Uit stilte en strijd(1909)–C.S. Adama van Scheltema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] XI. In 't zomerpension. In het hokje op de zolder Van 't pension vol kleine hokjes Lag ik op het krakend bedje, En in 't hokje naast mijn hokje Lagen jongetjes te praten - En ik luisterde nieuwsgierig, - Zoo precies kon ik ook praten - - Pijnlijk, dat dat niet meer kan! Door het open zolderraampje Van het klein gehoorig hokje Scheen de stille maan naar binnen Op mijn deftige demietje - ‘Zeg! weet jij wat ja in 't Fransch is?’ ‘Ja is in het Fransch oui!’ Oui monsieur! - dat leerde ik ook zoo! - - Pijnlijk - nou ben 'k zelf ‘monsieur’! Voor het raampje van mijn hokje Zat een krekeltje te piepen, En de maan hing stil te schijnen Op mijn glanzende manchetten - ‘Zeg! 'k moet al weer gauw naar school toe!’ ‘Ja jong! - och dat zal wel wennen.’ Ah! dat dacht ik ook zoo vroeger! - - Pijnlijk - ik ben nooit gewend! [pagina 28] [p. 28] En de maan scheen in mijn hokje, Op de kleine beddetafel, En het snoezige portretje - En mijn briefje - aan 't portretje - ‘Zeg! vin jij juf ook zoo'n schepsel?’ ‘Alle juffen vin ik spoken!’ Ja - dat vond ik ook precies zoo - - Pijnlijk - dat vind 'k nou niet meer! En die krekel bleef maar piepen, En de maan naar binnen kijken, Naar de stille witte waschkom En naar 't potje - met permissie - En de joggies ginnegapten - En ze smoesde' een stiekem grapje - O! dat dee 'k eens net als zullie - - Pijnlijk is dat alles toch! Vorige Volgende