Voorwoord
Twee opmerkingen vooraf.
Dit boek is ontstaan uit wat op de universiteit ‘de verbondenheid van onderwijs en onderzoek’ heet. Veel van de hier ontwikkelde gedachten komen voort uit confrontaties met andragogiestudenten, die mijn filosofieonderwijs volgden. Mijn dank gaat uit naar alle studenten die op deze wijze bij het tot stand komen van dit boek betrokken waren. Als er al namen genoemd moeten worden - voor zover er naar in de bibliotheek van het Instituut voor de Wetenschap der Andragogie aanwezige scripties verwezen kon worden, heb ik dat gedaan - denk ik vooral aan de ‘Illich-Foucault-groep’ (Thea, Ineke, Eric, Nico en Paul) die in de lijn van deze twee filosofen met mij mee dachten, en aan Lenie die mij veel materiaal vanuit de praktijk van het welzijnswerk verschafte.
Ten tweede. De meerderheid van de mensen om wie het in dit boek gaat, degenen die werkzaam zijn in de welzijnssector, of degenen die vanuit die sector hulp ontvangen, zijn vrouwen. Bovendien worden de m.i. meest zinvolle praktijken in deze sector vanuit het feminisme ontwikkeld. Als dan toch in dit boek welzijnswerker en andragoog met ‘hij’ worden aangeduid, komt dit vooral omdat het voor mij als auteur een te grote vervreemding met zich meebracht om steeds de vrouwelijke vorm te kiezen. Misschien ten overvloede wil ik daarom opmerken dat overal waar ‘hij’ staat ‘hij/zij’ bedoeld wordt.