex. Soms is zij gemakkelijk herkenbaar, omdat zij in een strak organisatorisch kader is vervat, maar vaak is zij ook ephemeer, omdat zij ad hoc en improviserenderwijs plaatsvindt. Soms groeit zij uit tot een traditie die enkele generaties omspant, vaak echter is zij slechts van korte duur. Zij kan emotioneel intensief zijn en groot enthousiasme verwekken, maar vaak is zij ook geroutiniseerd en nuchter. De vrijwilligheid kan massaal voorkomen en talloze individuen op de been brengen, maar vaak blijft zij kleinschalig en onbeduidend. Hoe dit ook zij, een samenleving die geen ruimte laat of kan laten voor vrijwilligers, kan onmogelijk democratisch genoemd worden.
Een vrijwilliger kan vooraleerst omschreven worden als een persoon, die zich zonder institutaire of organisationele dwang en zonder bevoogding door terzake deskundigen, samen met anderen en zonder direete bezoldiging inzet voor iets dat ‘algemeen nuttig’ geacht wordt. Beveridge sprak kort en krachtig over ‘private action for a public purpose’ (Beveridge, 1948, blz. 8). Iemand die buiten dwang en bevoogding zich inzet voor zijn eigen belangen is geen vrijwilliger. Mensen die onder politieke of religieuze druk gezet worden en zich uit angst voor represailles aanmelden als ‘vrijwilligers’ voor partij of sekte dragen deze naam ten onrechte.
Nu is het sociologisch niet erg interessant om die samenlevingen te bestuderen, waarin de junta, of de partij, of de ayatollah bewuste pogingen ondernemen zogenaamde ‘vrijwilligers’ aan zich horig te maken. In dergelijke politieke constellaties wordt de democratie in haar geheel gesmoord en dus ook haar hoeksteen, de vrijwilligheid. Veel interessanter is het om na te gaan wat de plaats is van vrijwilligheid in samenlevingen, die bewust pogen democratisch te zijn, doch een sociaal-economische en culturele context hebben ontwikkeld, welke voor vrijwilligers steeds minder speelruimte overlaat. Naar de mening van de auteurs van dit boek is de verzorgingsstaat, met name zoals die in Noordwest-Europa gestalte heeft gekregen, zo een context. Zij heeft sedert de tweede wereldoorlog