Eenzame liedjes(1906)–C.S. Adama van Scheltema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] IX. Peinzerij bij een bloemetje. Daar heb je weer dat bloempie staan - Ik weet niet hoe ze 't noemen - Dat trok me als kind nou 't meeste aan Van alle rare bloemen. Dat zette ik op mijn kinderhoed, Dat moest ik altijd plukken - O! ik herinner me nog goed Hoe vreemd dat kon verrukken! En nou ik 't zoo bekijk, en weer Bedenk hoe 'k dat bedoelde - Nou weet 'k toch absoluut niet meer Waarom ik dat zoo voelde! - Niewaar -? we vonden 't allemaal Als kindren heel wat wonders: - Voor een klein kind is nou eenmaal Een bloem iets heel bijzonders! Toen hadde' we - weet ik nog - pleizier Om boone' in sponsedoozen - En later zochte' we klaver-vier - Nog later droogde' we rozen! [pagina 16] [p. 16] Dat leer je dan zoo zoetjesaan Wel allemaal vergeten: - Het wonder is er afgegaan En onze ziel versleten. En hoogstens, als je een boek doorblaart, Vindt je nog pro memorie Zoo'n platgedrukte bloem bewaard - Dat was dan ‘de historie’! - Toch - ik voor mij - mij zijn altijd In me' ouwe-mensche-leven, Uit me' hééle kleine kindertijd, Twee wondren bijgebleven - En 'k draag ze zuinig aan mijn hart: - Een boterham met muisjes, En 't liefste bloempie van de mart - Een maandroosje met luisjes! Vorige Volgende