Zingende stemmen(1916)–C.S. Adama van Scheltema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] Ode aan de Jeugd Eens, in het milde licht, Eens, in de middagzon, Toen ik als kind alleen Zacht en verzaad Als een bloem aan het venster hing, Vulde de zon mijn ziel En zag ik de schoonheid aan En was ik wijs en goed En wist ik wat zalig was. O! nooit - nooit zag ik haar meer Met zoo diepe deugd, Zoo dicht aan mijn hart nabij, Als in die verre jeugd - Nooit meer als gij! Eens, toen de avond kwam, Eens, toen het donker wierd, En ik als kind alleen Rondom mijn hart De zee van den nacht voelde gaan, Knielde ik verwezen neer, [pagina 14] [p. 14] Zilt in mijn zilte leed, Klein in mijn groote smart, En leerde ik wat lijden was. O! nooit heeft mijn vertrapte hart Zoo beestelijk bang geschreid Om wat de nacht mij zei, Als in die donkre jeugd - Nooit meer als gij! Eens, toen ik mijn spel en smart En heel mijzelf vergat, En ik als kind alleen Oneindig verbaasd Een ander kind op de wereld vond, Vloeide mijn kleine hart Over in een ander hart, En schonk ik mijzelve weg, En leerde ik wat liefde was. O! nooit - nooit minde ik meer Met zoo diep geloof, Nooit meer zoo blind en blij, Als in die teedre jeugd - Nooit meer als gij! [pagina 15] [p. 15] Eens, eens, een feilen dag, Toen een mensch onrecht deed, En ik als kind alleen Verbijsterd en bleek De leugen van dit leven zag, Woei uit mijn keel een schreeuw En deed ik een daad - En deed ik vergeefs een daad - En leerde ik wat haten was! O! nooit meer danste mijn hart Met zooveel moed in den strijd, Zoo bloot en breidelloos vrij, Als in die zuivre jeugd - Nooit, nooit meer als gij! Vorige Volgende