Uit stilte en strijd(1909)–C.S. Adama van Scheltema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] XXIII. De daad. Wie is het die de zwarte voren In golvend goud verandren doet, Wie mesten en wie maaien 't koren, Wie is het die de wereld voedt -? Dat zijn de paarden en de ploegers, Dat zijn de zweeters en de zwoegers, Dat zijn de zaaiers van het zaad - - Dat is de daad! Wie graaft de glinsterende kolen, Wie schept het schitterende zout, Wie haalt uit diepe duistre holen Het gele glanzend zachte goud -? Dat zijn die in het donker graven, Dat zijn de slovers en de slaven, Dat is de zwarte kameraad - - Dat is de daad! Wie zijn het die de wereld tooien Met hunne wapperende vlag, Die roode bloesems om zich strooien Gelijk een eeuwge lentedag -? Dat zijn de werkers en de wakers, Dat zijn de sterken en de stakers, Dat zijn de mannen van de straat - - Dat is de daad! [pagina 49] [p. 49] En wie die hunne vaandels vlechten Tot éénen rozerooden band, Die voor een nieuwe wereld vechten En sterven voor 't beloofde land -? Dat zijn de muiters en de makkers, Dat zijn die taaie rooie rakkers, Dat zijn de sloopers van den staat - - Dat is de daad! Vorige Volgende