Uit stilte en strijd(1909)–C.S. Adama van Scheltema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] IV. De vogeltjes. Ik heb een vogeltje gezien: - Het was geen watersnippie Maar een verkouwen kippie, Ze had kroost als gele godjes Van eier-donzen dotjes, - Toen kwam de baas, die zocht ze En nam ze en verkocht ze; Zij keek eens schuins naar boven En wou 't eerst niet gelooven - Toen lei er kale kontje Een eitje met een strontje! - Toen kwam de baas, die zocht et En nam et en verkocht et; Dat kon ze niet verkroppen En pikte in kippekoppen - Toen dee ze een kleinigheidje: Het was weer 'n kippeneitje, - Toen kwam de baas, die zocht et En nam et en verkocht et; En eindlijk werd ze vetgemest, Geplukt, geroosterd - en de rest! - Ze had wel een aasje Van Jan-Piet-en-Klaasje! [pagina 11] [p. 11] Ik heb een vogeltje gezien: - Lorretje kaporretje kapoe, Het was geen kaketoe Maar 't was een papegaaitje, Een papegaaien-gaaitje; Het was een roze wijfje Met veertjes aan der lijfje, Het was de baas zijn liefje Zijn harte- en duitendiefje; En was de baas afwezig Dan hield ze zich wel bezig, Want ieder amuseerde 'er Die kleine schuinsmarcheerder! En kreeg de lieve lorre Dan van den baas es knorre, Dan zat ze stil in 't kooitje En zocht een vogelvlooitje, Dan keek ze heel aandoenlijk - Maar toch niet erg fatsoenlijk; En toen 'k eens zei: ‘dag lachebek!’ Toen riep ze plotseling: ‘verrek!’ - Ze leek wel een beetje Op een mainteneetje! [pagina 12] [p. 12] Ik heb een vogeltje gezien: - De gele pronkkanarie Van tante Bim Bombarie; Zij stond op 't guéridonnetje Van tante's lief salonnetje, En 's avonds mocht ze mede Naar tante's legerstede, Daar hing ze in haar hoekje, Bedekt door tante's doekje; Het beestje heette Grietje - Doch ‘Grietje’ had geen ‘Pietje’ En Grietje, 't gele guitje, Zat nooit in 't huwlijksschuitje, Maar tante zei: dat dee ze Voor het fatsoen - dat zee ze; Toch zong het ‘pinkie! pinkie!’ Nog mooier dan een vinkie, Maar 's winters zong het weinig, Dan leek het wat chagrijnig; En iedre dag bad tante weer: ‘Bewaar mijn Grietje Lieve-heer!’ - Het dee me denken an 't gezichie Van mijn ongehuwde nichie! [pagina 13] [p. 13] Ik heb een vogeltje gezien: - Het was een plechtig uiltje, Een heilige op een zuiltje; Het had wel wat van tante Met kiespijn en bouffante, Maar in zijn platte facie Had hij toch veel meer statie, Al keek ie soms wat druilig - Maar dat is speciaal uilig; Een paar brutale musschen Die name' et dier der tusschen, Die vroegen of ie echt was En of ie wel terecht was - Doch 't adellijke diertje Keek enkel door een kiertje; Maar 's avonds was de rakker Wel wis en weergaasch wakker: Dan kneep die ouwe jonker De muisies in het donker; En als ie dood is altemet Dan wordt ie prachtig opgezet! - Het lieve diertje leek wel 'n ziertje Op een zalig renteniertje! [pagina 14] [p. 14] Ik heb een vogeltje gezien: - Een heel bijzonder beesje, De oppasser noemde em ‘Keesje’, Maar 't was eig'lijk een arend; Hij zat op 'n stokje starend Te kijken naar zijn vlerken - Daaraan kon je wel merken Dat hij geen plaats gekregen Had om zich te bewegen; Er lag een paardelapje - Dat leek een lekker hapje, Maar 't beest scheen niet tevreden, Al had ie hier beneden Toch lang genoeg gezeten Om 't vliegen te vergeten; Toen hupte ie van zijn stokje Naar achter in zijn hokje, En om dat gekke stappen Moest ieder ginnegappen - Maar 't dier dee even doof als stom En keek niet eens es effen om! - Het leek op somm'ge menschen Die de heele boel verwenschen! Vorige Volgende