Zwervers verzen(1904)–C.S. Adama van Scheltema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] II. Oproerige verzen. [pagina 57] [p. 57] I. De ‘Goede God.’ Hier nadert de gemeente - Treedt opgepoetst tot God den Heer, Pleegt met gepast gelaat Gods eer - God zit hun in 't gebeente! - Voorwaar met Hem dient niet gespot: Met ‘goede God’! Als godverknochte nonnen, Het kerkboek in de zwarte hand, Naar God den Heer gewatertand, In zondagsche japonnen! - 't Is een bijzonder groot genot: Die ‘goede God’! U wachten ook Gods poorten -! Vriend voelt uw ziel niet veel er van -? Hier doet men heusch heel veel er an: Elk dorp heeft Hem in soorten! - Hij is 't begin - Hij is het slot: Die ‘goede God’! [pagina 58] [p. 58] 't Is 'n groot gemak: - eerst koopen Zij bove' een plaatsje met gebed - Dan 's middags pas begint de pret - 's Avonds zijn zij bezopen! - Dan vangt natuurlijk menig bot Bij ‘goede God’! Ja samen bidde' en zuipen - Dat houdt hun maag en ziel gezond! - En God en klare-met-een-klont Leert ze op aarde kruipen! - O! Holland leeft naar Uw gebod Gij ‘goede God’! Bewaar, bewaar Hem zuinig! - Ik zeg je: - vrind, heb jij verstand, Bewaar de God van Nederland - Dat zaakje is fortuinig: - Hij houdt je rijk - Hij houdt ze rot: Die ‘goede God’! '01. Vorige Volgende