Eerste oogst(1912)–C.S. Adama van Scheltema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] XXIV. Morgen in de bergen. De zilvren morgen steeg over het dal, Het leek of aan de steenen rozen bloeiden, De bleeke nevels weke' en reze' - en groeiden Als witte anemone' in 't licht heelal. Toen rijpte 't klare zonlicht zelf, en vloeide Als zuiver-blanke room van wal tot wal, - Tot het op eens in overvollen val Het vale meer met brandend goud besproeide. Zoo stijgen zacht de schimmen uit mijn donker Tot zij voor de' adem van den dag verzinken, Zoo bloeit een bloem uit elken zonneflonker, Tot op eenmaal als 'n bron mijn hart te blinken Ligt voor iedereen - o! hoor stil, wat klonk er: Is het een mensch die uit dat hart komt drinken? Vorige Volgende